
Het valt me zwaarder dan ik had verwacht om over Marcel van Roosmalen te schrijven. Niet dat ik hem ken – maar ik behoor tot die tienduizenden die dagelijks Weer een dag luisteren, de podcast die hij met Gijs Groenteman maakt, en een podcast is toch een vreemd intiem medium, intiemer dan een tv-programma of een boek, omdat een podcast zo ongestileerd is, zo direct, zo recht-in-je-oor. Je gaat de ademhaling van de podcasters kennen, hun gelach, hun gekuch. Ze lijken nabijer dan ze zijn.
Ik heb hem, voor zover ik me herinner, één keer ontmoet, bij opnames van het radioprogramma Spijkers met koppen. Ik kende hem van zijn column in de NRC. Op de foto’s bij de column zag hij eruit als iemand die op de bank heeft liggen dutten en vergeten is zijn haar weer een beetje los te schudden.
Dat verfrommelde kleefde ook aan hem omdat hij in die tijd net in opspraak was geraakt vanwege een incident in, jawel, een pannenkoekenhuis. Van Roosmalens vriendin, de journaliste Eva Hoeke, had in haar Parool-column beschreven dat hij bij het buffet zijn glas jus d’orange had gemorst en dus opnieuw had ingeschonken, en het restaurant zo kniertig was dat hij voor twee glazen moest betalen.
Ik denk dat als Marcel van Roosmalen een portret van Marcel van Roosmalen zou schrijven, hij bij dat pannenkoekenrestaurant zou beginnen.
Het pannenkoekenrestaurant in kwestie pikte de column van Hoeke niet, haalde publiekelijk verhaal met videobeelden waarop toch echt te zien was dat Van Roosmalen het glas niet morste maar stiekem leegdronk – en daarna opnieuw volschonk.
Dit zijn de momenten waar je in de collegebanken op de School voor Journalistiek niet op wordt voorbereid, dat je op een dag als hoofdredactrice van Het Parool de rectificatie moet uittypen: ‘De columnist beschrijft hoe bij haar man een slok jus d’orange over de rand van het glas klotst en hij het glas bijvult. (…) Dit was een onjuiste weergave van de feiten.’
Het verbaasde me, kortom, dat Van Roosmalen in de studio bij Spijkers met koppen een auberginekleurig jasje droeg, van een soort ribfluweel. Het staat me bij zelfs met een pochet. Niet schmutzig, maar een beetje een dandy. Hij glimlachte wat verlegen of ongemakkelijk toen we elkaar een hand gaven. Ik kon hem niet peilen.
Dat was een jaar of acht geleden. In de tussentijd schreef hij meerdere boeken over Vitesse, over zijn bejaarde moeder, hij maakte de podcast De krokante leesmap, deed een gesproken column voor BNR Nieuwsradio en voor Studio Voetbal, op zondagavond. Als schrijver en journalist had hij vast zijn fans, maar hij was geen auteur van gewicht. De reportages die hij voor verschillende media schreef neigden van nature naar het irrelevante: als hij over politici schreef, schreef hij nooit over de politieke wereld of de maatschappelijke problemen, maar over de vrijwilligers die goedbedoeld maar onhandig de partijdagen organiseerden; hij schreef over voetbal, maar dan nooit over topsport, maar over de overijverige persvoorlichters. Hij zocht zelf de marges op.
Wat verklaart dan dat hij nu ineens een van de meest zichtbare figuren in de media is? Weer een dag behoort tot de top vijf best beluisterde podcasts van Nederland, zijn theatershow De Pannekoekencaravan (ook met Groenteman) trekt overal volle zalen en staat deze zomer twee keer in Carré, en zijn tv-programma Media inside (ook met Groenteman) heeft ertoe geleid dat het in Hilversum gonst dat Groenteman en Van Roosmalen in de running zijn een eigen dagelijkse talkshow te krijgen.
Vorige week verscheen Totaal, ‘zijn beste reportages’, een boek dik genoeg om jezelf ervanaf te kunnen werpen. Als je tot de weddende soort behoort, kun je er het best geld op inzetten dat het deze week op de eerste plek van de bestsellerlijst binnenkomt, gezien alle aandacht die het boek heeft gekregen.
Als Van Roosmalen al twintig jaar doet wat hij nu doet, en nu opeens succes vindt, waar ligt dat dan aan?
Ik kan er twee-en-een-halve reden voor bedenken.
De eerste reden ligt, logischerwijs, bij Van Roosmalen zelf.
Iedereen die weleens drie alinea’s van hem heeft gelezen, of vijf minuten naar zijn podcasts heeft geluisterd, weet dat Marcel van Roosmalen uit Arnhem komt. Hij houdt er niet over op. Veel van zijn Arnhem-anekdotes kom je, vaak woordelijk hetzelfde, geknipt en geplakt in zijn verschillende boeken tegen, en dan ook weer verteld in de podcast, en ook weer in de theatershow – ‘move the product’, noemde Martin Bril dat gelikt, alsof hij een Colombiaans coke-imperium bestierde.
Zijn ouders verhuisden eind jaren zestig vanuit kleine dorpjes in Noord-Brabant naar een flat in de Arnhemse nieuwbouwwijk Presikhaaf. In hun beste kleren gingen ze zich voorstellen aan de andere bewoners op de galerij en leerden toen al snel dat die liever geen contact hadden – ‘contac’, Arnhemmers spreken de t niet uit, zoals ze ook de a in e veranderen, Ernhem. Een buurman keek naar de buik van Van Roosmalens zwangere moeder en zei: ‘Als je maar niet denk dat ik je naar het ziekenhuis breng.’
Waarschijnlijk is dit een mentaliteit die uit de lange nasleep van de Tweede Wereldoorlog komt, toen tijdens de mislukte geallieerde opmars naar de brug over de Rijn de hele stad werd verwoest. Sindsdien neemt de Arnhemmer steevast het zwartste scenario als uitgangspunt, ‘de ingecalculeerde nederlaag’, noemt Van Roosmalen dat. Je kunt dat cynisch noemen, maar de Arnhemmer redeneert volgens hem: dan kan het alleen nog maar meevallen.
Echt Arnhemse humor zag hij op de tribune bij Vitesse; volwassen mannen die muntgeld verhitten met aanstekers, en de gloeiende muntjes vervolgens naar de kinderen bij het hek gooiden, die dan hun vingers brandden als ze het opraapten. ‘Kwertje werme.’ Humor om te lachen. Ook echt Arnhems: een man in een restaurant die heerlijk heeft gegeten en wanneer de serveerster vraagt of het smaakt, zegt: ‘Nou, ik spuug er niet op.’

Nog zo’n grap: een jongen die bij een Vitessetraining aan clubicoon Theo Bos vroeg of hij wilde wedden. Hij ging in het doel staan en Bos mocht vijf penalty’s nemen, en als hij ze stopte, moest Bos hem op een broodje bal trakteren. Vervolgens schoot Bos vijf ballen, allemaal snoeihard, allemaal recht in de buik van de jongen. De jongen won, maar kon van de buikpijn geen broodje bal meer zien.
Hoewel hij als schrijvend journalist al voor veel bladen werkte en begin deze eeuw bij HP/De Tijd redacteur was, zette zijn link met Vitesse hem op de kaart, gaf hem een concreet onderwerp. Voor het literaire voetbaltijdschrift Hard gras volgde hij de club enkele seizoenen en schreef er de boeken Het is zoals het is: Marcel van Roosmalen op pad met Theo Bos (2013), Schijt (2014) en Theo Janssen: Marcel van Roosmalen op pad met de dikke prins (2019) over. Zijn boek over verdediger Theo Bos is het beste – het heeft een eenheid van plaats, tijd en onderwerp. Bos was, zoals een Arnhemse bakker zegt, ‘gewoon en hij was bijzonder’. Bijzonder omdat hij zo gewoon was. Van Roosmalen volgt hem in de maanden nadat zijn ziekte was geconstateerd. Bos is een volkomen sympathiek figuur, die een masterclass stoïcijns sterven geeft. Van Roosmalen schrijft alles kalm, geserreerd op, waarbij je als lezer de verbintenis tussen schrijver en hoofdpersoon voelt. Niet alleen omdat Van Roosmalen opgroeide met clubicoon Bos op het veld, maar omdat Bos in dezelfde periode kanker kreeg als zijn vader. Van Roosmalen is te prudent over zijn vader te schrijven, maar het is duidelijk dat Bos’ overlijden een reprise van de dood is.
Theo Janssen is het slechtste. Het kreeg één ster in de NRC en dat was vast naar boven afgerond. Janssen groeide uit tot cultheld van Vitesse, omdat hij waanzinnig getalenteerd was, maar zo weinig ambitieus – wat zichtbaar was omdat hij vaak op het randje van corpulentie verkeerde. Vandaar ‘de dikke prins’. Het probleem van het boek is dat Janssen niets te melden heeft, en Van Roosmalen eigenlijk niets van hem wil weten. Ergens schrijft Van Roosmalen dat hij een Nederlandse Fear and Loathing in Las Vegas voor zich ziet, maar Hunter S. Thompson had Las Vegas, de woestijn, de paranoia van de Nixon-jaren en schier eindeloze hoeveelheden mescaline. Van Roosmalen heeft Arnhem, een papperige voetballer die in de auto scheten zit te laten en continu frituur snackt.
Dat gebrek aan nieuwsgierigheid typeert Van Roosmalen. Zie bijvoorbeeld zijn interview met actrice Anna Drijver, opgenomen in zijn best-of Totaal. Zij is vereerd in het grote Volkskrant Magazine-interview te mogen, terwijl hij op geen enkele manier in haar geïnteresseerd lijkt. ‘Heb je er wel zin in?’ vraagt Drijver op een gegeven moment aan hem. ‘Doe je wel vaker interviews?’
Hetzelfde geldt voor zijn reportages. Van Roosmalen komt, ziet en stelt geen vraag. Of tenminste: hij beschrijft niets dat niet al aan de oppervlakte ligt. Het boek Nederland onder het systeemplafond (2020) bundelde zijn reportages die hij jarenlang maakte met onderwerpen als de Waternetwerkdag in Nieuwegein of Netwerken voor deurwaarders in Castricum of de Agrarische jongerenavond in Spanbroek of Vergadering producten Organisatie Varkenshouderij in Heteren of Bouw-je-eigen-buurt-avond in Hardenberg. De titels van die reportages zeggen al genoeg – goedbedoelende mensen op weinig tot de verbeelding sprekende plekken die zich enthousiast maken voor iets waar niemand anders in de wereld zich enthousiast voor maakt. De lulligheid ligt voor het oprapen.
Het vreemde is: die reportages zijn verrassend zachtaardig en dat is dan, denk ik, de eerste reden voor Van Roosmalens succes. In een wereld die van betweterigheid, partijdigheid en verongelijktheid aan elkaar hangt, schrijft hij niet cynisch, of superieur. Hij ziet de mens die aanrommelt in zijn eigen irrelevantie, weet dat elk goed voornemen zal falen, want dat is wat voor hem het menselijke bestaan is. (Zie: Arnhem.) Hij heeft een goed oor voor typische Nederlandse dialogen, voor dooddoeners, voor de ongemakken en formaliteiten waar we nu eenmaal in het dagelijks bestaan doorheen moeten. Hij zit niet te wroeten naar de beweegredenen van mensen, projecteert niets op ze. Er zit iets vergevends in, omdat ieder mens onder een systeemplafond belandt – dat is het leven, uiteindelijk zitten we allemaal in dezelfde ruimte zonder ramen op de tandarts te wachten.
Daar hoort wel een kanttekening bij. Al toen hij voor Intermediair schreef over brainstormdagen en voorlichtingsbijeenkomsten waren die reportages populair. En niet alleen bij de lezers, ook bij de bedrijven waarvan hij de lulligheid beschreef – ze hadden hem vaak zelf uitgenodigd. Ze vonden het hilarisch.
In zekere zin valt Van Roosmalen daarmee in wat je de Youp-van-’t-Hek-paradox kunt noemen: Youp maakt grappen over hoe burgerlijk Nederlanders zijn, maar niets is zo burgerlijk als lachen om grappen over je eigen burgerlijkheid. Het is daarmee een aflaat-lach, want door om je burgerlijkheid te lachen, kun je het makkelijker omarmen.
Toegegeven, Van Roosmalen heeft niet de sentimentaliteit van Van ’t Hek. Op een academische discussie in Utrecht, enkele weken geleden, werd Van Roosmalen nog naar voren geschoven als misschien een van de prominentste erfgenamen van W.F. Hermans – want verkondigde hij niet eenzelfde nihilisme als Hermans, waarin winst en succes even betekenisloos zijn?
Dat is wat veel van het goede. Van Roosmalen is Hermans zonder reliëf. Bij Hermans is betekenisloosheid de zuurstof die zijn personages ademen, maar uiteindelijk kijken ze het gapende Niets recht in de bek. Daar putten ze, op hun manier, nog een zekere nobelheid uit. Bij Van Roosmalen ademen zijn onderwerpen diezelfde betekenisloosheid, en eten ze een kipcorn.
Van Roosmalens nihilisme creëert een andere paradox; inderdaad, voor hem is elke daad tevergeefs, we leven onder een systeemplafond, voetballers zijn stramme boeren, de Randstad is arrogant, de provincie hulpeloos, politici zijn praatjesmakers, Hilversum is gebakken lucht. De onbeantwoorde vraag is dan; waarom doe je het dan? Waarom al die deadlines, al die podcasts die je om zes uur ’s ochtends opneemt, waarom elke keer komen opdraven voor tv-programma’s die je belachelijk vindt? Dat is dan de Van-Roosmalen-paradox: steeds klagen over hoe vies het eten is, maar wel je bordje vol blijven scheppen en dooreten.
Is het flauw om Gijs Groenteman de halve reden te noemen? Het punt is dat Groenteman de perfecte enabler van Van Roosmalen is.
Gijs Groenteman is zoon-van (Hanneke, de nationale schat), geliefde-van (columniste Aaf Brandt Corstius) en nu dus ook beste-vriend-van. Als van Roosmalen de provincie vertegenwoordigt, vertegenwoordigt Groenteman de stadsadel. Hij is Amsterdammer Level 100. Naar school op het Barlaeus, daarna werken voor vpro, vara en Paul de Leeuw, columnist bij Het Parool, wonen in de Watergraafsmeer, lekker eten bij café-restaurant Amsterdam, Dodenherdenking op de Apollolaan, in de Stopera voor Cosi fan tutte, in de Arena voor Ajax’ kampioenswedstrijd.
Het verhaal van hun vriendschap vormt het fundament voor De Pannekoekencaravan: zo rond het uitbreken van de kredietcrisis zien twee toch gewiekste journalisten hoe hun generatiegenoten wel carrière maken, wel columns, tv-programma’s en prestigieuze interviewrubrieken krijgen, terwijl zij nat aan de waslijn blijven hangen en hun freelance klusjes verdwijnen. Maar, geïnspireerd door het succes van food trucks in de VS, bedenkt Groenteman dat ze met een tweedehands caravan langs braderieën en dorpsfeesten moeten trekken, om pannenkoeken te verkopen. Nou, drie keer raden of dat een succes wordt.
In de tussentijd is Groenteman meer podcasts gaan maken dan God kan luisteren, onder meer voor de Volkskrant, en het voordeel is dat hij wél een geboren interviewer is – hij is nieuwsgierig, lijkt geen anekdote oninteressant te vinden, is voortdurend op zoek naar kleine details in verhalen, waardoor die nog kleurrijker worden. Als gespreksleider is hij heel attent (op zo’n manier dat wanneer Van Roosmalen spreekt over het mailadres waarop je je kunt aanmelden voor zijn boekpresentatie Groenteman – ontroerend lief, eigenlijk – tussen twee zinnen toevoegt: ‘Meulenhoff is met dubbel f’) en Van Roosmalen reageert erop. Opgezweept door Groenteman komt er een onstuitbare praatdrang los, een waterval van anekdotes, imitaties, accenten, vreemde spreekwoorden.
Het onderwerp van Weer een dag is, geforceerd samengevat, ‘leven in de media’. Het gaat over wie wat heeft gezegd in de krant of aan een talkshowtafel, of met wie van een uitgeverij of een omroep ze koffie hebben gedronken en hoe hopeloos het allemaal was. Hun stijl is niet afzeiken maar wie ze vreselijk vinden juist overladen met holle complimenten: dus Joris Luyendijk en Hugo Logtenberg zijn ‘twee parels uit dezelfde oester’. Jan Terlouw, een totem van alles wat Van Roosmalen ijdelheid vindt, onderwerpt hij aan soms kwartierlange imitaties, waarin Terlouw overkomt als een half seniel figuur, high op zijn eigen oudemannenwijsheid. Als zulke imitaties ingestudeerd zijn, zijn ze goed gedaan, als ze ter plekke zijn verzonnen is dat redelijk geniaal. Tussen de kleine negentig afleveringen die er nu van Weer een dag zijn uitgezonden, zat er niet één bij waar ik niet minstens één keer hardop in de supermarkt of in de tram om heb staan lachen.
Wat ook helpt: Groenteman heeft een diepe, hese, aanstekelijke lach, wat erg dankbaar is bij het medium podcast.
De laatste reden is meer cultureel en kun je zien als een reactie op het huidige medialandschap. Laat ik het zo uitleggen.
De Nederlandse talkshow is een rimpelloos zwembad. Het water is op aangename temperatuur, en bovendien zo ondiep dat niemand erin kan verdrinken. Wie inzapt hoeft geen spervuur van conflicterende ideeën te verwachten, geen pro-contra-debat dat uit de hand kan lopen, geen politici die in diepe verlegenheid worden gebracht. Niets schuurt. Gezellig. De rol van de verwarring zaaiende tafelgast – historisch vaker wel dan niet Jan Mulder – is uit het stuk geschreven. Op1, de talkshow die het vlaggenschip van de npo zou moeten zijn, is een schip zonder kapitein. Elke dag schuiven er twee andere presentatoren aan, wat suggereert dat a) de interviewer van dienst als inwisselbaar wordt gezien en b) geen interviewer eigenaarschap heeft van het programma, en dus de kans krijgt zich te ontwikkelen tot zoiets als een journalistiek geweten of een kritische drempel.
Verschillende vertrokken presentatoren lieten later weten dat het ook niet uitmaakte, dat ze om vijf uur de studio in konden wandelen en een door de redactie uitgewerkt draaiboek voor een gesprek aangereikt kregen, dat ze dan alleen nog even live moesten zien uit te voeren. Of: na te spelen.
Natuurlijk zou de redactie achter de schermen dat geweten kunnen zijn, maar c) die bestaat voor het grootste deel uit vaak jonge medewerkers met kortlopende contracten, die na een of twee seizoenen weer verkassen, waardoor de programma’s amper een institutioneel geheugen ontwikkelen of aan zelfreflectie kunnen doen.
In het onlangs verschenen Kijkt u nog? Waarom je toch de tv aan moet zetten schrijft scheidend (jammer) tv-recensent Arjen Fortuin: ‘De Nederlandse talkshows zijn een exponent van een televisiecultuur die ethische kwesties vreest als een fruitteler de voorjaarsvorst.’ #MeToo-gevallen, belangenverstrengelingen, vraagstukken over de klimaatcrisis, over politiek wanbeleid, burgers in de verdrukking – ze worden wel behandeld, maar vriendelijk, met medeleven, als er een traan valt dan zo snel mogelijk een lach erachteraan. De grondtoon is vermaak, amusing ourselves to death, zoals mediacriticus Neil Postman dat noemde.
Je kunt hierin de nalatenschap zien van vijftien jaar De wereld draait door als dominantste programma op de Nederlandse tv – dat leerde dat tv die over positieve dingen gaat het best scoort. Mensen die iets bijzonders hebben meegemaakt, die fan zijn, die komen jubelen. Het gevolg daarvan is dat d) gasten er niet zitten om ondervraagd te worden, maar om iets te vertellen wat ze willen vertellen, over de documentaire die ze hebben gefilmd, de tv-serie waaraan ze meedoen, kijk-ik-heb-een-boek-over-mijn-moeder-geschreven! In zulke gesprekken zit geen spanning.
Verschil is dan dat bij De wereld draait door Matthijs van Nieuwkerk aan het hoofd van de druppelvormige tafel zat, en hij toch een van de meest bevlogen interviewers is, die zelf bij de meest platgetreden onderwerpen verrassend uit de hoek kan komen. Zijn opvolgers (zie a en b) dragen pakken van een ander laken.
In Kijkt u nog? zoomt Arjen Fortuin in op Op1-presentator Jort Kelder: Kelder is razend slim, goed voorbereid, welbespraakt. Eigenlijk zou hij de ideale talkshowpresentator zijn. Maar: ‘Als de camera’s aanfloepen, heeft hij de gewoonte “Jort Kelder” te gaan spelen. Met ironische terzijdes, glimlachjes en steelse blikken benadrukt hij onophoudelijk dat hij de bal-met-bretels is die ze vast gevraagd hebben om het rechtsemannenquotum te halen. Het gevolg is dat Kelder niet alleen zichzelf ironiseert, maar ook de gesprekken die hij voert.’
Maar die bal ligt niet alleen bij de presentatoren, ook bij de gasten. Politici, voorheen een fijn doelwit voor scherpe ondervragers, zijn e) inmiddels in bloedvorm gemediatraind en zitten er alleen als ze iets leuks te vertellen hebben, niet om verantwoording af te leggen, want dat spinnen ze namelijk liever zelf op hun eigen sociale media. De gasten die tv wel nodig hebben snappen heel goed dat f) ze zich moeten gedragen zoals je je als talkshowgast nu eenmaal hoort te gedragen. Talkshowgast is een beroep geworden, en bij elke beroepsgroep heb je codes en regels, en in dit geval is het: niet somberen, monter zijn, maak relativerende grapjes, trek die wenkbrauw nog eens omhoog. En iedereen weet; wie die regels volgt, wordt nog eens teruggevraagd, wie niet, niet.
De uitkomst daarvan is weer dat g) de talkshowtafelbezetting een zelfreinigend mechanisme is dat te lang nadenkende, timide, onaangepaste gasten wegspoelt, en het kleine bandje ‘geschikte’ gasten eindeloos op repeat staat. Wat weer de reden is dat h) pandemieën, kabinetscrises en Russische invasies dag in dag uit door dezelfde drie, hooguit vier dozijn opiniemakers wordt geduid. Wat natuurlijk weer als gevolg heeft dat i) gasten die ooit vanwege hun uitzonderlijke kennis over een specifiek onderwerp ook gevraagd worden voor onderwerpen waar ze slechts modale kennis van hebben en j) het gesprek er niet spannender op wordt omdat de gast inmiddels kind aan huis is en de talkshowhost hem/haar vaker ziet dan zijn broer of zus en al lang weet wat-ie waarover gaat zeggen.
Talkshows weten dit ook. De ‘te-veel-BN’ers’-klacht kent iedereen in Hilversum, maar helaas k) wordt die klacht telkens gepareerd met het argument: ‘Mensen kijken liever naar bekende gezichten.’ Het is zo’n wetmatigheid die alleen bestaat bij de afwezigheid van een controlegroep, want zolang talkshows niet eens drie maanden geen bekende sprekers uitnodigen, weet je niet welk effect het op de kijkcijfers heeft.
Tv is namelijk niet zozeer Adam Smith maar de wet van Say: aanbod creëert vraag. Niemand wist dat hij op Boer zoekt vrouw zat te wachten, tot Yvon Jaspers haar kaplaarzen aantrok. Niemand vroeg zich af wie de mol was. Toen De wereld draait door van npo 3 naar npo 1 verkaste kreeg het er in een klap meer dan een half miljoen kijkers bij en het is onwaarschijnlijk dat die half miljoen kijkers voorheen volkomen onbekend waren met het fenomeen. Maar ze hadden npo 1 aanstaan omdat daar het Journaal kwam, en voegden zich prima naar wat daarvoor werd uitgezonden.
Arjen Fortuin maakt er in Kijkt u nog? een punt van te zeggen dat hij in zijn jaren als tv-criticus voor de NRC ook onvergetelijke dingen heeft gezien bij de talkshows – zoals het optreden van de 97-jarige joodse verzetsstrijder Selma van de Perre in De wereld draait door. Tuurlijk, als je genoeg kijkt zie je met regelmaat geweldige dingen, slim, menselijk, scherp, grappig – laatst nog borstkankerchirurg Emiel Rutgers bij Op1. Maar dat ligt vaak eerder aan de gast dan aan het programma.
Het punt is m) – ach, we weten ook allemaal wat het punt is, het hoeft ook niet gezegd, iedereen weet het, de carrousel van dezelfde gezichten, tv die vooral om tv draait, de voorspelbaarheid, de eentonigheid, de gemiddelde meningen, de Angela-de-Jongisering.
In dit medialandschap verscheen in 2019 ntr’s Promenade– bedacht door Diederik Ebbinge. De eerste afleveringen kon je nog denken dat het een buitengewoon onhandige poging tot een talkshow was, maar gaandeweg werd duidelijk dat het juist een parodie was. Met stokpaardjes (‘waarvan akte’), met terugkerende dooddoeners (‘hier gaan we vanavond niet uitkomen’), met Ebbinge als presentator die er steeds net naast grijpt, maar dat geen van zijn gasten betrokken genoeg is hem te corrigeren als hij het over ‘Adriaan van Dissel’ en ‘Leonard Ilja Pfeijffer’ heeft.
Promenade maakte zichtbaar dat er een rijp en groen kijkerspubliek is onder mensen die talkshows niet meer úit kunnen staan (iets wat door kijkcijfers wordt bevestigd: het marktaandeel van talkshows slinkt); precies hetzelfde is in het podcastaanbod te zien, er is een groeiende markt voor mediapodcasts die de tv bekritiseren – Weer een dag is zeker geen unicum, het is alleen het succesvolste voorbeeld.
De persiflage van Promenade werd steeds duidelijker mediacommentaar, toen de deelnemers bijvoorbeeld ‘de Vullingslus’ speelde: ‘Joost Vullings zat met John van den Heuvel bij Jinek. John van den Heuvel zat bij RTL Boulevard met Peter R. de Vries. Peter R. de Vries was met onze eigen Diederik Ebbinge bij Promenade. Diederik Ebbinge zat bij De wereld draait door met Eelco Bosch van Rosenthal. Eelco Bosch van Rosenthal was bij De wereld draait door met Tijs van den Brink. Tijs van den Brink zat bij Op1 met Amerikakenner Laila Frank en Laila Frank zat bij Jakhals Erik met Joost Vullings.’ Vullingslus! (Een perfect voorbeeld van hoe steeds dezelfde namen de talkshowtafels vullen.)
Net zo sterk was, in het tweede seizoen, de Angela-de-Jong-gong waar de deelnemers op moesten slaan wanneer ze per ongeluk exact hetzelfde zeiden als Angela de Jong ergens had gezegd (een perfect voorbeeld van de inwisselbaarheid van zoveel talkshowmeningen).
Gijs Groenteman was als schrijver betrokken bij Promenade en in 2021 kreeg hij, samen met Van Roosmalen dus, zijn eigen programma: Media inside. Wat bij Promenade nog kleinkunst was, werd daar expliciet. En dat was bijna een verademing: een programma op tv dat kritisch was op tv. Al het bovengenoemde, a t/m m, is weleens aan bod gekomen. Het programma voelt vooral op maat gemaakt voor de twee, omdat bij tv, zoals je hoort te zeggen, the medium the message al is. En het medium van Media inside bestaat uit twee mannen die je anders nooit een talkshow zou zien presenteren. Of zoals Groenteman zelfs laatst analyseerde: de meeste presentatoren beginnen hun seizoen heel slank, en komen dan iets aan. ‘Wij beginnen dik, eindigen het seizoen nog dikker – en bedenken pas na de laatste aflevering dat we moeten afvallen.’
Iets soortgelijks geldt voor De Pannekoekencaravan. Ik zag de show in Amstelveen in een uitverkochte zaal die van begin tot eind dubbel lag. Ik ook. Nu is humor persoonlijk, en lastig over te brengen, maar een groot deel van de lol bestaat eruit dat Van Roosmalen en Groenteman op geen enkele manier geboren performers zijn – niet zoals je gewend bent in ieder geval. Het grootste deel van de show staan ze stil of zitten ze, ze hebben geen variërende mimiek, articuleren niet duidelijk, Groenteman bakt een paar pannenkoeken, Van Roosmalen leest van een verfrommeld blaadje een paar oude columns voor die niets met de pannenkoekenbusiness te maken hebben, ze laten de zaal meezingen met een liedje dat niet loopt.
Maar precies dat is het waarin hun succes schuilt: mensen komen niet om Van Roosmalen soepeltjes te zien zegevieren. Hij is de chroniqueur van falende bedoelingen, dus mensen willen hem zien zwoegen. Die morsigheid, zijn luie lichaamshouding, de air van futiliteit pakken nu goed uit omdat ze zo haaks staan op wat gewoon is in theater en op tv.
Het merkwaardige is dat ze zich heel bewust zijn van hun onhandigheid, het cultiveren, er de draak mee steken, snappen dat het hun selling point is, en er toch nog steeds ongemakkelijk om zijn. Bij zo’n beetje elke aflevering van hun tv-programma Media inside doet Van Roosmalen iets wat niet zo uitpakt als hij hoopte, en stroomt de energie uit zijn gezicht weg. Wanneer hij opstaat en een van de gasten opmerkt dat hij zijn jasje verkeerd heeft dichtgeknoopt zie je hem stilletjes sterven.
Er schuilt een gevaar in het succes van Groenteman en Van Roosmalen. Hoelang kun je jezelf als outsider presenteren? Want wanneer outsiders succes hebben, hebben ze de neiging vanzelf insiders te worden. Hilversum slokt je op. Je zag het vorig seizoen al een beetje gebeuren bij Media inside, toen ze bij een aflevering Snollebollekes en Johnny de Mol te gast zouden hebben (De Mol, in opspraak, zegde op het laatste moment af). Je kunt heel moeilijk volhouden de draak met Hilversum te steken als de prominentste namen van Hilversum lachend bij je aan tafel zitten.
Mochten ze echt een eigen dagelijkse talkshow krijgen, waarbij Van Roosmalen Jan Mulder speelt en Groenteman in zijn eentje Barend & Van Dorp, dan is dat wel heel succesvol – voor twee mannen die hun bestaansrecht te danken hebben aan onsuccesvol zijn.