Er stopt een glanzende Mercedes-taxi op enkele meters van de halte Weesperplein waar ik op de tram wacht. Het raampje draait open en het vrolijke hoofd van cineaste Cindy Kerseborn steekt naar buiten: ‘Hé, Van Kempen, je gaat naar Ramdas zeker? Stap in!’ We zoeven over de tramrails naar het Leidseplein, waar in debatcentrum De Balie de tweede Anil Ramdas Essayprijs zal worden uitgereikt en een film over essayist en columnist Ramdas in première zal gaan. Maar ze wil eerst wat eten en schiet een snackbar binnen. Ze komt naar buiten met een snelle snack waarvan ze een grote hap neemt en port me richting de ingang van De Balie. Aan de bar bestelt ze een dubbele espresso, terwijl ze enthousiast zwaait naar mensen aan de andere kant van het etablissement en me indringend ondervraagt over een recent verschenen boek.

Tijdens het programma ontsnapt aan Kerseborns keel een stroom luid commentaar, zoals bij een Saramaccaanse verteller een antwoordgever ook voortdurend ‘Aaay!’ of ‘Na so!’ zegt. Ze knijpt mijn dij fijn, begint ingehouden schaterend te lachen of verzucht dat ‘die bakra’ er weer niks van begrepen heeft. Soms fluistert ze iets in mijn oorschelp op een sterkte dat ook alle omzittenden kunnen meeluisteren en die worden dan ook direct in de conversatie betrokken. Cindy Kerseborn nam nooit een blad voor de mond. Ze schoof aan bij tal van debatten over zwarte cultuur en diversiteit, maar ook als ze niet zelf op het podium zat, aarzelde ze niet een presentator of deelnemer aan een debat vanuit de zaal te onderbreken.

Als het bovenstaande mocht suggereren dat met het heengaan van Cindy Kerseborn een harde schreeuwer is verdwenen, wil ik die suggestie direct van de hand wijzen. Want hoe uitbundig haar persoonlijkheid ook kon zijn, als cineaste zocht zij toch vooral naar de nuance en allerminst naar enige vorm van programmatisch verkondigen. En als cineaste zullen we haar erfenis moeten inschatten. Haar filmische oeuvre bleef beperkt tot drie documentaires, maar die zijn wel van bijzonder belang.

Ze nam nooit een blad voor de mond bij debatten over zwarte cultuur en diversiteit

Marijke Kerseborn, geboren in Paramaribo in een gezin waar de Evangelische Broedergemeente even gemakkelijk een plaats vond als het rooms-katholicisme en de vrijmetselarij, ging zich Cindy noemen toen ze naar Nederland verkaste. Jaren werkte ze als verpleegkundige. Ze dook pas goed – en met grote leergierigheid – in de zwarte cultuur van Nederland na het vroege overlijden van haar man, de arts Theo Snoek. Ze begon reportages te maken voor onder meer de Migranten Televisie Amsterdam, nos en rvu. Aan de Amsterdamse Zeeburgerkade had zij Jenny Hoolt ontmoet, de vroegere vriendin van Edgar Cairo. Haar fascinatie voor het werk van de grote ‘neger-schrijver’ (zoals hij zichzelf noemde), zette zij om in plannen voor een film. Deze zou pas na jaren gerealiseerd worden als Edgar Cairo: Ik ga dood om jullie hoofd (2011). Met groot doorzettingsvermogen om in moeilijke tijden geld bij elkaar te krijgen, zette Kerseborn haar speurtocht door de literaire wereld van de Caraïbische erflaters voort met Frank Martinus Arion: Yu di Kòrsou/De man, de vrouw, de poëzie (2013) en ten slotte met Astrid H. Roemer: De wereld heeft gezicht verloren (2015). Met haar stichting Cimaké ontwikkelde Kerseborn het concept van een film die op allerlei fronten wordt ondersteund: met een expositie, debat, teksten, onderwijsparticipatie.

Voor haar drie films koos ze bepaald niet de gemakkelijkste vertegenwoordigers van de geschreven zwarte cultuur in Nederland. In haar wijze van filmen en interviewen komt zij zo dicht bij de geportretteerden als maar kan en brengt zij de fragiliteit van de psyche tussen twee werelden indringend in beeld. Zij was niet bang om in haar beelden lange, betekenisvolle, geladen stiltes te laten vallen. Edgar Cairo, die niet meer leefde toen Kerseborn haar film maakte, werd getoond in de spiegel van zijn familieleden in het Surinaamse district Para. Een bijzonder frêle, door parkinson getekende Frank Martinus Arion, de auteur van Dubbelspel, maakte nog kantige opmerkingen in een Schevenings strandcafé waar de regen tegen het glas sloeg, en werd gevolgd in de beschutting van zijn vrouw op het eiland Curaçao. Roemer werd gefilmd in een kloosterpark in Gent, maar de toonzetting voor het beeld van een vereenzaamde auteur was al gezet met de openingsbeelden van de verlaten, uitgestrekte en winderige vlakten van het Schotse schiereiland Skye. Aan het einde van de laatste film komt de cineaste te dicht op de huid van de schrijfster en valt Roemer opeens bijna agressief naar haar uit, een onverwacht moment dat nog meer spreekt doordat het lijkt alsof de scène is gefilmd met verborgen camera.

In al haar films trok Cindy Kerseborn ook lijnen door naar de actualiteit: met een discussie tussen jongeren over zwart-zijn, of een terugblik van zwarte feministes op de jaren tachtig. Dat was háár inbreng in de actuele debatten. Zelf liet Cindy Kerseborn zich niet vangen in welk hokje ook. Ze ergerde zich aan de onnozelheid en ongevoeligheid van veel Nederlanders als het gaat om zwarte cultuur. Zij verzette zich ook tegen zwart identitair denken en het evangelie van het eigen zwarte gelijk. Zij wilde haar eigen nuances nog aanbrengen met films over de Surinaamse schrijfster Bea Vianen en over de dandé-traditie op Aruba, waarbij zangers en dansers langs de huizen trekken om nieuwjaarswensen te brengen. Maar die films zijn niet afgekomen. Haar stem zal de debatruimtes niet meer vullen. Hoe luid een discussie ook zal zijn in multiculti Nederland, de stilte in haar films zal hoorbaar blijven.