Op kerstavond 1654 werden de inwoners van Brussel, hoofdstad van de Spaanse Nederlanden, opgeschrikt door saluutschoten en een onaangekondigd vuurwerk. Aanleiding voor dit onverwachte feestvertoon was de toetreding tot de rooms-katholieke kerk van Christina van Zweden, die kort daarvoor afstand had gedaan van haar troon en nu ook het lutherse geloof van haar vader afzwoor. De bekeerlinge, die door de heilige moederkerk met open armen werd ontvangen en wier toetreding werd gezien als belangrijk wapenfeit in de zogenoemde Contra-Reformatie, was een van de meest opmerkelijke en meest besproken vrouwen van haar tijd.

Christina was in 1626 geboren als dochter van de Zweedse koning Gustav II Adolf, die tijdens de Dertigjarige Oorlog tegen de katholieke Habsburgers vocht. De drie kinderen die haar moeder, een telg uit het geslacht der Hohenzollern, daarvoor gebaard had, waren tijdens of kort na de bevalling overleden, zodat Gustav Adolf reikhalzend uitzag naar een, uiteraard mannelijke, erfopvolger. Of het nu kwam door de schaarse verlichting in het Spartaanse kasteel Tre Kronor, of dat de boreling een zekere genitale afwijking vertoonde, in ieder geval zagen de vroedvrouwen het krachtig huilende kind aanvankelijk aan voor een jongen. Toen de vergissing eindelijk werd opgemerkt durfde niemand het de koning, die met hoge koorts te bed lag, te vertellen. Uiteindelijk raapte diens zuster al haar moed bijeen, en legde het naakte kind op ’s konings dekens. «Ze zal slim zijn», zei een glimlachende Gustav Adolf, «want ze heeft ons allemaal voor de gek gehouden.»

Volgens biografe Veronica Buckley is dit verhaal een mythe, de eerste van vele die rond de persoon van Christina zouden ontstaan en die zij niet zelden zelf de wereld in heeft geholpen, of waar zij door haar onconventionele levenswandel in ieder geval aanleiding toe gaf. Het verhaal gaat dat haar vader had gezegd dat zij diende te worden opgevoed «als een prins». Dit hield in dat zij niet alleen moest leren paardrijden en schermen, maar tevens goed onderwijs kreeg. Mede hierdoor zouden tijdgenoten later constateren dat ze liep en sprak als een man, hetgeen gecombineerd met haar geprononceerde gelaatstrekken, indringend blauwe ogen en dikwijls weinig elegante kleding, maakte dat zij een opvallende verschijning was.

Nog voor haar zesde verjaardag sneuvelde Christina’s vader in de slag bij Lützen. Haar nogal hysterische en oppervlakkige moeder, die nooit had omgekeken naar het in haar ogen foeilelijke kind, richtte de verzengende liefde die zij had gevoeld voor Gustav Adolf – pas anderhalf jaar na diens dood gaf zij toestemming voor de begrafenis – nu plots op de jonge koningin. Naar eigen zeggen kon Christina slechts gedeeltelijk ontsnappen aan deze wurgende affectie door veel privé-lessen te volgen en hard te studeren. De jeugdige vorstin ontwikkelde een grote belangstelling voor cultuur en wetenschap en stuurde er al spoedig onderdanen op uit om en masse boeken en schilderijen in te kopen. Ook bood zij asiel aan veel Franse geleerden, die de burgeroorlog in hun land waren ontvlucht, terwijl ook nogal wat Hollandse en Duitse academici aan haar hof verbleven. In deze wetenschappelijke verzamelwoede wist zij eind 1649 de hoofdprijs in de wacht te slepen, toen zij Descartes overhaalde zijn huisje in Egmond aan den Hoef te verruilen voor Stockholm. Hiermee werd Christina min of meer verantwoordelijk voor de dood van de grote filosoof, aangezien ze hem in de ijzige Zweedse winter ’s ochtends om vijf uur liet opdraven om haar in de onverwarmde bibliotheek de grondbeginselen van het rationalisme uit te leggen. Binnen enkele maanden overleed Descartes aan een longontsteking.

Tijdgenoten gaven hoog op van de intellectuele gaven van Christina – volgens een getuige beheerste ze elf talen, inclusief vloeken en scheldwoorden – en noemden haar «de Pallas van het Noorden». Buckley wijst er echter op dat haar kennis nogal wat lacunes vertoonde, dat haar liefde voor de wetenschap voor een groot deel een pose was en dat Christina het impulsieve en vrij oppervlakkige karakter van haar moeder had geërfd. Zo toonde zij geen enkele belangstelling voor de mechanische rekenmachine die Blaise Pascal haar toezond, en maakte haar passie voor het wetenschappelijke discours al spoedig plaats voor een welhaast maniakale interesse voor muziek en theater. Ze schreef en organiseerde groots opgezette dans- en muziekvoorstellingen, waarbij zij zelf steevast de hoofdrol vertolkte. Naar eigen overtuiging excelleerde ze ook op deze terreinen, en er waren geen hovelingen die haar met de werkelijkheid durfden te confronteren.

Nadat ze op achttienjarige leeftijd ook daadwerkelijk was gaan regeren, samen met de uiterst bekwame kanselier Oxenstierna, gaf ze aanvankelijk blijk van een grote belangstelling voor staatszaken. Ook hier raakte ze na enige tijd op uitgekeken, en rond haar 25ste had ze zelfs haar buik vol van haar land en het koningschap. Het weinig sprankelende hof in Stockholm, de lange en donkere winters, het armzalige culturele Zweedse klimaat – dat alles kwam haar de keel uit. Ze begon te verlangen naar iets anders, naar de zon en het zuiden.

Volgens Buckley ontwaakte deze passie voor het mediterrane leven toen in 1648 de Zweedse troepen terugkwamen met uit Praag geroofde kunstschatten. Haar vader had werken van Dürer, Holbein en Chranach verzameld, en nu ineens werd zij geconfronteerd met de veel kleurrijker en uitbundiger doeken van de Italiaanse Renaissance. Deze exotische en sensuele schilderijen raakten volgens haar biografe «een snaar in haar extravagante karakter, en ontlokten haar een emotionele reactie die grote gevolgen zou hebben».

Ondertussen maakte de jonge koningin geen aanstalten om te trouwen, hoewel er genoeg geschikte huwelijkskandidaten waren. Haar uiteindelijke opvolger, haar neef Karl Gustav, was zelfs verliefd op haar, maar ook hem stuurde ze telkens met een kluitje in het riet. Vermoedelijk was Christina lesbisch, in ieder geval verklaarde ze herhaaldelijk dat ze er niet aan dacht om zich, figuurlijk noch letterlijk, aan een man te onderwerpen. Ze wilde door een man niet gebruikt worden «op de manier zoals een boer zijn land gebruikt».

Langzamerhand begon het katholicisme meer aantrekkingskracht uit te oefenen. Niet alleen sloot de hiërarchische structuur van de rooms-katholieke kerk beter aan bij haar absolutis tische visie op de monarchie, ook de aantrekkingskracht van het zui delijke Rome en het feit dat een celibatair leven door katholieken wel op prijs werd gesteld, waardoor ze verlost zou zijn van de druk om te trouwen, droegen ertoe bij dat Christina het sombere en cultureel armzalige lutheranisme verruilde voor de barokke grandeur van de heilige moederkerk.

Door zich te bekeren en tegelijkertijd op haar troon te blijven zitten, zou Christina haar land in een burgeroorlog hebben gestort. Omdat ze toch was uitgekeken op het koningschap besloot ze daarom af te treden, waarna ze direct richting zuiden vertrok. Na enige omzwervingen kwam ze uiteindelijk in Rome terecht, waar ze met open armen werd ontvangen door de paus.

Het leven zonder kroon begon echter na een tijdje te vervelen. De Franse kardinaal Mazarin, die regeerde in naam van de minderjarige Lodewijk XIV en die haar eerder in allerlei pamfletten had laten afschilderen als een lesbische en atheïstische hoer, kwam met het plan om Christina koningin van Napels te maken. Ook dit avontuur, waarbij zij een van haar hovelingen liet vermoorden, liep op niets uit. Uiteindelijk stortte de ouder wordende vorstin, die in 1689 in Rome zou overlijden, zich op bedaarder liefhebberijen als het tuinieren en het stimuleren van kunst en cultuur. Zo stichtte ze de nog altijd bestaande Academia della Arcadia en was zij de mecenas van de beeldhouwer Ber nini en de componist Scarlati. Zo kwam deze rusteloze vrouw, die tegenover Mazarin had verklaard dat ze «hield van de storm en de stilte haatte», eindelijk tot bedaren.