Net als de beurs en het weer draagt ook de renommee van een schrijver een sterk wisselend karakter. Dat is zo vóór zijn dood, als de ploeterende auteur met ieder nieuw boek een moeizaam verworven erkenning in de waagschaal legt, maar ook nadien, als het effect van de necrologieën (en in hun kielzog hopelijk de herdrukken) is uitgewerkt. Een prachtig voorbeeld van deze veranderlijkheid is de reputatie van Christopher Isherwood. Onlogisch lijkt dit niet. Geen schrijver bij wie de amplitudo tussen zijn beste en zijn minst geslaagde werken een vergelijkbare omvang heeft. Daarnaast hebben zich nog andere verschijnselen doen gelden.
«Die jongeman houdt de toekomst van de Engelse roman in zijn handen.» In de jaren dertig stemden velen in met deze uitspraak van W. Somerset Maugham. De oorlog maakte alles anders. Vlak ervóór vertrok Isherwood, samen met W.H. Auden, naar de Verenigde Staten. Vooral omdat het duo in de voorafgaande jaren had gefungeerd als zon beetje de literaire voorgangers in de strijd tegen fascisme en nazidom leek dit vertrek in de ogen van menige tijdgenoot een vlucht. Audens reputatie als dichter heeft daaronder niet echt geleden. Isherwood echter, wiens roem steunde op twee in Berlijn spelende romans, ondervond nog jarenlang de gevolgen van zijn zogeheten desertie, ook omdat de kwaliteit van zijn Amerikaanse romans meestal aanzienlijk lager ligt dan die van zijn vooroorlogse werk. Pas met A Single Man (1964) en vooral met Christopher and his Kind (1977) wist Isherwood zich te ontworstelen aan de deuk in zijn loopbaan. Meer dan dat: hij maakte zich een nieuwe positie als boegbeeld eigen, nu als icoon van de homobevrijdingsbeweging.
Na zijn dood in 1986 zijn Isherwoods papieren weer enigszins gezakt. De publicatie van het eerste deel van zijn dagboeken stelde teleur: een massieve turf vol zelfbeklag, haat en nijd (twee delen moeten nog volgen) leek de juistheid van de keuze voor compleetheid in plaats van selectie pijnlijk te logenstraffen. Lost Years, Isherwoods reconstructie van zijn leven (speciaal zijn seksleven) tussen 1945 en 51, gepubliceerd in 2000, was bij vlagen geestig, maar ook nogal eens stuitend. Soms was het allebei tegelijk, zoals in de passage waar de auteur over een van zijn bedgenoten liet weten dat de seks met hem zo verrukkelijk was dat hij naliet diens fecaliën van zijn lid te wassen, een verzuim n verzn verzuim dat hij omschrijft als «sentimenteel».
Isherwood was telg uit de landed gentry. In Kathleen and Frank, een boek over zijn ouders, karakteriseerde hij deze kleine landadel als «boeren die hun geld zo lang geleden hebben gemaakt dat hun oorsprong met goed fatsoen ver geten kan worden» en die verder «driehonderd jaar in hetzelfde huis hebben gewoond op een onverdiend inkomen uit pachten en beleggingen». Tijdens zijn voortijdig afgebroken studies in Cambridge en Londen is hij zich bewust geworden van zijn afwijzing van dit milieu en vooral van de bijbehorende waarden («de autoriteit van de Vlag, de Oude School-Das, de Onbekende Soldaat, het Land Dat Je Heeft Voortgebracht en de God van de Overwinning»), een afwijzing die wortelde in traumatische jeugdervaringen. Zijn vader, als beroepsofficier gesneuveld in de Eerste Wereldoorlog, was een onbereikbare held die hem eeuwig ten voorbeeld werd gehouden door zijn treurende moeder. Als student begon Isherwood zich te keren tegen die moeder en haar weigering het verleden achter zich te laten, haar familiecultus en verering van de gestorven held. De hem opgedrongen schuldgevoelens, de ontdekking van zijn homoseksualiteit, een natuurlijke revolte tegen prep school en public school met alle bijbehorende morele codes dat alles heeft bijgedragen aan Isherwoods levenslange distantie jegens wat hij noemde «de Anderen». Die Anderen, dat waren dan de vertegenwoordigers van een zelfverzekerde deugdzaamheid, in de roman Down There on a Visit nader omschreven als «alle bovenmeesters van de scholen die ik heb bezocht, alle predikanten die ik ooit heb gekend, alle reactionaire politici, hoofdredacteuren, journalisten en de meeste vrouwen van boven de veertig». Later zal Isherwood het begrip op meer toegespitste wijze definiëren: Christopher and His Kind heet een polemiek tegen «de Anderen in al hun verschijningsvormen, met inbegrip van de heteroseksuele dictatuur».
Grappig is dat Peter Parker, Isherwoods biograaf, keer op keer feiten aandraagt die de lezer innemen voor s mans moeder, de eerste en belangrijkste verschijningsvorm van «de Anderen». Ze was trouw, onbaatzuchtig en genereus in de steun aan haar zoon, die in Berlijn moest betalen voor zijn betrekkingen met Pupenjunge (jongensprostitués), of zijn zakken liet rollen. Ze aanvaardde Isherwoods Duitse vriendje Heinz als diens relatie en liet zich gebruiken bij de vergeefse pogingen Heinz een visum voor Engeland te verschaffen. Uiteindelijk heeft ook Isherwood zijn moeder erkend als de factor die hij nodig had om zijn tegenkrachten te mobiliseren en zo zichzelf te worden.
Om zich met zijn dode vader te verzoenen, verzon de jonge Isherwood het concept van de «anti-heroïsche held»: zijn vader was geen gewone officier geweest maar een kunstenaar in uniform, een man die zijn troepen naar een wagneriaanse heldendood had geleid met in zijn hand een dolk om mee te zwaaien als een operadirigent. Deze vondst sloot naadloos aan bij zijn denkbeelden over romantechniek. Isherwoods opvattingen daarover, ontwikkeld samen met zijn vriend en collega Edward Upward, waren gebaseerd op hun ontdekking van het werk van E.M. Forster. Het kwam erop neer dat romans geschreven moesten worden volgens een «theetafeltechniek» (de term is van Upward). Omdat sinds de oorlog een tragische visie op de werkelijkheid niet langer mogelijk heette, was het gewenst tragedie te vervangen door komedie. Via een terloopse, ironische vertelwijze dienden de hoogte- en dieptepunten van het leven minder nadruk te krijgen dan de trivialiteiten van alledag. De romans waarin Isherwood zijn Berlijnse ervaringen verwerkte, Mr. Norris Changes Trains (1935) en Goodbye to Berlin (1939), geven vignetten van de opkomst van het nazidom die hun buitengewoon beeldende karakter precies danken aan een afstandelijke, onsensationele toon.
Wat daarbij opvalt (trouwens ook in Isherwoods latere werk), is het ontbreken van morele oordelen over de romanfiguren. Zo wordt Mr. Norris (wat mij betreft een van de meest onvergetelijke personages uit de moderne letteren) geschilderd als een schurk, maar bovenal als een beminnelijk man. Ook Norris onderscheidt zich van «de Anderen», de brave vertegenwoordigers van wet en orde, familie, religie, en conventionele moraal.
Al Isherwoods romans en verhalen zijn in aanleg autobiografisch, maar hij was een meester in de kunst van het bijkleuren en versieren van zijn themas totdat het onderscheid tussen feit en fictie te vaag is om te worden opgemerkt. Ook voor de sujetten in zijn romans had hij dus modellen, maar hun uitbeelding resulteert in oorspronkelijke portretten, als die van een schilder.
Een uitzondering is The World in the Evening uit 1954, waarvan de personages zijn ontsproten aan Isherwoods fantasie. Parker noemt dit boek niet ten onrechte «certainly very bad indeed». Over de «wie is wie»-vraag in het autobiografisch getinte overige werk wordt de lezer door Parker gewetensvol ingelicht. Bij de twee Berlijnse romans, met hun ijzingwekkende achtergrond, lijkt de relevantie daarvan groter dan bij Isherwoods andere werken, waar het politieke drama is vervangen door herinneringen aan zijn studententijd (Lions and Shadows, 1938) of ontmoetingen met innerlijk verscheurde genotzoekers (Down There on a Visit, 1962).
De treurige waarheid is dat de lezer allicht minder belang hecht aan afgestofte en opgepoetste herinneringen aan al of niet homoseksuele kennissen van de auteur dan Isherwood zelf zal hebben gedaan. Zijn Berlijnse romans zijn meesterwerkjes, de aangeklede autobiografie van zijn andere relazen is gedoemd daarbij bleek te blijven afsteken. Ook die zijn virtuoos en vaak meeslepend opgeschreven, zeker: je hebt nauwelijks een andere keus dan door lezen tot het eind pas dan leg je zon boek weg, ontgoocheld.
Peter Parker verdeelde zijn com petente en soepel geschreven biografie in twee stukken: England Made Me en Becoming an American, allebei van onge veer gelijke omvang. Het gevolg is dat de lezer evenveel te weten komt over Isherwoods pacifisme (ontdekt direct na zijn vertrek naar Amerika in 1939), zijn pogingen dit pacifisme een ideologische fundering te geven via de hindoe beweging Vedanta en zijn werk als schrijver van Hollywood-scenarios («de film werd nooit gemaakt» is hier de steeds terug kerende sleutelzin), als over de periode waarmee deze schrijver het verdient vooral geassocieerd te blijven: het drama dat begon in de hoofdstad waar hij als jongeman zijn jacht op jongens bedreef.