Maar in een hoek van het terrein staat een tent te schudden op zijn grondvesten. ‘Circustheater’ staat er op. Binnen in de tent, voor de rijen lege banken, wordt gerepeteerd voor de avond. Vier Zézettes staan zich uit te leven op drum, bas, gitaar en sax. Ze wachten op Nénette, het meisje van de band.
Daar komt ze binnenstuiven: ‘Hallo hallooooh!! Hallo vriend’, zegt ze tegen vriend Harald, die een kus op de mond krijgt. ‘Ha lekkere rukker’, tegen een van de bandleden, die ook een kus op de mond krijgt. ‘Is iedereen blij en tevreden?’ En Loes Luca valt neer op een stoel, om haar mannen eens vergenoegd te monsteren. Dan springt ze weer op: ‘Zit de vier al in de klok? Vier is bier’, licht ze grijnzend toe en schenkt zichzelf een glas in. Om zich vervolgens op een kruk te hijsen, de microfoon te pakken en samen met de jongens Nina Hagens ‘Unbeschreiblich weiblich’ de tent in te knallen. Ze soundchecken, eten lollies en dropveters en lachen zich een ongeluk.
‘LOES LUCA ís de Parade’, zegt creatief directeur Terts Brinkhoff, die buiten tussen de tentjes dwaalt. Luca zit al zo'n dertien jaar bij het reizende theaterfestival, al vanaf de tijd dat de Parade nog Boulevard of Broken Dreams heette. Iedere zomer weer verzamelen zich hier meer en minder bekende artiesten die zich niets aantrekken van grote theaterinstellingen en vertragende subsidievoorwaarden, die gewoon hun tenten opslaan, een podium uit de grond stampen en zich met hun voorstellingen rechtstreeks tot het publiek richten.
De bekendheid en populariteit van de Parade in Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Amsterdam is inmiddels zo groot, dat het bezoekersaantal maar niet meer moet stijgen, zegt Brinkhoff. In Amsterdam moet hij een limiet gaan stellen om niet ten onder te gaan in het eigen succes.
‘Loes is alom aanwezig’, zegt Brinkhoff. ‘Als ik zou zeggen: dit jaar programmeren we Luca niet, dan komt het hele circus in opstand. Ze kent alle toiletjuffrouwen, bouwers en artiesten en voor iedereen heeft ze een woordje. Doorzakken op de Parade zonder Loes is niks aan.’
Wat er zo leuk is aan de Parade? Terts Brinkhoff, met ernstig-artistieke blik: ‘Je maakt iets, maar uiteindelijk toch niets.’ Loes Luca komt er schaterend bij staan: ‘Is-ie vaag of niet?’
‘Ik doe dit al dertien jaar om Terts een plezier te doen’, zegt ze met een knipoog. ‘Ik kom met mijn eigen groep, we doen net of we naar Terts’ ideeën luisteren maar we spelen natuurlijk gewoon wat we willen.‘
Brinkhoff: 'Onze gesprekken gaan nergens over, maar we worden het altijd eens.’ Luca: ‘Niet waar! Hij wil mij drie tenten geven met Villa Luca erop maar daar moet ik niet aan denken.’
GEEF HAAR MAAR dat ene tentje, het circustheatertje met Nénette et les Zézettes. Met haar eigen Franse revue-spektakel, un spectacle énormement. ‘Soms spelen we hier voor een zaal met maar vijftig mensen maar dat is wel eens goed voor een verwende actrice’, vindt Luca. ‘We hebben ook eens met de hele Parade in Chalon-sur-Sa“ne gestaan zonder dat er publiek op afkwam. Geláchen dat we hebben!’
De band Nénette et les Zézettes ontstond zo'n vijf jaar geleden, toen actrice, zangeres, maar bovenal entertainer Loes Luca opeens moest denken aan de bassist met wie zij ooit zo lekker speelde. Hij had zijn bas aan de wilgen gehangen om voor de dierenbescherming te gaan werken. ‘Maar na vijf jaar serieus werk’, zegt Luca met een vies gezicht, ‘was hij natuurlijk overspannen en wilde hij wel weer eens kijken waar zijn bas was.’ Bas-was, echoot ze hummend. ‘Ik ben naar hem op zoek gegaan, wat niet meeviel, maar ik heb hem teruggevonden. Ik ben heel trouw, iemand met wie ik al gewerkt heb en met wie het goed beviel, zal ik als eerste weer bellen. Je kunt in het leven niet iedereen achter je aan blijven slepen, maar je kunt het allicht proberen.’
Dat was Dennis Ringeling. Dennis wilde wel weer bassen met Loes. Hij is haar eigen neger. Wordt altijd zo door haar aangesproken (‘Ga eens aan de kant, neger’), en ook zo aangekondigd bij het publiek. Dan zijn er nog gitarist Pierre, en Arend de drummer, en natuurlijk de homo. Haar eigen homo: Ray. ‘Lui, c'est le pédé énormement’, zegt Loes in haar steenkolenfrans als ze ‘s avonds Nénette is. Hij kan enig orgel spelen, en sax.
Ray en Loes kennen elkaar uit de kroeg. 'Bij onze eerste ontmoeting’, vertelt Ray, ‘zei Loes: volgens mij kan jij heel goed tegelzetten. Ik had drie biertjes op, dus ik zei: tuurlijk kan ik dat. Da’s mooi, zei ze, dan kom je morgenochtend om tien uur bij mij tegels zetten. Dat heb ik gedaan, ik heb heel hard met haar gelachen en sindsdien zijn we dikke vrienden. En bij haar thuis op het toilet zitten mijn tegels, keurig recht.’
‘De homo is mijn tweede man’, giechelt Loes. ‘We spreken elkaar bijna dagelijks, hij weet alles van mij.’ ‘Het liefst wil ze’, zegt Ray, ‘dat ik bij haar kom wonen. Dat heeft ze wel honderd keer gevraagd. Maar dat doe ik niet, dan zou ik gek worden. Loes heeft én vraagt zoveel energie. Waar dat allemaal vandaan komt, weet ik werkelijk niet. We stonden een keer op het toneel en ze zong zo waanzinnig lekker dat ik bang was dat ze een hartaanval kreeg, omdat het menselijkerwijs niet kón hoe ze tekeerging. Een soort bom die ontplofte.
Ze heeft ongelooflijk veel lef en doorzettingsvermogen. Meestal komt ze met een heel ingewikkeld plan, en dan zeg ik: Loes, dat voert echt te ver. Maar dan blijft ze zeggen: het kan wel, als je maar wilt. Toen we begonnen met deze band, zei ze: dit wil ik spelen. En ze liet een plaatje horen van een bigband van wel zestig man. Of wij dat even konden naspelen, met alleen een sax, een lullig orgeltje, een bas, een gitaar en een drumstel.’
Loes zegt grijnzend: ‘Ik wil graag dat de dingen gaan zoals ik wil dat ze gaan. Laten we dat - netjes - drammerig noemen.’
Ray: ‘t Is een topwijf. Ik ben blij dat ik met haar werk.’
DE VOORSTELLING van deze vrijdagavond is uitverkocht. De tent stroomt vol. In de kleedkamer staat een van de bandleden zijn broek droog te föhnen, en hijst Loes Luca zich in de make-up. De blauw-zwarte pruik over haar rode piekhaar, en opeens is ze de diva.
Kinderen rennen in de kleedkamer rond, evenals Luca’s hondje Coco (van Chanel). De stemming onder de bandleden is geladen. ‘Kom kom’, prest Luca, ‘we moeten zo op, we moeten iets dóen, iets met mensen!’
Het rituele begin van de avond, blijkt bij alle optredens van dit weekend, is het aantrekken van De Jurk. De divajurk in de kleuren van de Franse vlag, met een mutsje met blauw-wit-rode veren op het hoofd, waarmee Loes opeens Nénette wordt. Waarop ze samen met haar Zézettes het podium op stormt, om vijf kwartier lang de tent op zijn kop te zetten met daverende covers en smartlappen. Alsof je zestig man hoort spelen.
DE VOLGENDE DAG, nog slaperig, probeert ze te bedenken met welke artiesten ze zich verwant voelt. ‘Josephine Baker’, zegt ze, ‘die op het toneel zo leuk met haar reet zwaait in dat bananenrokje. Maar die ook een huis vol kinderen heeft. Met wie ik me ook verbonden voel, is Sarah Bernhardt. Die had ook dat rare androgyne gedrag.
In Nederland doet Karin Bloemen eigenlijk hetzelfde als ik met les Zézettes, maar dan in de theaters. Daar kan je niet bij drinken. Als publiek, bedoel ik. Dat scheelt hoor, dat maakt het veel pretentieuzer. Daarom wil ik dat niet.
Jules Deelder roept altijd: “Jij moet de grote zalen in, dan kun je geld verdienen.” Nou en? Ik mot helemaal niks. En ik vind Nénette et les Zézettes niet nieuw genoeg om in een theaterzaal te brengen waar de mensen op een stoel moeten blijven zitten. We brengen toch oude zooi van een ander. Het hoort in het Lido in Parijs, of hier op de Parade, met drinken erbij.’
Ze vindt het heerlijk, op de Parade. Het zingen. Het zigeunerbestaan. Dochtertje mee, man mee, hond mee. Ze zegt: ‘Op mijn 65ste sta ik nog op de Parade. Alleen dan met iets anders, iets waarvoor ik niet zo veel met mijn kont hoef te draaien.’ Dat is slopend, hoor. Vaak moet ze na die zomermaanden wel een paar weken onder een dekentje liggen. Want hoe gaat dat: je drinkt er wat bij, en je moet natuurlijk ook iedereen uitvoerig spreken.
Wat haar drijft? Onrust, grinnikt ze. ‘Ik moet er wat uitkakken, anders ben ik net zo erg voor de mensen om me heen als mijn vader was. Die heeft een half leven zitten mokken over wat hij niet voor elkaar had gekregen. Ik dacht: dat overkomt mij niet. Hier kan ik alles kwijt, en vind ik wat ik aan aandacht nodig heb.’
Ze moet altijd wat doen, zegt ze; als ze eens vrij is voelt ze zich meteen zo lui. Er is geen grens tussen een werk- en een privé-Loes-Luca; het gaat altijd maar door. Altijd muziek luisteren, materiaal verzamelen, ideetjes op anderen uitproberen. Hoewel ze, verzekert ze, ‘heus ook wel eens rustig’ kan zijn. ‘Thuis, als ik lekker kan koken voor de familie aan tafel. Veel mensen met borden wil ik dan om me heen.’
VANAF HAAR NEGENDE riep Loes Luca dat ze toneelspeelster wilde worden. Hoe ze daarbij kwam, weet ze niet. ‘Niemand in mijn familie had dat vak, al hebben mijn ouders allebei wel een groot gevoel voor drama, haha.’ Ze zong wel eens zeemansliederen en smartlappen met haar moeder, thuis tussen de schuifdeuren voor familie. Dat was zo'n succes dat ze een zangduo begonnen: The Petticoats, voor al uw familiefeestjes en personeelsavonden. Zo debuteerden moeder en dochter op hetzelfde moment, de een op haar 38ste, de ander op haar achttiende.
Moeder Ina, nu 64, komt een paar uur later het Paradeterrein op lopen. ‘Hee, gezellig dat je er effe bent, gek wijf’, roept Loes verheugd. Ze komt vanavond kijken, is altijd nog ‘wezenloos trots’ op haar dochter. Een soort Loes is ze, uitbundig, en ook rossig, maar dan wat ouder, wat molliger. ‘In onze familie’, vertelt ze fier, ‘zijn de vrouwen het sterke geslacht. Die hebben heel veel meegemaakt, veel ellende in huwelijken, mannen die wegliepen. Ik was zelf getrouwd met een man die homoseksueel bleek te zijn. Maar als oersterke phoenixen zijn wij weer uit de as herrezen.’
Het was de overgrootmoeder die al die girlpower heeft doorgegeven. Wat die niet zag zitten, deed ze niet. Net als Loes. Die dan ook ‘een lastig puberding’ was, volgens haar moeder. ‘Ik heb haar maar wat vaak achter het behang willen plakken.’
Vader Luca hield bij nader inzien toch meer van mannen. Hij sleepte ongegeneerd zijn minnaars mee haar huis, waarvoor Loes haar kamertje moest afstaan. Achteraf kreeg ze dan een gedetailleerd verslag van haar vaders bedbelevenissen. Op haar twaalfde. Daar werd ze ‘een stotterende, stuiterende zenuwbal’ van. Haar werk, moet ze toegeven, is dan ook een prima manier om vele kostbare therapieën uit te sparen.
‘Natuurlijk heb ik ook een zwarte, sombere kant’, zegt ze. ‘Er zit veel verdriet in me, daar zit ik lekker bovenop. Goeie manier om het onder controle te houden. Mijn vader was zo'n rare, zwartgallige homo. Dat blijf je altijd met je meetorsen. Maar van nature ben ik vrolijk. Ik zou echt niet al 44 jaar lang kunnen doen alsof, zo'n goede actrice ben ik nu ook weer niet.’
LOES LUCA IS als Nénette (‘lekker ding’ in plat Frans) met haar Zézettes unbeschreiblich weiblich, een supervrouwelijke leading lady, een diva, een flirt. Maar toch ook one of the boys. ‘Ik kan heel goed met mannen werken. Komend seizoen ga ik met het Willem Breuker Kollektief op tournee, elf mannen met baarden, dat is ook altijd een feest.’
Ze is, zeggen haar mannen, zelf een halve man. ‘Ze zal zich tegenover ons nooit opstellen als zwakkere partij’, zegt Dennis, de bassende neger. ‘Juist als sterkere’, zegt drummer Arend. ‘Zoals vrouwen meestal zijn.’ Dennis: ‘Dat heeft zij helemaal gesublimeerd. De grap met deze band is de veelventerij: één vrouw met vier mannen.’ Arend: ‘Alles wat ze doet, betrekt ze op haar werk. Volgens mij houdt ze nooit rust. Ze heeft niet een baantje, ze doet wat ze doet.’ Nee, zegt Dennis: ‘Ze ís wat ze doet.’
‘Ik zegt altijd tegen haar: je bent eigenlijk een homo’, zegt Ray, de homo. ‘Dus geen lesbienne, maar een nicht. Nichten hebben van die directe, valse humor. Loes is zo gevat, ze reageert sneller dan een raket. Aan tafel ook: de ene grap na de andere.
Haar vader is nu overleden, maar wie hem gekend heeft, begrijpt haar veel beter. Hij was een groot talent in het verzinnen van verhalen, dat deed hij heel geraffineerd. Ik heb zelden zo veel charisma gezien, maar ondertussen fantaseerde hij alles aan elkaar.’
In haar show is Loes Luca vooral androgyn. Ze speelt met haar sekse, streelt vrouwen, knuffelt mannen in het publiek en adviseert hen liefjes op zoek te gaan naar ‘de vrouw in zichzelf’. ‘Voor mij is er weinig verschil tussen wie nou man is en wie vrouw, en wat je als man mag of als vrouw niet mag’, zegt ze. ‘Dat is me natuurlijk met de paplepel ingegoten door die gekke homovader van me. Ik weet bijvoorbeeld niet waarom ik eigenlijk niet lesbisch ben. Ja, omdat het hier’ - hoofdknik richting onder de gordel - ‘niet gaat kriebelen. Maar verder vind ik vrouwen ook hartstikke leuk. Ik zie dat strenge onderscheid gewoon niet zo.’
Maar geen ‘boodschap’ hoor, alsjeblieft niet! Zij is geen boodschappentype, geen meningenmens. Ze zal zich niet als pleitbezorgster van de androgynie opwerpen. Loes Luca is een entertainer en haar boodschap is: wij willen met elkaar de zomer doorbrengen.
ZE ZIT ALWEER veel te lang stil. ‘Kom’, zegt ze, ‘we gaan paraderen.’
Iedereen wordt begroet: ‘Hee lekker dier! Kom hier, dattik ’m erin zwier!’ tegen de jongen achter de bar. Tegen directeur Terts Brinkhoff: ‘Ha Terts, hou je nog even van me?’ Acteur en vriend Peter Blok, met wie ze al vaak werkte, wordt onstuimig omhelsd. ‘Wij vinden elkaar erg fijn, Peter en ik’, zegt Luca.
‘Loes Luca is vooral heel véél’, zegt Peter Blok later in de vrolijk beschilderde caravan waarin hij op de Parade bivakkeert. ‘Ze is zo brutaal als de beul. Als er een feestelijke bijeenkomst is met een groot gezelschap, zal niemand na afloop vragen: O, was Loes er ook? Ze drukt ook een heel duidelijk stempel op het werk dat ze doet. Niet omdat ze zo bazig of dominant is; dat is haar temperament. Zij moet niet werken met iemand die zich daardoor totaal omvergeblazen voelt en geen weerwoord heeft. Als je gewoon aan de bel trekt en zegt: “Stil, mondje dicht, nu ik” - dan heb je een gouden tijd, want ze is ook heel lief.
Werken met haar is een feest. Ze bedenkt iets, gooit dat voor zich uit als een bal en daar moet ze dan achteraan om het waar te maken. Ik houd daarvan. Zo kom je veel verder dan wanneer je die bal een zacht tikje geeft. Wij hebben onze voorstelling Draaikonten bedacht nadat we een keer de slappe lach hadden over zo'n danspaar dat met de tong op de schoenen uit een danswedstrijd komt en dan toch nog stralend moet blijven lachen. Dáár gaan we een voorstelling over maken, riepen we. Tot je je realiseert: o shit, het is al bekend, er is al een premièredatum, nu moeten we wel.’
Van acteur Joost Prinsen mag Loes Luca de bal nog verder wegtrappen. Vorig jaar speelde zij de hoofdrol in de klassieke tragedie Elektra nadat Prinsen bij alle regisseurs des lands had rondgebazuind dat zij dat fantastisch zou doen. Hij kreeg gelijk. ‘Ze zou meer van die dramatische rollen moeten spelen’, zegt Prinsen. ‘Maar zij heeft de comedy zo dicht onder handbereik dat ze daar erg makkelijk naar grijpt. Ze voelt zich het veiligst als entertainer. Ik zeg haar vaak: je moet minder doen, meer weglaten. Dan wint haar spel en ook haar zang enorm aan dramatische kracht. Maar daarvoor heeft ze toch niet voldoende vertrouwen in haar talent. Ze is geneigd, zoals veel acteurs, zich te verbergen achter een klank, achter een type.’
LOES LUCA ZIT intussen buiten aan een tafeltje, met drank en spijzen en vrienden en familie om zich heen. Als een grappenmitrailleur schiet ze de tijd tot het optreden van vanavond aan flarden. Het gaat over geld, en administratie. Is ze niet zo goed in. Te chaotisch voor. ‘Ray, díe heb een administratie joh, die teringhomo!’ roept ze. ‘Als je wilt weten wat je uitgaf in mei 1995 loopt ze naar de kast, trekt ze er een mapje uit en zie: tiptop voor mekaar.’ Waarop ‘ze’ een daverende klap op zijn schouder krijgt en Ray koket grinnikt.
‘Je verdient hier’, zegt Loes, ‘zo'n drie knaak tachtig per avond en die geef je weer uit in de andere tentjes. Zo blijft de Parade mooi in stand, ja toch? Maar sterke drank schenken ze hier helaas niet meer.’
Om in een adem bij het Japanse eettentje dan maar een kannetje sake (‘hup-sakee!’) te bestellen.
Even later in de kleedkamer helpen haar muzikanten haar met aankleden; ze kronkelt wellustig giechelend onder hun handen. Ze hebben allemaal ander werk, de rest van het jaar. Wel traden ze de afgelopen twee jaar ook samen op met Kerst. De namen van die shows: Nu zijt wellekome en Komt allen tezamen, vertelt Luca en ze lacht haar schallende lach. ‘Ach joh, het is zo mákkelijk, theater maken.’
Op de vraag wat deze band voor haar betekent, zegt ze hartgrondig: ‘Als we staan te spelen, kan ik heel vaak achterom kijken en denken: verdómme.’ Met tranen in de ogen: ‘Het zijn topgozers, ik ben zo blij met ze.’
NA HET RITUEEL met De Jurk rennen ze met z'n vijven weer het podium op. Razendsnel verkleedt en transformeert Luca zich in talloze typetjes: van een ‘boulangère extraordinaire’ tot een Spaanse schone tot een omvangrijke operazangeres tot een geslaagde imitatie van Nina Hagen. Met geweldige uithalen zingt ze opera, rock en smartlap. Ze laat een man uit het publiek haar corset losmaken en vraagt vervolgens aan de muzikanten of ‘dit lekkere ding niet nog bij de band kan’. Nee, nee, schudt bassist Dennis. ‘O, het mag niet’, zegt ze spijtig. ‘De neger zegt: vol is vol.’
Nog één daverende toegift, nog één keer ‘merci énormement, énormement bedànk’.
Dan is het één uur. Buiten, over het Paradeterrein, valt de nacht. De glazen ranja van overdag zijn allang gevuld met bier. Er zijn geen kinderen meer op de Parade. De laatste bezoekers zitten rond een kampvuur. Een brass band speelt. Iemand bestelt een laatste sateetje.
In de kleedkamer gaat een jointje rond. ‘Mama wil ook een trekje’, bedelt Loes Luca. ‘O jongens’, zegt de homo, moe en schor, ‘het is een raar vak. Ik wou dat ik een negen-tot-vijf baan had.’
‘Ja’, zucht Luca, ‘dat denk ik ook wel eens. Vooral na vijven.’
Chansonniere extraordinaire
DE MIDDAG IS voor de kinderen. Ze rijden op pony’s over het terrein van het reizend theaterfestival De Parade in Den Haag. Of draaien rondjes in het minuscule ‘reuzenradje’ van nog geen tien meter hoog. Het radje draait zo rustig dat je er een maaltje in kunt nuttigen, of een glaasje ranja. Er heerst een vredige sfeer, omlijst door Kinderen-voor-kinderenklanken.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1998/29
www.groene.nl/1998/29