Duidelijk is dat de Duitse regisseur Andreas Homoki een poging heeft willen doen Carmen uit de gebruikelijke naturalistische setting (sigarettenfabriek, kazerne en arena) te halen. Ook is duidelijk dat hij in enkele halve pogingen is blijven steken. Je krijgt spontaan weer bewondering voor de veel bekritiseerde Peter Sellars, die traditionele opera’s met grote doortastendheid tot in de kleinste details actualiseert. Ook al doet Homoki eigenlijk het tegenovergestelde - een realistische opera een beetje abstraheren - het ontbreekt hem aan het lef en de intelligentie om zijn concept tot het eind toe door te denken. Nu zien we een koor in zwarte uitgaanskleding, waarvan de vrouwen tegelijkertijd de meisjes uit de tabaksfabriek verbeelden en de mannen (in smoking) garnizoenssoldaten zijn. Maar op het podium lopen wel een echte officier, een echte toreador, echte smokkelaars en echte zigeunervriendinnen van Carmen. Een potsierlijk geheel. Dit concept lijkt een flirt met de meesterlijke regie van Tosca door Robert Carsen enkele jaren geleden bij de Vlaamse Opera. Die Tosca was inderdaad in het theater gesitueerd omdat Carsen de zangeres Tosca als uitgangspunt had genomen en dit gegeven prachtig had uitgewerkt. Het theater in Carmen neigt naar een circus met een olijke toneellijst van gitaren, speelkaarten, sombrero’s, gekleurde lampjes en waaiers. De belichting is vaak dieprood en -blauw en de personages worden gevolgd met felle spots. Het nadeel van deze aanpak is, afgezien van de volstrekte onbegrijpelijkheid ervan, de claustrofobische werking. De hele opera speelt zich af in deze bedompte donkere ruimte op een rond podium van twintig meter doorsnee. Terwijl Carmen van zichzelf een uiterst zinnelijke opera is waarin je bij wijze van spreken de paarden ruikt en de koude berglucht in je neus voelt prikkelen, doet deze enscenering snakken naar zuurstof. Het hoogtepunt van het stuk, de scène waarin Carmen zich de kaarten laat lezen en geconfronteerd wordt met haar voortijdige dood, wordt jammerlijk om zeep geholpen. Door de jolige benadering en de circusachtige omgeving krijgt deze scène het niveau van een goocheltruc, waarmee de regisseur de plank volkomen mis slaat. Het enige waarin de spotgrage Carmen gelooft is het lot, dus moet juist deze scène serieus zijn. En dan hebben we het nog niet over de personenregie, waarin de clichés zich opstapelen. Van Carmen die in elke scène met vastberaden stappen over het toneel beent, Michaela die steeds van alles schrikt, tot aan Don José die bij alles even een aanloop neemt om als een stier op de rode lap af te stormen en dan weer inhoudt. Stomvervelend. Toegegeven, er zijn een paar mooie duetten tussen Don José en Carmen. Martin Thompson (Don José) is een goede zanger, Carmen Oprisanu (Carmen) een redelijke, Egils Silins (Escamillo) een matige. Erger nog is dat het saaiheidsvirus ook het orkest (het Radio Filharmonisch) lijkt te hebben besmet. Terwijl de muziek moet zinderen van spanning en erotiek, lijkt het wel of Edo de Waart in een Dafje over een lege snelweg tuft. Futloos. Hoewel het orkest na een zeer lompe ouverture geleidelijk aan subtiliteit wint, zou je De Waart maar wat graag een klein scherp Spaans pepertje in zijn achterste stoppen. Alles bij elkaar opgeteld is deze Carmen een dieptepunt in de tienjarige geschiedenis van het Muziektheater. + Een waslijst nieuw Nederlands werk gaat de komende tijd in première. De Volharding speelt een premièreprogramma met stukken van Paul Termos, Vanessa Lann, Wiek Hijmans, Arthur Sauer en Martijn Padding (4/2 in Nijmegen, 12/2 in Velp en 17/2 in Rotterdam) en het Maarten Altena Ensemble speelt op 18 februari in het Concertgebouw een programma rond Satie met werk van Alison Isadora, Martijn Padding, Gilius van Bergeijk, Maarten Altena en Geert van Keulen.