Als we iemand mogen bedanken voor de mastodontische stroom vrachtverkeer op de te krappe Italiaanse snelwegen met hun duizenden tunnels, bochten en wankele viaducten, is het Cesare Romiti. De man die in 1974 door Enrico Cuccia, de Lucifer van de staatsinvesteringsbank Mediobanca, richting Fiat werd geschoven heeft de Fabbrica Italiana Automobili Torino met ijzeren vuist door de tweede helft van de vorige eeuw gesleept en alle onderhandelingen met de Italiaanse staat in het voordeel van Fiat beslecht. Waaronder die over trein- of vrachtverkeer voor goederentransport; dankzij Romiti glorieus in het voordeel van Fiat besloten (dus vrachtverkeer), in het nadeel van het Italiaanse Unesco-landschap, de gezondheid en de veiligheid van iedereen, incluis de immense toeristenstroom die jaarlijks het mooiste land ter wereld doorkruist.
Toch zijn Romiti’s beroemdste onderhandelingen niet deze, maar die met de toen oppermach-tige Italiaanse vakbonden met hun onuitspreekbare titels (Cgil, Uil, Cisl) en hun legendarische leiders die destijds goden waren in Italië. Het was oktober 1980, de Fiat-fabrieken waren al 35 dagen gesloten met piketdiensten van de arbeiders voor de poorten; niemand mocht erdoor. De geadoreerde leider van de Communistische Partij, Enrico Berlinguer, had voor de hekken van de Mirafiori-fabrieken in Turijn een gloedvol betoog gehouden waarin hij de keiharde opstelling van de vakbonden ondersteunde. Voor Fiat zou het buigen of barsten worden: geen ontslagen, punt.
Op de ochtend van 14 oktober 1980 marcheerde ineens een onaangekondigde stille tocht door de straten van Turijn. Het waren de midden-kaders van de Fiat-fabrieken, die dat ook duidelijk op de spandoeken hadden geschreven: ‘de middenkaders van Fiat willen weer aan het werk’, ‘we willen de onderhandelingen, niet de dood van Fiat’. Stil en vreedzaam marcheerde een aanzwellende menigte van middenkaders en sympathisanten door Turijn. Deze mars, La marcia dei 40.000, is het grootste huzarenstukje van de toen 57-jarige Fiat-CEO Cesare Romiti geweest. Het was zijn uitgekiende regie dat hij op dat moment in Rome in Hotel Boston met de vakbonden om de tafel zat. ‘Het spijt me, heren’, zei Romiti, toen de berichten van de demonstratie langzaam doordruppelden tot de vergaderruimte in het analoge tijdperk, ‘het lijkt erop dat Gianni Agnelli mij heeft verslagen. We kunnen helaas geen akkoord tekenen.’ En weg was Cesare Romiti, op naar Turijn. Gianni Agnelli, de baas van Fiat op papier, had geen idee. Hij zat op dat moment bij de president van de republiek om de moeilijke situatie te bespreken.
Jaren later vroeg Ferruccio de Bortoli, de hoofdredacteur van Corriere della Sera, aan zijn toenmalige uitgever Cesare Romiti of de manifestatie van de middenkaders van Fiat nu werkelijk spontaan was geweest. ‘Laten we zeggen spintanea, niet helemaal spontanea’, luidde Romiti’s antwoord met een knipoog, ofwel ‘met een zetje’, en dat zetje, dat had hij natuurlijk gegeven. Op het moment dat Italië werd geterroriseerd door de Rode Brigades durfde Romiti de strijd met de vakbonden open en bloot aan. Zijn ‘Mars van de 40.000’ wordt ook wel beschouwd als het officiële slotakkoord van de Bleierne Zeit van Italië.
Vanaf toen, oktober 1980, werd de oude orde weer hersteld, een orde waarin de volkomen selfmade man Cesare Romiti zich perfect wist te bewegen. Het meest bijzondere aan hem was misschien wel dat, in een land als Italië: honderd procent selfmade man en helemaal doorgedrongen tot de hoogste regionen van het industriële noorden. Zoon van een vader die postbeambte in Rome was en die voor de oorlog werd ontslagen omdat hij een ‘regime-vijandige houding’ zou hebben. In 1941 overleed de vader en werd Cesare Romiti op zijn achttiende gezinshoofd in de moeilijkste tijd voor iedereen, maar zeker voor een ‘regime-vijandig’ gezin. Hij buffelde door, sleepte de familie (moeder, nog een broertje en zusje) door de oorlog, was briljant student economische wetenschappen aan de universiteit van Rome, intussen altijd werkend, want er was geen vader om zijn studie te bekostigen.
Een reus van een kerel, die in 2003 op zijn tachtigste tijdens de hele begrafenismis voor Gianni Agnelli als een paal overeind bleef staan midden in de Dom van Turijn. ‘Een eerbetoon aan l’avvocato Agnelli, die ook altijd bleef staan tijdens de mis’, luidde Romiti’s verklaring na afloop. Een huisvriend van de Italiaanse royal family Agnelli, de advocaat Gabelli, verduidelijkte met een meewarig glimlachje: ‘Ja, Gianni stond inderdaad altijd tijdens de mis in de privékapel van Villar Perosa. Maar hij stond achteraan, met zijn rug tegen de muur. Niet middenin natuurlijk, andermans zicht belemmerend.’ Want dat was toch het verschil: Cesare Romiti was de onmisbare aanvaller van het team-Agnelli, maar afkomst en het kennen van de do’s-and-don’ts kun je niet met ambitie bereiken. Ze zeiden hun hele leven ‘u’ tegen elkaar, en ontmoetten elkaar quasi in het geheim eens per maand op zaterdagochtend in de kantoren van de Fiat-fabrieken, als er niemand was, zelfs niet de secretaresse.
Wat er op die zaterdagochtenden besproken werd wisten alleen zij. Vast heel geheime en belangrijke dingen die ertoe deden in de tweede helft van de vorige eeuw, de helft die door Italië’s grote regisseur Bernardo Bertolucci werd afgedaan als ‘niet inspirerend’. Op de vaak aan hem gestelde vraag waarom hij nou niet Novecento deel drie wilde draaien, over het tijdperk na de Tweede Wereldoorlog tot heden, antwoordde Bertolucci met zijn schuine glimlachje: ‘Ik weet niet, maar de tweede helft van deze eeuw inspireert me niet zo.’