Citius Altius Fortius. Zelden is het olympische devies zo toepasselijk geweest als op het gastland van de Spelen van 2008. Sneller: geen land kan het razende tempo bijhouden waarmee China zich ontwikkelt. Hoger: de eerste Chinese bemande ruimtevlucht verzinnebeeldt China’s Grote Sprong Omhoog. Sterker: behalve zijn economische laat China ook steeds meer zijn politieke spierballen zien.

Sneller, hoger, sterker: magmatisch verbetert China voortdurend zijn eigen records. Loopt de Europese en daarna de Amerikaanse wereldoverheersing, die met Columbus begon, na vijf eeuwen op haar eind? Wordt de 21ste eeuw de eeuw van supermacht China? Zal er nog werk overblijven dat niet door de Chinezen gedaan kan worden? Wat voor toekomst is er nog voor een land als Nederland? Moeten we allemaal Chinees gaan leren?

Stop. Hypes tasten het kritisch vermogen aan. Laten we, buiten de hype om, de schaduwkanten van het succesverhaal belichten.

Het kan nog mis gaan met China. Goed mis zelfs. En dat kan door zowel internationale als nationale gebeurtenissen. Zeker, ik weet hoe onorthodox de Partij kan zijn als het erom gaat problemen het hoofd te bieden (beste voorbeeld: de omschakeling naar de markteconomie sinds 1978) en tegelijk hoe hard ze kan zijn als het erom gaat haar machtspositie veilig te stellen (treurigste voorbeeld: het bloedige neerslaan van de Tiananmen-revolte van 1989). Maar ik weet ook dat de partij voor kolossale problemen staat die een maximum aan creativiteit en wijs beleid vereisen om ze de baas te blijven. Of de Partij die deugden kan opbrengen, weet ik niet. Maar daarvan hangt wel de toekomst van China af. En waarschijnlijk die van de hele wereld.

De internationale situatie rond China zit vol gevaarlijke spanningen. De meeste daarvan gaan terug op de conflictueuze relatie tussen de Volksrepubliek en de Verenigde Staten. In het oude Amerikaanse dilemma tussen engagement – proberen China aan zich te binden – en containment – China’s macht zien in te perken – kiest de regering-Bush voor de tweede optie. Natuurlijk, als de Amerikanen China nodig hebben, weten ze het te vinden, zoals tijdens het ronselen van leden voor de antiterreurclub na 11 september, of bij de pogingen om Noord-Korea verre te houden van de kernbom. Maar de Amerikaanse grondhouding tegenover China gaat ervan uit dat het een «strategische concurrent», dus een potentiële vijand is.

De ergste scenario’s houden rekening met een Amerikaans-Chinese oorlog om, bijvoorbeeld, de controle over Taiwan, energiebronnen, invloedsferen of de wereldheerschappij. Die scenario’s zijn niet erg waarschijnlijk: vele banden binden beide landen op economisch, financieel en technologisch terrein, ze hebben gemeenschappelijke belangen op het gebied van veiligheid en non-proliferatie van kernwapens, de Amerikanen hebben de handen militair al meer dan vol aan Irak, Afghanistan en straks mogelijk Iran, en voor China is een militaire confrontatie met de VS voorlopig te duur. Maar in zowel Amerika als China zijn er mach tige groepen die zich aan de rede niet veel gelegen laten liggen. Belangrijker drijfveren zijn religieuze zendingsdrang of het zichzelf toegekende recht de wereld te overheersen.

Of het nationalisme. De Amerikanen weten er wat van, de Chinezen ook. Het Chinese woord voor China zegt het al: Zhongguo, Middenland, het land in het centrum van de wereld, met daaromheen een binnenkrans van vazallen en een buitenkrans van barbaren. De overtuiging van China’s superioriteit is diep geworteld. Mao Zedong zelf was in de eerste plaats een fervente nationalist. Bij zijn machtsovername in 1949 verzekerde hij de Chinezen dat ze nimmer meer door het buitenland vernederd zouden worden. Van de dikke marxistische saus waarmee hij zijn chauvinisme overgoot, bleef weinig meer over toen zijn opvolger Deng Xiaoping de ideologische neurose inruilde voor een prozaïsch programma onder de aantrekkelijke leus: «Rijk worden is glorieus». China ging open en werd zich weer bewust van zijn nationale grandeur.

Taiwan is een ideale nationalistische blik sem afleider. Chinese dreigementen, wapen gekletter, marine-aankopen en de plaatsing van steeds meer op het eiland gerichte raketten – volgens de president van Taiwan nu al ruim zevenhonderd – herinneren de Taiwanezen constant aan China’s aanspraken. De maandag aangenomen anti-afsplitsingswet, ideaal om bij de achterban een nationalistisch wit voetje te halen, komt volgens Taiwan neer op een blanco cheque voor een invasie. Omgekeerd denkt men in Taiwan aan een anti-annexeringswet. Natuurlijk zal geen van beide partijen zich iets aantrekken van de wet van de ander.

China en Taiwan hebben zulke nauwe economische banden dat China zich met een aanval op Taiwan diep in eigen vlees zou snijden. Toch hebben de leiders in Peking verzekerd dat ze bereid zijn desnoods alle economische vooruitgang op te offeren als de heilige plicht om Taiwan met het moederland te herenigen dat eist. Zouden China’s nouveaux riches en middenklassers die terugval gelaten accepteren ter wille van het hoge patriottische doel? Zou de Taiwanese kolonie in China, die al voor honderd miljard dollar heeft geïnvesteerd op het vasteland, het ooit zo ver laten komen? En zouden de Chinezen echt bereid zijn het op te nemen tegen Amerika, dat dit jaar naar schatting voor defensie tien keer zo veel uitgeeft als China en zich verplicht heeft Taiwan te verdedigen als het wordt aangevallen?

Het logische antwoord op die vragen is: nee. Maar met blinde nationalisten kun je nooit we ten. Zeker niet als ze getergd worden door de Amerikanen, die in geen geval willen dat China een militaire grootmacht wordt. De nieuwe CIA-chef Goss heeft al gezegd dat de modernisering van de Chinese strijdkrachten het machtsevenwicht in de Straat van Taiwan verstoort en een dreiging inhoudt voor Washington. Minister Rumsfeld van Defensie deed er nog een schepje bovenop: de Chinese marine, zei hij, waagt zich steeds verder uit de kust en kan binnen tien jaar sterker zijn dan de Amerikaanse.

China moet volgens de Amerikaanse neoconservatieven in de hoek worden gedreven. Vandaar de – deels al uitgevoerde – plannen om het Rijk van het Midden te omringen met Amerikaanse militaire bases. Vandaar ook het Amerikaanse verzet tegen de opheffing van het Europese wapenembargo tegen China. Het is ook de achtergrond van de Amerikaans-Japanse verklaring van vorige maand over de strategische betekenis van Taiwan. Daarin maken de Japanners voor het eerst duidelijk dat ze hun ex-kolonie Taiwan te hulp zullen komen als het door China wordt aangevallen.

Die verklaring markeerde een verdere escalatie van de Chinees-Japanse spanningen. Economisch zijn de twee aartsvijanden nog nooit zo intiem geweest als nu (begin dit jaar verdrong China de VS als Japans grootste handelspartner), politiek is hun relatie op het diepste punt sinds de Tweede Wereldoorlog. Oude wonden, toegebracht door Japan tijdens de bezetting van China, gaan iedere keer weer open als premier Koizumi het monument Yasukuni in Tokio bezoekt ter ere van de Japanse gevallenen, onder wie veertien erkende oorlogsmisdadigers, of als Japanse geschiedenisboekjes de Japanse barbarij in China verdoezelen, of wanneer Japan weer een nieuwe stap zet op het pad van zijn hermilitarisering. Japan ziet China als een opkomend militair gevaar en gebruikt dat als argument om zijn eigen bewapening te rechtvaardigen, terwijl het zich dichter tegen zijn Amerikaanse mentor schurkt.

Ook China houdt van provocaties: Chinese onderzeeërs komen tot dicht bij Japan, China zoekt naar gas in een zeegebied dat Japan als zijn economische zone beschouwt, anti-Japanse sentimenten mogen zich ongestoord manifesteren bij sportwedstrijden en in chatrooms. En natuurlijk verzet China zich tegen een Japanse zetel in de Veiligheidsraad.

Daarbij komt de spanning rond Noord-Korea. Net als Zuid-Korea, de VS, Japan en Rusland wil China voorkomen dat Kim Jong Il atoombommen bouwt, lanceert of verkoopt. Dat kan immers oncontroleerbare troebelen uitlokken, terwijl de Chinese economie voor haar expansie rust en stabiliteit nodig heeft, zonder nucleaire paddestoelen, Amerikaanse vliegdekschepen en stromen Noord-Koreaanse vluchtelingen. De Chinese leiders proberen, tot nu toe tevergeefs, hun onhandelbare Noord-Koreaanse bondgenoot in het gareel te krijgen. Ze weten dat Kim niet zal inbinden zolang de Amerikanen als voorwaarde voor een vergelijk eisen dat hij de productie van een eigen atoombom staakt. Dat is immers zijn enige onderhandelingskaart en het enige wapen voor de overleving van zijn regime. Wat de Amerikanen eigenlijk willen is regime change in Pyongyang. Voor China is dat onaanvaardbaar. En zo escaleert het conflict maar door.

Rond China kan dus op verschillende plekken de vlam in de pan slaan en China’s «vreedzame opkomst» kan in de kiem worden ge smoord. Maar ook binnenlandse problemen kunnen onbeheersbaar worden. Ik ga er een paar na.

Economie

Naar schatting zeventig procent van alle namaakgoederen in de wereld is made in China. Een groot deel van de binnenlandse groei is pure lucht: gigantische kantoorcomplexen die half leeg staan, overproductie van onverkoopbare artikelen, faraonische publieke werken die geen enkel doel dienen behalve de megalomanie van de mandarijnen. Het duo Hu Jintao – Wen Jiabao (de eerste is Partij- en legerleider en tevens president, de tweede premier) heeft het beginsel van de duurzame groei ontdekt en maatregelen tegen de wildgroei genomen. Maar daar trekken lokale overheden en particuliere bedrijven zich kennelijk weinig van aan: de groei van vorig jaar, die «beperkt» had moeten blijven tot acht procent, is officieel uitgekomen op 9,5 procent, en waarschijnlijk nog veel hoger. Voeg daarbij de bankroete staatsbedrijven en de eveneens failliete, door corruptieschandalen geteisterde staatsbanken – de laatste storten op bevel van de Partij nog altijd hun geld in de bodemloze putten van de eerste – en het wordt duidelijk dat op de Azië-crisis van 1997 een China-crisis kan volgen. Het is ook de vraag hoe lang China nog een lagelonenland zal blijven. Shanghai is voor veel bedrijven al niet meer interessant vanwege het loonniveau. In de sweatshops van de zuidelijke provincie Guangdong zijn twee miljoen banen vacant omdat de migranten uit het binnenland geen trek meer hebben in de combinatie van hongerloon en rechteloosheid.

Energie

De komende zomer zal de energie nog sterker worden gerantsoeneerd dan vorig jaar. China stroopt de wereld af op zoek naar energiebronnen om te kunnen blijven groeien. Dat is voor de Partij een politieke noodzaak, want zonder groei is ze haar legitimering kwijt en dreigt opstand. De honger naar energie kan China in gevaarlijke confrontatie brengen met de VS in bijvoorbeeld Iran, Latijns-Amerika en Afrika, waar Peking allianties heeft gesmeed die rechtstreeks tegen de Amerikaanse belangen in gaan.

Milieu

De milieuwetten zien er prachtig uit, maar hun gebrekkige toepassing vloekt met alle eisen van duurzame ontwikkeling. Verwoestijning, bodemvergiftiging, luchtvervuiling, giftig water, zure regen: de werkplaats van de wereld is hard op weg de vuilnisbelt van de wereld te worden. De grote smogwolk boven de Oost- Chinese megasteden drijft op gezette tijden al over naar de Amerikaanse westkust. Hu Jintao en Wen Jiabao weten dat China in zijn eigen vuiligheid kan stikken. Zes van de tien smerigste steden van de wereld liggen in China, miljoenen Chinezen worden jaarlijks ziek door de vervuiling of gaan eraan dood, 150 miljoen Chinezen dreigen ecologische vluchtelingen te worden. Nieuwe maatregelen tegen vervuilende energiecentrales zijn genomen, maar het probleem in China is altijd de implementatie. Een grote schoonmaak zou 450 miljard dollar kosten. Men wil nu de milieuschade aftrekken van de groei, die dan waarschijnlijk twee procent lager zal uitvallen. Een realistische maatregel, maar daarmee is het milieu nog niet gesaneerd.

Aids

Pas net hebben de autoriteiten de kop uit het zand gehaald en aids, althans officieel, bespreekbaar gemaakt. Maar de vooroordelen en taboes over een ziekte die vaak wordt geassocieerd met crimineel geachte groepen als druggebruikers, homoseksuelen en prosti tuees, staan een bewustmakingscampagne huizenhoog in de weg. De seksuele onwetendheid is bij de stadsjeugd aan het afnemen, maar nog altijd hebben de meeste Chinezen niet het flauwste benul van de manier waarop het aidsvirus kan worden overgebracht. Iedere dag dat een radicale aanpak uitblijft, is een verlies van 24 uur in een race tegen de klok.

Vergrijzing

De Chinese bevolking wordt snel ouder en dus steeds minder productief. Daardoor komt het hele economische groeimodel op de helling. De vergrijzing is deels het gevolg van verbeterde medische voorzieningen, deels van het éénkindbeleid in de steden. Steeds minder jongeren moeten voor steeds meer ouderen zorgen. Dat is in het Westen ook zo, met dit verschil dat het jaarinkomen van duizend dollar van de gemiddelde Chinees maar een fractie is van dat van de doorsnee westerling. In het postmaoïstische China zijn oudedagsvoorzieningen vooral een herinnering aan de tijd dat de staat nog zorgde voor zijn burgers. Steeds meer ouderen zullen steeds minder steun krijgen. Er zijn al pleidooien om over te schakelen naar een tweekinderenbeleid. De vergrijzing gaat gepaard met vermannelijking. Vanwege de éénkind politiek en de traditionele voorkeur voor jongens worden er in China steeds minder meisjes geboren: 120 jongens op elke honderd meisjes. Tientallen miljoenen jongemannen, vooral uit de onderste maatschappelijke lagen, zullen geen vrouw kunnen krijgen. Dat voorspelt een scherpe toename van vrouwenroof, prostitutie en criminaliteit, en dus een vergroting van het risico op het uitbreken van de door ieder Chinees regime geduchte chaos die aan de val van menige keizersdynastie voorafging.

Sociale instabiliteit

De moderne naam voor chaos. Ze kan diverse oorzaken hebben. Corruptie bijvoorbeeld, een aloude plaag die heftiger woedt dan ooit om dat er nog nooit zo veel te halen was. De regering is zich ervan bewust dat corruptie de partij grondig in diskrediet kan brengen. Corruptiebestrijding is daarom topprioriteit, maar die houdt op bij mensen met hooggeplaatste beschermheren. Nog veel gevaarlijker voor de sociale stabiliteit is de gapende kloof tussen de winnaars en de verliezers van de economische hervormingen. De verliezers, dat zijn honderden miljoenen boeren, de armen in de steden, de miljoenen die bij de overgang naar de markteconomie hun baan verloren, de tallozen die worden uitgeknepen en gekoeioneerd.

«Bitterheid eten» geldt als een oude Chinese deugd, maar er is een grens. Vorig jaar waren er duizenden lokale opstanden. Het waren steeds protesten tegen bestaansbedreigende praktijken als niet-uitbetaling van lonen of uitkeringen, afpersing door lokale autoriteiten, inbeslagname van bouwland door gemeentebesturen of projectontwikkelaars. De regering reageerde standaard met het inwilligen van de eisen en het arresteren van de leiders van de opstand. Ze heeft maatregelen genomen die meer hout moeten snijden, zoals het afschaffen van belastingen voor de boeren en een verbod op landdiefstal. En formuleerde een nieuw ideaal: sociale harmonie, want zonder harmonie dreigt chaos. Harmonie! Na Mao’s grimmige conflictmodel van de permanente klassenstrijd had de omslag niet groter kunnen zijn.

Toch blijft het regime zich communistisch noemen. Hoe lang kan het nog de cirkel kwadrateren van een partij die kapitalisten verwelkomt en tegelijk het communisme predikt? Die de vrije markt omhelst en tegelijk voortdurend ingrijpt in de economie? Die zijn burgers de economische vrijheid geeft en tegelijk on der politieke curatele houdt? In die laatste contradictie zit waarschijnlijk de crux van het probleem. Met de stijging van de welvaart, de modernisering van het onderwijs en de verdere openstelling van het land kan China evolueren naar meer democratische verhoudingen. Dat zou goede voorwaarden scheppen voor een niet-traumatische oplossing van de problemen. Maar het staat dwars op de Chinese traditie en op de opvatting van Hu Jintao, die democratie voor China een doodlopende weg heeft genoemd. Als dat zo is, kan de opkomst van China als wereldmacht doodlopen op een periode van troebelen die aan de val van een dynastie vooraf plegen te gaan.

Dit tweeluik is een gedeeltelijke voorpublicatie van een later dit jaar te verschijnen boek over de opkomst van China (uitgeverij Van Praag)