IN ZIJN NOBELE STREVEN om rokende personeelsleden tegemoet te komen, had een Brits bedrijf een tafel met een stoel en een asbak neergezet in de parkeergarage. Het was een schrale troost voor de Marlboro-mannen en vloeitjes-vrouwen. Tot de Arbo-inspecteurs langskwamen. De overijverige handlangers van de staat gelastten het bedrijf deze geïmproviseerde rookvoorziening te sluiten omdat er geen afzuiginstallatie was om de sigarettenrook weg te blazen.
Het is een juweeltje uit een bloemlezing van manieren om rokers dwars te zitten. Deze bestaat voorts uit verhalen van automobilisten die een boete krijgen omdat ze de as van hun sigaret uit het raam tikken en van ziekenhuizen die rokers een simpele ingreep als een enkeloperatie willen weigeren, iets waar zelfs moordenaars en verkrachters nog recht op hebben. In Liverpool wil het sociaal-liberale gemeentebestuur films met rokende personages van een kijkwijzer voorzien, van Casablanca tot 101 Dalmatiërs, terwijl de Nigeriaanse regering roken op straat domweg verboden heeft, waarschijnlijk de enige wet die daar zal worden nageleefd. Sharon Stone’s ‘What you gonna do, arrest me for smoking?’ uit Basic Instinct zal realiteit worden binnen een maatschappij waarin de overheid ongevraagd de taak op zich heeft genomen de bevolking blij, gelukkig en vooral gezond te maken. Alleen goedgekeurd genot is daarom nog toegestaan.
Lange tijd leek passief roken het voornaamste probleem te zijn. Antirokers klaagden over de rook, hun kleren en wezen op gammel wetenschappelijk onderzoek dat de gezondheidsgevaren van meeroken aantoonde. Er zou een verborgen genocide gaande zijn onder de meerokende populatie. Tevens werd gewezen op het toenemende aantal astmagevallen, wat opmerkelijk is aangezien het aantal rokers juist gestaag is gedaald. Friends of the Earth klaagde zelfs over de bijdrage van sigarettenrook aan de klimaatverandering.
Ongezond of niet, vrijwel niemand in de westerse wereld, en in Nigeria, hoeft meer ongewild sigarettenrook in te ademen. Rookvrije horecagelegenheden hebben een biologisch-dynamisch aroma van urine en zweet, terwijl het amper voor te stellen is dat er ooit een sigaret mocht worden opgestoken in een vliegtuig, bioscoop of schoollokaal. De enigen die nu nog op hun werk mogen roken zijn zelfstandigen zonder personeel, bouwvakkers en straatprostituees. Dat laatste onder voorbehoud, want er zijn doemdenkers die beweren dat zulks gevaarlijk is omdat voorbijgangers nu moeten uitwijken voor groepen rokers, daarmee het risico lopend onder een bus of fiets te belanden.
De overwinning op het recht van de vrijgeboren burger om na een Cubaanse maaltijd bij La Bodeguita del Medio een havana te ontsteken, en op het meeroken in het algemeen, zou voor pressiegroepen als Clean Air Nederland, Ash en Stivoro reden moeten zijn om zichzelf op te heffen, terwijl de rijksambtenaren op Volksgezondheid hun aandacht zouden kunnen verleggen naar zwaarlijvigheid, drankgebruik en voetgangers die ongewild autogassen inhaleren. Echter, voor de schone-luchtindustrie lijkt het offensief nu pas te beginnen: het aanpakken van de rokers. Meeroken bleek een schijnbeweging te zijn geweest. Het gaat om de rokers zelf. Zij moeten tegen zichzelf in bescherming worden genomen, zij moeten hun genationaliseerde lichamen zuiver houden. Of zoals het in Angelsaksische landen op z’n foucaultiaans wordt genoemd: de roker moet worden ‘genormaliseerd’ door middel van een zero tolerance-beleid. Niet de samenleving is maakbaar, maar de burger.

Dat ‘normaliseren’ gebeurt in naam van de nieuwe religie die ‘gezondheid’ heet, en waarbinnen de antirookbeweging de Spaanse inquisitie vormt. ‘Het is’, zo schreef de rokende zanger Joe Jackson, ‘politiek incorrect om iemand aan te vallen die uit naam van gezondheid spreekt.’ De nieuwe puriteinen zijn tot de conclusie gekomen dat het aardse leven zo mooi is dat iedereen er zo lang mogelijk van moet genieten. Kwantiteit gaat hier, conform de mores van de moderne wereld, voor kwaliteit. Alleen in zo’n klimaat kan iemand berekenen, zoals een Britse pensioenadviseur onlangs heeft gedaan, dat iemand die elke dag een kopje koffie drinkt in een rookvrij café jaarlijks vierduizend pond extra had kunnen investeren in z’n oude dag. Het lot van de Vliegende Hollander is tegenwoordig geen schrikbeeld maar een voorbeeld.
De hedendaagse obsessie met gezondheid blijkt uit de zogenaamde ‘health scares’ die dagelijks in de kranten staan, met name in Angelsaksische landen, die altijd wat puriteinser van aard zijn. Experts waarschuwen voor het eten van een Full English Breakfast, het drinken van koffie met volle melk, het dragen van sandalen, terwijl aubergines en rode uien goed zijn, net als sinaasappelen en zes tomaten per dag. Over wijn, wortelen en walnoten verschillen de meningen van de voedselkundigen. Wat vroeger een welvaartsbuikje werd genoemd, is tegenwoordig een zorgelijke parameter binnen de body mass index. Eten moet niet lekker, maar gezond zijn. De oude wijsheid ‘enjoy wine and roses today and mock the future’ is politiek incorrect en een alcoholvrije kroeg niet langer ondenkbaar.
Net als strenggelovigen hebben puriteinen de neiging om te radicaliseren. Oliver Cromwell en John Knox, de oprichter van de presbyteriaanse kerk, vormen fraaie voorbeelden, net als de droogleggers in het Amerika van een eeuw geleden. Moslimfundamentalisten, de tabakstaliban, willen van Turkije een rookvrij land maken, een ambitieus voornemen daar het gezegde ‘roken als een Turk’ niet voor niets bestaat. Een verhaal apart is de vader van de rokende kunstenaar David Hockney, die bij de lokale supermarkt zo driftig actie voerde tegen roken dat hij zijn diabetestabletten vergat in te nemen en bijna stierf.
De hedendaagse puriteinen hanteren liever een touchy feely-benadering. Rokers hoeven niet bang te zijn dat hun vingers of lippen worden afgehakt, zoals ten tijde van Chongzhen, de laatste keizer van de Ming-dynastie. Zij worden door de puriteinse zedenmeesters beschouwd als slachtoffers van een verslaving, als kwetsbare hulpbehoevenden. Roken is een psychische afwijking geworden. Er bestaat hier een interessante parallel met de benadering van terroristen, die volgens de Britse minister van Binnenlandse Zaken niet in de gevangenis – waar overigens nog wel mag worden gerookt – maar in een rookvrije psychiatrische kliniek thuishoren. Op dit moralistische fanatisme doelde de kettingrokende auteur C.S. Lewis toen hij schreef dat van alle tirannieën de tirannie die bedreven wordt voor het welzijn van haar slachtoffers waarschijnlijk de meest onderdrukkende is. ‘Men kan nog beter onder roofridders leven dan onder alom aanwezige bemoeials. De wreedheid en het winstbejag van roofridders rusten soms; maar de moraalridders die ons pijnigen voor onze eigen bestwil zullen eindeloos bezig blijven, omdat zij de goedkeuring hebben van hun eigen geweten.’
In de stellige overtuiging dat de ‘vrije wil’ niet bestaat, zeker niet bij de halsstarrige rokers, doet de overheid er nu van alles aan om rokers ongevraagd te ‘helpen’. Dat betekent dat sigaretten in de toekomst onder de toonbank zullen worden verkocht en er niet meer in de eigen auto mag worden gerookt. Immers, al die pakjes met de mededeling dat de Europese Commissie in richtlijn 2007-31-EC tot het besluit is gekomen dat rokers impotent worden, hartaanvallen krijgen en doodgaan, zijn veel te verleidelijk voor de zwakke burger. In het Verenigd Koninkrijk vergoedt de National Health Service kostbare antirookpillen, terwijl voor medicatie tegen terminale kanker moet worden betaald.

Hoe de stichtende zorgzaamheid werkt, beschrijft Michael Bywater in Big Babies, or Why Can’t We Just Grow Up. De Engelse schrijver belicht de infantilisering van de westerse samenleving, een wereld waarin vooral christelijke en progressieve babyboomers burgers beschouwen als kleine kinderen die erop moeten gewezen dat er heet water uit de kraan kan komen, dat er noten zitten in mierikswortelsaus met walnoten en secretaresses hun vingers niet onder een automatische nietmachine moeten leggen. Dat leidt sluipenderwijs tot openbare ruimtes waar geboden en verboden de hedendaagse variant vormen op de muurkranten. Verantwoordelijkheden zijn er om te worden afgeschoven en iedereen voelt zich bij het minste of geringste gekwetst, aangevallen dan wel beledigd. Iedereen moet lief zijn voor elkaar in Groot Pleasantville, onze kapitalistische hippiecommune zonder hennep en sandalen, maar met een weeralarm.
De beginselen van de zogeheten Nanny State, de opvolger van de verzorgingsstaat, staan haaks op wat John Stuart Mill, die als Kamerlid streed voor aparte rookwagons in treinen, schreef in On Liberty. Volgens de filosoof kan de burger niet rechtmatig worden gedwongen iets te doen of te laten omdat dat beter voor hem zal zijn, omdat het hem gelukkiger zal maken en omdat hij in de ogen van anderen wijs zou zijn om dat te doen. Fraaier nog is het contrast met het existentialisme, de filosofisch-literaire stroming die gedijde onder de sigarettenrook en die met het rookverbod in Franse cafés, begin dit jaar, definitief geschiedenis is geworden.
Existentiefilosofen beschouwden mensen als unieke wezens die verantwoordelijk zijn voor hun eigen daden en hun eigen lotsbestemming. De grote uitdaging voor ieder individu is om in een goddeloze en absurde wereld de aanwezige vrijheid te gebruiken om een eigen ethos op te bouwen, waardoor het tijdelijke bestaan op aarde enigszins zinvol wordt. Voor denkers als Sartre, Camus en Barthes leek de Gauloise – Liberté Toujours! – het symbool van zelfbeschikking, een heerschappij over het eigen lichaam en zelfs de wereld. Dat de Nationale Bibliotheek drie jaar geleden zo veel moeite had om voor propagandadoeleinden een foto van een niet-rokende Sartre te vinden dat men moest overgaan tot stalinistisch photoshoppen, bevestigde hoe belangrijk tabak voor de pin-up van het existentialisme was.

Los van deze metafysische gedachten over roken als ‘het symbolische equivalent van zich de hele wereld vernietigend toe-eigenen’ is het van oudsher een vorm van simpel genot, wat de terminaal zieke Dennis Potter liet zien toen hij tijdens zijn laatste televisie-interview ‘een klein genotsbuisje’ deed ontvlammen, wat tot paniek leidde binnen de predikende klasse. In de literatuur is de sigaret prominent aanwezig, van Italo Svevo’s Bekentenissen van Zeno tot Simon Gray’s Smoking Diaries, van Evelyn Waugh’s Brideshead Revisited tot Willem Frederik Hermans’ profetische verhaal De laatste roker. In Oscar Wilde’s The Picture of Dorian Gray noemt Lord Henry roken de perfecte vorm van plezier omdat het verfijnd is en een onbevredigd gevoel achterlaat. Svevo schreef regelmatig over hoe hij in ‘good smoking form’ verkeerde, en de schrijvende politicus Vaclav Havel werd ooit door Hillary Clinton uit het Witte Huis gezet toen hij een sigaret wilde opsteken.
Juist dat openlijke genot heeft zich uiteindelijk tegen de rokers gekeerd. Het gaat de antirokers immers niet om een extra wandeling naar de stomerij, de vermeende financiële nadelen of om de volksgezondheid, maar om het voor iedereen zichtbare plezier dat rokers beleven. Dit betreft niet alleen het individuele genot, maar ook het sociale genot waar de niet-rokers, in de visie van de eigenzinnige Sloveense filosoof Slavoj i ek, jaloers op zijn. Hoewel roken, net als het existentialisme, als asociaal wordt geportretteerd, is roken boven alles een sociale bezigheid, medisch gezien wellicht dodelijk, maar sociaal gezien een teken van leven. In zijn boek Queuing for Beginners: The Story of Daily Life from Breakfast to Bedtime noemt de Engelse cultuurfilosoof Joe Moran roken een verschijnsel dat niet kan worden gerationaliseerd of door middel van wetgeving uitgeroeid: ‘Roken is een internationale, woordenloze taal die – al is het maar even – de natuurlijke spanning tussen mensen die net geen vreemden maar ook net geen vrienden zijn, kan breken.’
Naast liberté speelt hier ook fraternité. Dat kan bijvoorbeeld gaan om male bonding, zoals bij de geheime ontmoeting begin jaren twintig tussen Winston Churchill en IRA-leider Michael Collins. Het aanbieden van een sigaar door Churchill, een variant op de vredespijp, brak het ijs. Er is zelfs een toneelstuk van gemaakt, dat twee jaar geleden op het festival van Edinburgh werd opgevoerd, maar niet dan nadat de arbeidsinspectie de figuranten op straffe van sluiting van het theater had gesommeerd dat de sigaar niet mocht worden aangestoken. Hetzelfde thema komt naar voren in de film Lost in Translation, waar Scarlett Johansson en Bill Murray in een onwerkelijke wereld troost zoeken bij elkaar, en bij een sigaret. Juist door die ‘bonding’ is rokend kantoorpersoneel doorgaans beter geïnformeerd over de roddels die ze horen voor de ingang of in rookcabines, eigentijdse varianten van de melaatseneilanden.
Van oudsher zijn ook roken en oorlog, door de spanning en de camaraderie, onlosmakelijk met elkaar verbonden, wat op treffende wijze naar voren komt in het pas uitgegeven boek The Experiences of a Very Unimportant Officer van Alexander Stewart, dat in een van de dagbladen werd besproken onder de kop Memoirs of the trenches: brilliantine, rats and the Hun interrupting a good smoke. Het is nog maar de vraag of er in de toekomst op het slagveld, de werkplek van de soldaat, mag worden gerookt. Maar naast roken moet natuurlijk ook oorlogvoeren worden afgeschaft, of op z’n minst vervangen door een schone oorlog. In nieuwe oorlogsfilms roken alleen de bad guys.
In landen waar reeds een rookverbod in de horeca heerst, klagen kroegeigenaren niet zozeer over de dalende omzet, als wel over het verlies aan sfeer nu een groot deel van de cliëntèle buiten staat en de niet-rokers geen kroegtijgers blijken te zijn. De grootste slachtoffers van het rookverbod zijn de arbeidersclubs en de bingoverenigingen, een reden waarom de voormalige Britse minister van Volksgezondheid, de arbeideristische John Reid, tussen z’n mineraalwater drinkende collega’s als een Don Quichot streed voor het recht van de rokers aller landen om een fag op te steken.
Stamcafés, de huiskamers van een wijk, zullen langzaam ophouden te bestaan om plaats te maken voor Starbucks-etablissementen met een internetaansluiting. Ondertussen missen de stamgasten de bonhomie van weleer, zoals een Duinkerken-veteraan in een Engels dorpje die dagelijks met zijn oude kameraden aan de bar zat met zijn Digger Shag. Na het rookverbod viel het clubje uiteen en de oorlogsveteraan stierf korte tijd later, niet aan de gevreesde ziekte maar door vereenzaming en van verveling. Het trieste verhaal doet denken aan de tekst op een waarschuwingsbordje dat in het huis van de pijprokende socioloog Zygmunt Bauman hangt: het leven van iemand die niet drinkt, niet neukt en niet rookt duurt niet langer, maar lijkt slechts langer te duren.