Een man zit tegen een muur, zijn knieën opgetrokken. Hij is klein, smalletjes en toch indrukwekkend. Lang bruin krullend haar hangt voor zijn ogen. In de muziekclip zijn op de achtergrond rustige, kabbelende gitaren te horen. Met zijn hand veegt hij zijn haren opzij. Dan begint hij te zingen, met een heldere tenorstem. ‘I don’t mind stealing bread from the mouth of decadence.’ De drums vallen in. Binnen een minuut heeft het nummer orkaankracht bereikt. De man met de krullen staat nu tussen de andere leden van Temple of the Dog, onder wie Eddie Vedder, die korte tijd later wereldberoemd zal worden met Pearl Jam.

De krullenman is Chris Cornell, die in de clip van het Temple of the Dog-nummer Hunger Strike zo lijkt weggelopen uit een zeventiende-eeuws portret van een van de Grote Meesters, met zijn lange manen en sik. Het enige wat ontbreekt is de kanten kraag. Tegen het eind van het nummer zingt hij minstens twee octaven hoger. Zingen? Schreeuwen is het. Loepzuiver, keihard. Dit is geen show. Dit is echt. Hij gaat dat brood stelen en verdelen onder de armen, geen twijfel mogelijk. Er golft een voor mij tot dan toe onbekende gelukzaligheid door mijn lijf.

Ik zag de clip voor het eerst zo’n 25 jaar geleden, tijdens de première op MTV Europe. Het was mijn examenjaar van de middelbare school en het was nacht. Dat was het enige moment waarop mtv ‘harde muziek’ vertoonde. Metal, hardrock en iets nieuws, waar Temple of the Dog volgens de presentator onder viel: alternative rock. Terwijl ik bijna in de televisie kroop, die ik niet hard kon zetten omdat mijn ouders al naar bed waren, ging de huistelefoon. Vriend Steven aan de lijn: ‘mtv aanzetten, nu!’ Voordat ik kon antwoorden, verbrak hij de verbinding.

Temple of the Dog was het project waarmee Cornell bekend werd. De gelegenheidsformatie bestond uit leden van zijn eigen band Soundgarden en die van het latere Pearl Jam. Mijn generatiegenoten en ik waren die nacht getuigen van history in the making: de Europese doorbraak van een nieuwe rockstroming die bekend zou raken als grunge. De motor ervan werd gevormd door het vakmanschap van Chris Cornell. Hij was verreweg de creatiefste, krachtigste en meest productieve componist van Seattle, de stad waar grunge zijn oorsprong vond.

Chris Cornell overleed donderdagochtend op 52-jarige leeftijd. Hij werd gevonden op de vloer van zijn hotelbadkamer. De lijkschouwer stelde vast dat hij stierf door eigen hand, als gevolg van ophanging. Hij nam zijn leven kort nadat hij een Soundgarden-concert had afgesloten met een vertolking van In My Time of Dying, een klassiek gospelnummer, dat onder meer deel uitmaakte van het repertoire van Led Zeppelin.

Het verstofte werk van Led Zeppelin schoven we blijmoedig terzijde

Well, well, well, so I can die easy (…)
I see the smiling faces
I know I must have left some traces

Wilde hij werkelijk dood? Cornell leed aan depressies. Hij slikte het antidepressivum ativan, waarvan bekend is dat het kan leiden tot suïcidale gevoelens. Cornell vertelde aan zijn vrouw Vicky Karayiannis, die hij na het concert aan de telefoon had, dat hij twee extra pillen had genomen. Op moederdag was hij nog naar huis gevlogen om tijd door te brengen met zijn gezin. ‘We maakten plannen voor een vakantie’, zei Karayiannis, die wil dat onderzocht wordt of zijn dood te wijten is aan het middel.

Cornell bevrijdde mijn vrienden en mij uit de wurgende greep van liedjesfabrieken beheerd door producententeams als Bolland & Bolland en Stock, Aitken & Waterman. Jarenlang terroriseerden zij ons met dezelfde deuntjes van Mai Tai, Kylie Minogue en Mel & Kim. Soundgarden, Pearl Jam, Alice in Chains, The Screeming Trees en Nirvana boden verademing. We voegden ze bij de oude platen van Jimi Hendrix, die tot dan toe het best aansloten bij onze creatieve energie. Het verstofte werk van Led Zeppelin schoven we blijmoedig terzijde. In te veel van de plichtmatige necrologieën die nu de ronde doen, wordt Chris Cornell gelijkgesteld aan Led Zeppelin-zanger Robert Plant (hij leeft nog) die net als hij een bereik had van bijna vier octaven. Maar Cornell had nog tot in zijn hoogste register een brute schreeuwkracht waarbij de dunne alt van Plant verbleekt.

Cornells Seattle bood ons een eigentijds pad dat werd gebaand door muzikanten die nog geen tien jaar ouder waren dan wij. Soundgarden voegde sublieme zangpartijen, waarin alle registers werden opengetrokken, en beukende grooves (een kruising tussen hiphopbeats en het ruigere Black Sabbath-werk) toe aan het ielige gepiel van de vergrijzende rockbands uit de jeugd van onze ouders. Na het ter ziele gaan van Soundgarden startte Cornell een succesvolle solocarrière. In 2007 nam hij de plaats in van Rage Against The Machine-zanger Zach de la Rocha. Onder de naam Audioslave bleef de band moeiteloos behoren tot de top van de alternatieve-rock-scene.

Nu, zo’n 25 jaar later, is grunge niet dood, zoals zo vaak wordt gezegd. Net zo min als de hardrock stierf met de dood van Jimi Hendrix, of de blues met het verscheiden van Robert Johnson. Grunge heet gelukkig geen grunge meer, een ongelukkige benaming die zoveel betekent als ‘slordig’ of ‘ruw’, en die verworpen werd door alle bands die tot de grondleggers van het genre worden gerekend. De hoogstaande zang en de slepende drumbeats die toch stuwend overkomen door een geraffineerd drumpatroon (een hiphoptrucje dat werd geperfectioneerd door Soundgarden-drummer Matt Cameron) zijn niet meer weg te denken uit de hedendaagse harde rock.

Chris Cornell is dood, net als grunge-goden als Kurt Cobain en Layne Staley (Alice in Chains). Maar de rock-revival waaraan Cornell zo immens heeft bijgedragen, is blijvend.