Het lijkt nagenoeg onmogelijk om nog een interessante biografie over Winston Churchill te schrijven. De eerste verscheen toen Churchill 31 jaar was en sindsdien zijn met grote regelmaat boeken over hem geschreven. Er zijn er intussen bijna zevenhonderd gepubliceerd, waaronder enkele meesterwerken. De standaardbiografie over Churchill heeft zelfs het Guinness Book of Records gehaald als langste biografie ooit geschreven: die van Martin Gilbert, acht delen dik en duizenden paginas lang. Maar ook andere befaamde historici hebben hun krachten beproefd, zoals Sebastian Haffner en recentelijk nog John Keegan. Om maar te zwijgen van Churchill zelf, die zijn leven interessant genoeg vond om er kloeke werken over vol te schrijven.
Het hoeft dus niet te verbazen dat zon beetje elke invalshoek over Churchill wel aan bod is gekomen. Een held van mythische proporties, een alcoholische bullebak die op alle fronten heeft gefaald van geen enkel beeld hoeven we meer op te kijken. Alles is geschreven. Wie zit te wachten op nog een biografie van Winston Churchill?
Eigenlijk zijn er twee groepen lezers voor wie een nieuwe Churchill-biografie in een behoefte kan voorzien: de leek en de kenner. De leek is een kenner in wording. Hij heeft iets over Churchill gehoord of gelezen en wil graag meer van hem weten. Hij staat op het punt een fascinatie te ontwikkelen, in tegenstelling tot de kenner, die zon fascinatie al heeft en op zoek is naar nieuwe feiten, naar bevestiging of naar visies waarmee hij het hartgrondig en luid mopperend oneens kan zijn. Voor beide groepen lezers is de nieuwste Churchill-biografie, geschreven door Gretchen Rubin, een uitkomst.
Voor de leek is de keuze aan biografieën wellicht te overweldigend. Hij is waarschijnlijk op zoek naar een evenwichtige introductie die aan verschillende invalshoeken en visies recht doet, geen pleidooi dat deel uitmaakt van een ingewikkelde traditie van geschiedkundige werken voor of tegen Churchill. Gretchen Rubin heeft de leek willen helpen door een allesbehalve gebruikelijke biografie te schrijven. Bij haar geen chronologie of eenduidige verklaringen. Ze cirkelt in veertig kleine hoofdstukken om Churchill heen en belicht hem telkens vanuit een andere invalshoek. De biografie als Goldberg-variaties. Rubin presenteert bewijs en tegenbewijs: waarom Churchill wel of geen goede ouder was, wel of geen alcoholist, wel of geen geslaagd staatsman. We komen te weten wat zijn motief was (beroemdheid), zijn meest kenmerkende eigenschap (oorlogszucht) en zijn grootste kwaliteit (minachten van anderen). Zijn verhoudingen met Roosevelt, zijn hobbys, zijn mooiste uitspraken, de mythes waarin hij geloofde. Stukje bij beetje wordt het beeld duidelijker en veelzijdiger.
Rubins boek over Churchill is even gedocumenteerd en tegelijk luchthartig als de Flaubert-biografie van Julian Barnes (Flauberts Parrot). Ook voor kenners is er veel nieuws dat Churchill een huilebalk was bijvoorbeeld, en dat hij meer dan vijfhonderd schilderijen heeft gemaakt. Ook wordt een moeizame Historikerstreit in een paar vloeiende alineas samengevat, en lijstjes met Churchill statistics frissen het geheugen op.
Maar ondanks al de verschillende invals hoeken, alle bewijzen en tegenbewijzen is de poging om evenwichtigheid te bereiken uiteindelijk niet goed geslaagd. In veel biogra fieën klinkt de echo door van het prachtige stuk dat Isaiah Berlin over Churchill heeft geschreven, Winston Churchill in 1940, waarin Berlin het beeld neerzet van een held van mythische proporties die op een essentieel moment in de wereldgeschiedenis opstond tegen het kwaad en door bewogen radio toespraken gevoelens bij de Britten wakker maakte die hij transformeerde tot onverzettelijke strijdlust tegen een veel sterkere tegenstander: «We shall fight on the beaches, we shall fight on the landing grounds, we shall fight in the fields and in the streets, we shall fight in the hills; we shall never surrender.»
Rubins biografie heeft met vele andere gemeen dat ze 1940 niet alleen als het finest hour van de Britten, maar ook dat van Churchill zelf beschouwt. Inmiddels hebben de zogenaamde revisionisten dit beeld van alle mythevorming ontdaan: Engeland stond niet alleen maar kon rekenen op de steun van zijn imperium; de Britse luchtmacht was niet inferieur aan de Duitse; de eerste luchtaanvallen op burgers kwamen van de Britten, en de Britten hebben als eerste de neutraliteit van niet-strijdende partijen geschonden (door de bezetting van Noorwegen). De radiotoespraken werden bovendien niet door Churchill gehouden, maar door een acteur die ook Winnie the Pooh speelde. Waar op andere punten door Rubin tegenbewijzen worden gepresenteerd, blijft op dit punt de mythe in stand.
Echt hinderlijk is deze omissie ook weer niet. Want Rubin laat in haar hele boek zien dat Churchill weliswaar soms bovenmenselijk leek, maar toch vooral menselijk was. Al te menselijk misschien. Een arrogant mannetje, archaïsch, bombastisch, zelfgenoegzaam, niet in staat te luisteren, oorlogszuchtig, verkwis tend, alcoholistisch en gezegend met standpunten over rassen, vrouwen en democratie die we vandaag niet meer normaal vinden. Maar zoals het aanstekelijke boek van Gretchen Rubin aantoont, is het eigenlijk onmogelijk om geen zwak voor Churchill te hebben.