Boven aan alle welzijnsgerelateerde lijstjes staan we. Altijd in de top-tien van de tweehonderd kandidaten, maar het is nooit goed in Nederland.
Vorige week was het weer raak. We hadden de pest in. De wielrenner Steven Kruijswijk reed tegen een sneeuwwand en miste de overwinning in de Giro, Max Verstappen crashte twee keer in Monaco en het Nederlands elftal bevestigde opnieuw de vrije val van het Nederlandse voetbal.
Dus dat moest weer eens afgereageerd worden. Niet alleen dat, maar alle Weltschmerz. Het werk te saai. De partner niet aantrekkelijk genoeg. Niet vaak genoeg op vakantie. Het afvallen wil maar niet vlotten.
Gelukkig waren daar honderd rijklinkse BN’ers die een oproep voor het ontzwarten van Piet voorstelden. Ubru en de klikturken en Sylvana Simons hadden we al gehad. Die waren inmiddels oud nieuws.
Er moet toch altijd wel iemand zijn die we voor racist of landverrader kunnen uitmaken. Er moet toch iemand kaalgeschoren door de straten gevoerd worden.
Wat is dat toch? Waarom kunnen wij mensen die in onze ogen iets doms doen niet gewoon negeren of accepteren dat anderen er in onze ogen domme meningen op nahouden? Waarom meteen vanaf de sofa in de tegenaanval?
En het gaat zelden zo van: ‘Nou, u kunt wel dit beweren maar heeft u er ook over nagedacht dat zo en zo ook een argument is… et cetera.’ Nee. We gaan vol op de grote trom en gebruiken de grootste woorden die we kunnen vinden. Denken we dat we door die grote en grootse woorden zelf ook een stuk groter en grootser worden?
Dat anderen ons onverzettelijk en dapper vinden? Zelfs wanneer we ons verschuilen achter namen als Grootbatavier, varkensmutsje, Malcolm XYZ of kalesuperturk. Denken we daarmee onze viriliteit te tonen of onze neukbaarheid te verhogen? Waar komt dat toch vandaan?
Want niemand zal zich er ook maar iets van aantrekken, dat gescheld. Of althans, ze worden er hooguit bang of nog bozer van, maar het zal op geen enkel vlak ook maar iets veranderen. Het is watertrappelen. En dan nog zonder zwembad.
Maar het zijn niet alleen de stemlozen die zich roeren. Het is niet alleen zo dat het fenomeen internet ook de vermeend gemarginaliseerden opeens een plekje achter de microfoon biedt.
Het zijn ook succesvolle mensen die geen momenten in de schijnwerpers te kort zijn gekomen. De bevoorrechten, of de elite, zo u wilt, die aan het tieren zijn geslagen tegen elkaar. En niet leuk of met scherpe pen zoals dat in het verleden wel eens ging bij polemieken. Nee. Gewoon jij dit en jij dat. Vaak over mensen die ik ken of tussen mensen die ik ken of wier pennenvruchten ik vaak gelezen heb.
Ik pleit er niet voor om je bek te houden als een onderwerp je aan het hart gaat. Ik pleit er ook niet voor om mensen omzichtig te sparen als ze in jouw ogen iets doms hebben gezegd of naar jouw oordeel schadelijke voorstellen neerpent.
Ik pleit er misschien wel voor om wanneer je dronken bent of geërgerd door zaken die niets met het debat te maken hebben maar met je eigen leven of met een vervelende voetbaluitslag, eens je laptop links te laten liggen. Misschien dat dat scheelt. En anders weet ik het ook even niet meer.