Tijdens de fietstocht van mijn huis in Amsterdam naar de plek waar ik stukjes schrijf, werd ik opgehouden door een kleine optocht. Midden op de rijbaan liepen drie mensen. Ik zag ze op de rug. Eentje had grijs krullend haar, eentje was roodgeverfd en de derde had alleen haar aan de onderkant van zijn hoofd. De drie werden omringd door fotograferende en filmende pers waar Lady Di nog van zou schrikken. Ik probeerde ze te ontwijken door op de stoep te gaan fietsen, maar ook daar sprong er een fotograaf voor mijn wiel. Ik remde en vervolgde mopperend mijn weg te voet. ‘Kan gebeuren’, zei een geluidsman ongevraagd. ‘Maar waarom?’ vroeg ik. Hij legde uit dat ik getuige was van de officiële start van de boekenverhuizing uit de Prinsengrachtbibliotheek en dat de drie mensen die de ceremonie uitvoerden de schrijvers Maarten ’t Hart, Mensje van Keulen en Renate Dorrestein waren. ‘Maak jij ook eens wat mee’, riep de geluidsman me na toen ik eindelijk het groepje kon passeren. Ik keek toch even om. De schrijvers droegen alledrie een stapeltje boeken en zagen er enigszins opgelaten uit.
Na dit potsierlijke vertoon bleef een gedachte hangen: in Nederland is veel aandacht voor oudere schrijvers. Misschien wel te veel. Zo heeft Querido een deel van het oeuvre van Hella S. Haasse opnieuw uitgegeven. Ik las Cider voor arme mensen. Er was geen sprake van herlezen aangezien ik nooit iets van haar gelezen had, zelfs niet op de middelbare school (hoewel dit boekje nogal populair geweest schijnt te zijn vanwege de geringe omvang). Ik sluit niet uit dat ik de film Oeroeg heb gezien, maar verder reikt mijn kennis van haar werk niet. In tegenstelling tot de meeste lezers probeer ik me te beperken tot hedendaagse romans. Er wordt genoeg uitgegeven wat de moeite waard is, alleen aan het lezen van de boeken van vrienden en kennissen heb ik al bijna een dagtaak. De tijdgeest van het moment boeit me honderd keer meer dan mooischrijverij uit de oude doos. Ik erger me ook aan toneelgezelschappen die telkens weer naar Tsjechov of Shakespeare grijpen en aan het telkens herkauwen van een paar klassieke opera’s en balletten, alsof er nu niets moois wordt gemaakt. Ik gaap bij Tsjechov.
Cider voor arme mensen is geschreven in 1960. Dat moet wel tuttiger zijn dan mijn oma’s borduurwerk, dacht ik, omdat ik nu eenmaal mijn eigen gedachten niet kan censureren. Aanvankelijk was ik het met mezelf eens, ik vond het traag. De natuurbeschrijvingen van Haasse, hoe schitterend ook, haalden de vaart uit het begin van het verhaal. Ja ja, de grassprieten in de berm zijn fijnvertakt als minuscule bomen, heel fijn, maar wie is die vent en waarom zitten jullie samen in een auto als het niet je man is, en hij ook nog eens heel onaardig tegen je doet?
Later werd ik wel gegrepen. De man is Reinier en de vrouw heet Marta. Eens waren ze geliefden, en de reis is bedoeld als liefdesvakantie. Door samen op vakantie te gaan bedriegen ze allebei hun vaste partner. Terwijl het dreigt te gaan onweren begeeft de gehuurde auto het in een desolaat gebied in Noord-Frankrijk. Ze gaan niet ontspannen om met de tegenslag en beginnen te kibbelen. Reinier blijft in de auto terwijl Marta op zoek gaat naar een garage. In een gehucht, bewoond door ruwe Franse werklozen, vindt Marta iemand die de auto ophaalt en kan repareren. Het zal alleen een dag of twee gaan duren. Twee dagen rondhangen tussen stugge Franse paupers, twee dagen waarin de verschillen tussen Reinier en Marta gaandeweg onoverkomelijk worden.
Het drama tussen de twee, dat zich steeds duidelijker manifesteert, met op de achtergrond de problemen van de dorpelingen, is niet heel groot maar wel pijnlijk. Marta is een moderne vrouw. Ze is opgegroeid in een eenoudergezin, zat in de oorlog bij het verzet en heeft zelfs een paar jaar gestudeerd. Ze heeft linkse sympathieën en hangt graag rond met kunstenaars. Reinier is een oppervlakkige fluim die van goeden huize komt en ten onrechte denkt in de tegendraadse Marta iets van zichzelf te herkennen omdat hij psychologie heeft gestudeerd en niet bij zijn vader in het bedrijf wilde werken. In werkelijkheid is hij burgerlijk en laf.
Cider voor arme mensen is een vrouwelijk boek omdat het vooral over gevoelens gaat. Over fijne nuances in gevoelens. Elk aspect van het gevoelsleven van de hoofdpersonen wordt nauwkeurig gefileerd. Soms uitleggerig. Zoals over Marta’s zelfstandigheid: ‘Marta kon zich niet herinneren dat ze ooit een meisje met een toekomst was geweest. Ze bereidde zich voor op een toekomst van onafhankelijkheid, zoals een soldaat voor het gevecht oefent.’ Of over de verwijdering tussen Reinier en Marta: ‘Inderdaad was er tussen Reinier en haar een vlechtwerk van prikkeldraad, roestige spiralen tot borsthoogte gespannen.’ In 1960 was men zeker nog niet zo overtuigd van de show don’t tell-methode.
Haasse’s taalgebruik is zorgvuldig, levendig en niet opvallend oubollig. Slechts een paar keer moest ik er een woordenboek bij pakken. Wie heeft er in godsnaam ooit gehoord van een sjamberloek, of ligt dat aan mijn beperkte woordenschat?
Cider voor arme mensen gaat over de onontkoombaarheid van sociale ongelijkheid, denk ik. En over de verschillen tussen mannen en vrouwen, maar daar gaan bijna alle romans over. Standverschillen zijn tegenwoordig minder belangrijk. Ze bestaan nog wel, natuurlijk, maar ze zijn te overwinnen. De problematiek heeft dus relevantie verloren. Maar dat maakt niet uit. Het boek is prachtig geschreven en het verhaal is beklemmend maar mooi. Bij de ontknoping (of eigenlijk was het meer een addertje onder het gras) stonden de tranen in mijn ogen. Toch had ik in de tijd die het kostte om Cider voor arme mensen te lezen liever een nieuw boek gelezen. Hella Haasse heeft haar moment gehad. Ze is gelauwerd, bejubeld, gekust en geknuffeld. Waarom moet dat heruitgegeven worden en media-aandacht trekken? Oude schrijvers lopen in de weg.
Cindy Hoetmer (1967) debuteerde in 2004 met de roman Het beest in Daisy (De Arbeiderspers). In augustus verschijnt bij dezelfde uitgeverij haar tweede roman, Schop me!