Wat zou Casanova vinden van DumpertReeten? Zou hij fanatiek meedoen aan het waarderen van internetfilmpjes door blote vrouwenbillen aan te klikken? Zou Casanova naar een vrouw kunnen wijzen en vragen: ‘Zou u haar doen?’ Zou hij een fan zijn van Herman Brusselmans? Dat soort vragen kwam de laatste tijd in me op, toen ik me verdiepte in én een nieuwe Casanova-biografie én een heruitgave van de Casanova-vertaling van Theo Kars, drie delen, gedundrukt in één cassette.

De oorspronkelijke twaalf delen hebben al jarenlang een eigen plank in mijn boekenkast. Ik kreeg ze van voormalig uitgever Ad ten Bosch, met wie ik bevriend ben, die ze in de jaren negentig liet vertalen voor Athenaeum-Polak & Van Gennep. Vier jaar geleden zijn we in Venetië eens de gangen van Casanova nagegaan, compleet met een tocht langs zijn opeenvolgende gevangeniscellen van de Piombi, onder het loden dak van het Dogenpaleis.
Om ons heen de gniffelende toeristen met hun oh la la-lachjes. Die Casanova toch. Die had er natuurlijk een potje van gemaakt. Die zal hier wel gevangen zijn gezet om wat hij met de vrouwen had uitgespookt. In werkelijkheid was hij opgepakt wegens die andere hartstocht: boeken. Het bezit van werken over de kabbala en andere occulte, verboden geschriften was veel kwalijker dan de libertijnse levenswandel, die in het Venetië van toen eerder regel dan uitzondering was.
‘Venetië gold als de meest verdorven stad van Europa’, schrijft Laurence Bergreen in de nieuwe biografie Casanova. In de kloosters hielden nonnen bals met ontblote borsten en seks tegen betaling. ‘Non’ werd in het achttiende-eeuwse Venetië het synoniem voor ‘prostituee’. Aristocraten gaven gemaskerde dansfeesten waarin ze zich vermomden ‘als meubilair dat anderen naar believen konden gebruiken’. ‘Onder het dansen kon iedereen naar hartenlust knijpen en graaien.’
Dat is de wereld waarin Giacomo Casanova (1725-1798) opgroeide en natuurlijk is dat een deel van zijn aantrekkingskracht. Het fascinerende aan Casanova is dat hij én intellectueel was (hij vertaalde de Ilias in het Italiaans om maar wat te noemen) én een leven leidde dat een krankzinnig avontuur was: hij ging om met Catharina de Grote van Rusland, met Rousseau, Voltaire, met Mozart, met graven en hertogen, zonder zelf van hoge komaf te zijn (zijn officiële ouders waren acteurs, zijn biologische vader vermoedelijk patriciër). Intussen speelde hij viool, publiceerde hij over wiskunde en richtte hij en passant de Franse loterij op. Dwars door rangen en standen heen had hij afwisselend de rol van pauper en hoveling, door alle uithoeken van Europa, Rusland en Turkije, in de einddagen van het ancien régime.
Il faut choisir: vivre ou raconter. Dat was bij Sartre de keus: leven of vertellen, het avontuurlijke bestaan of de boeken. Maar de Casanova-mens verenigt die twee gulzig. Lezen en leven, op een totaal onvoorspelbare manier, die in geen enkel opzicht rechtlijnig is. Bergreen stelt: ‘Routine zette een domper op zijn levenslust; veranderingen, vrijwillig of niet, wakkerden deze juist aan. Hij was veel gelukkiger als hij moest improviseren.’
Zulke geïmproviseerde levens zie je onder geletterden maar weinig en al helemaal zelden in Nederland. Vertaler Theo Kars moet zo iemand geweest zijn: hij zat een gevangenisstraf uit nadat hij de ptthad opgelicht, hij leefde met twee vrouwen tegelijk samen in Amsterdam en op Ibiza, was een totale nonconformist, steevast verwikkeld in bizarre avonturen. Zijn uitgever Ad ten Bosch is ook zo’n Casanova-man: hij had, toen hij Kars de vertaalopdracht gaf, een bestaan achter de rug als mijnwerker en vrachtwagenchauffeur in Mexico en Canada, was boekhandelaar geweest, drukker, tennisleraar… Niet verwonderlijk dat die twee Casanova naar Nederland brachten.
In deel twee van zijn Memoires van een slecht mens (2013) vertelt Kars hoe die uitgave tot stand kwam. Kars had net het Handorakel van Baltasar Gracián aan Ten Bosch verkocht. (‘Wil je het niet eerst lezen? Ik heb er een slechte, antieke Vlaamse vertaling van.’ ‘Nee, het klinkt goed. Ik geef uit met m’n kloten. Ik heb er vertrouwen in.’) Dit werd een succes en Kars kreeg carte blanche om in z’n eigen tempo Casanova’s memoires te vertalen.
Terwijl ik Casanova herlas, was er bijna dagelijks wel een seksismerelletje. Herman Brusselmans noemde Anouk een ‘blonde del die weigert de pil te slikken’ waarop allerlei columnistes in de schandereflex schoten, zoals honderd vrouwen uit de mediawereld eerder een opiniestuk ondertekenden tegen het seksisme op GeenStijl.
Probeer dan maar eens Casanova te loven, dwangmatig veroveraar, grootverbruiker van het lustobject genaamd vrouw, male chauvinist pig avant la lettre. Opmerkelijk genoeg ontdek je bij elke bladzijde meer en meer dat hij dat allemaal juist niet is.
Om te beginnen is Casanova altijd galant naar vrouwen, die ook vaak zelf het initiatief nemen. Hij ziet ze overduidelijk als gelijkwaardige partij, met een even ontembaar driftleven als hijzelf. Gevaarlijk en schokkend aan Casanova, met name voor echtgenoten, was dat hij juist tégen de heersende orde in ging, waarin vrouwen het zwakkere geslacht waren. In al die intriges, maskerades en geheime ontmoetingen heeft de vrouw een allerminst passieve rol, die ze vol raffinement, verleidingen en misleidingen opvoert.
Vaak kreeg ik juist te doen met Casanova als hij zich weer eens hopeloos ‘verliefd’, zoals hij het zelf steevast noemt, naar een afgelegen eilandje heeft laten varen, op aandringen van een vrouw die uiteindelijk afhaakt of de boel sluw omkeert tot de zoveelste perverse komedie. Steeds is Casanova degene die obsessief verliefd is en doorgaans is niet híj maar zíj degene die de affaire verbreekt, waarna hij vaak bevriend blijft, en zich inspant voor hun reputaties. Discretie en de erkenning van de autonomie van de ander zijn de motor achter die hele erotische avonturenfabriek.
Ja, ik vond Casanova soms iets al te vriendelijk over vrouwen. Neem een observatie als deze, die nog heel acceptabel begint: ‘Uiteindelijk heeft een mooie vrouw die niet onafhankelijk denkt, haar minnaar niets meer te bieden na de fysieke genietingen van haar bekoorlijkheden.’ Maar dan ontaardt het in een politiek correcte overdrijving waar ik toch echt bij in de lach schoot: ‘Een lelijke vrouw met een briljant verstand boeit een man zo sterk dat hij niet het gevoel heeft dat hem iets ontbreekt.’
Je hoort het Brusselmans niet gauw zeggen. En de reaguurders op GeenStijl zullen hem er geen ‘reeten’ voor geven. Casanova’s houding is er een gebaseerd op omgangsvormen, eergevoel, sociale codes, ridderlijke manieren die hij tot in zijn haarvaten heeft leren vertolken, juist omdat hij een kind van acteurs was: een lage afkomst die hem wel het talent bood zich in de hogere kringen binnen te bluffen.
De Belgische psychoanalytica Lydia Flem beweert in haar boek Casanova: The Man Who Really Loved Women (1997) dat Casanova inderdaad een protofeminist was. Niet alleen experimenteerde hij als een van de eersten met het condoom – dat vrouwen meer seksuele vrijheid gaf – en hielp hij vrouwen in ‘moeilijkheden’, óók wanneer ze door een andere man bezwangerd waren. Maar vooral doorgrondde hij volgens Flem de vrouwelijke natuur erg goed, omdat, ‘een deel van hem als een vrouw is’.
In al die vierduizend pagina’s memoires kwam ik maar één geval tegen waarin Casanova aan slut shaming doet. Maar daar had de dame in kwestie, Miss Charpillon in Londen, het dan wel naar gemaakt. Samen met haar tante zet ze een valstrik waarbij ze Casanova een fortuin aftroggelt, bedriegt, vernedert, en zelfs bijna tot zelfmoord aanzet (operateske overdrijving is deze memoire-schrijver niet vreemd). Als wraak koopt Casanova een papegaai die hij één zinnetje leert zeggen: ‘Miss Charpillon est plus putaine que sa mère’. Hoeriger dan haar moeder.
Zijzelf vond het een vermakelijke grap, schrijft Casanova en misschien was dat nog waar ook. Zoals de seksisten bij hem terecht kunnen voor een lesje in galanterie, zo kunnen de feministen er leren relativeren. De menselijke natuur is er een van geilheid, spel en nieuwsgierigheid en daar kun je maar beter gevolg aan geven, met alle impulsieve improvisaties en alle sluwheid en lef die dat tot een avontuur kunnen maken. Zoals biograaf Bergreen zegt: ‘Libertijn zijn betekende dat je je afzijdig hield van de samenleving, dat je het vertikte grenzen en beperkingen te aanvaarden.’
Overigens viel die biografie me vies tegen. Zo’n driekwart ervan is alleen het navertellen en citeren van onze Giacomo zelf. De draagbare Casanova. Aangevuld met links en rechts bij elkaar gegriste brokjes historische context. Veredeld jatwerk.
Vergeleken met die van Casanova is onze samenleving schokkend preuts en zij wordt dat steeds meer. Zowel in Parijs als in Berlijn zijn dit jaar alle seksistische reclameposters uit het straatbeeld verbannen. Topless zonnen is al zomer na zomer op z’n retour. Om maar wat uiterlijke vormen te noemen van een dieper gelegen verkrampte attitude.
Het is natuurlijk wat onzinnig om de decadente slotfase van het ancien régime als voorbeeld te nemen en ik pleit allerminst voor de terugkeer van de standenmaatschappij, maar van het speelse libertijnse aspect is wel wat te leren, aan weerszijden van de loopgraven van het ‘seksismedebat’. Meer in het algemeen heeft onze op doelmatigheid en rendement gerichte samenleving baat bij de grillige arabesken van het geïmproviseerde bestaan, iets meer plezier in plaats van lichtgeraaktheid, wat meer commedia dell’arte in het alledaagse.
Toch houd ik hoop. Laatst ving ik tijdens een borrel in boekenland een gesprekje op. ‘Hoe is dat nou, om met zo’n seksist samen te leven?’ Een bekende documentairemaakster stelde die vraag aan een mooie vrouw, die zonder een seconde te aarzelen verklaarde: ‘O, dat is echt héérlijk!’
Casanova zou er van onder de indruk zijn geweest.