ZE STAAN WAT ONWENNIG op de foto, de illegale fotografen die Charles Breijer vlak na de Tweede Wereldoorlog fotografeerde. Alsof ze neutraal proberen uit te beelden hoe het was tijdens de bezetting, maar onvermijdelijk schemeren blijdschap over de bevrijding en een zekere trots door hun pose heen. Het is misschien ook wel de onwennigheid van de fotograaf die vooral gewend is zelf te observeren, niet om geobserveerd te worden. Cas Oorthuys poseert zowel in winterjas als in regenjas, zijn camera op de borst, half verscholen achter de revers. Mevrouw Meijboom, vrouw van de fotograaf Marius Meijboom, heeft de camera in een elegante rieten boodschappenmand verstopt; de lens steekt er nauwelijks zichtbaar aan de zijkant uit. Ingeborg Kahlenberg houdt wat onhandig een zwart handtasje onder haar bovenarm geklemd en ook daarin is ruimte voor een lens vrijgemaakt.
Net als de onlangs overleden Charles Breijer maakten zij deel uit van de door Fritz Kahlenberg opgerichte verzetsgroep van fotografen die later bekend zou komen te staan als De Ondergedoken Camera. Het getuigt van een opmerkelijk bewustzijn dat zij al tijdens de oorlog bedachten hoe belangrijk het was deze in beeld te bevriezen. Omdat er geen vrije pers bestond en de Duitsers niet wilden dat hun activiteiten zomaar werden vastgelegd, moesten de fotografen daarbij inventief te werk gaan. En het nodige gevaar trotseren. Het bewustzijn spreekt trouwens ook uit de portretten van de illegale fotografen zelf: ze hadden niet alleen de geschiedenis proberen te betrappen, wie weet zou hun verzet later zelf ook geschiedenis worden.
Charles Breijer had zijn camera in zijn fietstas - met opening voor de lens - verstopt. Dat is ook te zien op een van zijn beroemdste foto’s: een opname van een Duitse wachtpost aan de Amsterdamse Emmalaan, genomen van grote afstand. De zon hangt laag en op de grond tekent zich de schaduw van de fotograaf af, gebogen boven zijn fiets. Met zijn verborgen camera maakte hij zo als een van de weinigen foto’s van de afsluiting van de Jodenbuurt, van bunkers en de Ersatzkommando van de Waffen-SS in Amsterdam, van commandoposten van de NSB en, helemaal bijzonder, van een brandende Duitse vrachtwagen die door het verzet is opgeblazen. De laatste is een van de zeldzame foto’s van een verzetsdaad - hit and run-acties waarbij een fotograaf alleen maar in de weg liep. De Duitsers waren zo bezig met het verplaatsen van de brandende vrachtwagen uit het konvooi, dat ze weinig oog zullen hebben gehad voor die man met zijn fietstas verderop.
Breijer heeft veel aspecten van de oorlog vastgelegd. Hij liet zich registreren bij het Persgilde, dat de Duitsers in 1942 hadden ingesteld, voor een perskaart, maar vooral ook als dekmantel voor zijn ondergrondse activiteiten. Hij richtte zijn lens op de Duitsers en hun versperringen, affiches en verordeningen overal in de stad, maar hij kwam evengoed over de vloer bij Ordedienst-groepen die lessen kregen in het bedienen van een stengun, het werpen van granaten en omgaan met kneedbommen. Hij fotografeerde het naarstig zoeken naar kolen en hout in de Hongerwinter, de lange rijen voor de bakker, de opslag van de ingeleverde radiotoestellen in het magazijn van de PTT en de intocht van de Canadezen in Amsterdam. Alles bij elkaar schoot hij 260 foto’s gedurende de oorlog.
Charles Breijer, die in 1914 in Den Haag werd geboren, werkte relatief kort als beroepsfotograaf. Na verschillende baantjes als doka- en filmlaborant begon hij in 1937 als amateurfotograaf bij De Arbeiderspers, verzorgde hij fotoreportages voor het weekblad Wij: Ons werk, ons leven, een blad met een moderne vormgeving en veel ruimte voor fotografie en fotoreportages, en werkte hij voor Het Volk. Om ‘mooie plaatjes’ was het hem niet te doen; fotografie was in zijn ogen een journalistiek middel. De Russische film en het werk van Joris Ivens vormden een belangrijke inspiratiebron voor hem. Het ging hem niet alleen om het vertellen van een verhaal, maar ook om de manier waarop. Zeker nadat hij bij De Arbeiderspers bevriend raakte met Cas Oorthuys ging hij meer en meer experimenteren.
Toen hij in 1947 afreisde naar Indonesië was hij allereerst op zoek naar avontuur. Hij trad er als cameraman in dienst van het regeringsbedrijf Multifilm Batavia van de Nederlandse cineast J.C. Mol, die Nederlands-Indische propagandafilms produceerde, waardoor hij op sociale thema’s stuitte als de medische zorg en de voedseldistributie. Maar al snel begon hij ook als zelfstandig filmer en fotograaf het leven van zowel de Indonesiërs als de Nederlanders vast te leggen. Hij reisde over Java, Bali, Sulawesi, Borneo en Sumatra en maakte duizenden foto’s, van het betoverende landschap tot de Borobudur en andere kunstschatten, van dorpstaferelen tot Balinese dans. Foto’s die hij verkocht aan bladen als Libelle en Panorama, en aan uitgevers.
Maar net als in Amsterdam in de oorlog betoonde hij zich ook in Indonesië bovenal geëngageerd. Hij had een scherp oog voor de spanningen tussen de kolonisator en de bevolking van Nederlands-Indië. Zijn foto’s van de weldadige witte villa’s van de Nederlanders steken bijvoorbeeld navrant af bij de armoede van gewone Indonesiërs die hij eveneens fotografeerde.
Uiteindelijk ging Breijer tot zijn terugkeer naar Nederland in 1954 werken voor de nieuwe Indonesische regering en stelde hij zich in 1950 in dienst van het ministerie van Voorlichting van de Republiek Indonesië om jonge Indonesiërs het filmvak te leren. Na zijn terugkeer naar Nederland heeft Breijer zich voornamelijk op film toegelegd en nauwelijks meer gefotografeerd.