Hoewel ik mijn best doe het te vermijden, komt het wel eens voor dat ik bij een literaire voorleesavond tussen het publiek in de zaal zit. Telkens word ik dan geconfronteerd met een handicap die mij onderscheidt van alle andere bezoekers. Ik kan niet luisteren. Zodra iemand op een podium iets van papier begint voor te dragen, ben ik weg. Al na twee of drie zinnen heb ik geen flauw idee meer waar die figuur op het podium het over heeft. De voordrager kan evengoed (of waarschijnlijk zelfs beter) Moldavisch of Khosa spreken.
Kennelijk heb ik een afwijkende hersenconfiguratie waardoor het aangeboden audioformaat incompatibel is met mijn software. Auditief analfabetisme. Ik moet de woorden lezen. Als ik ze hoor, ga ik ze eerst visualiseren, associeer ik een beetje op ze door en probeer ik ze in verband te brengen met degene die nu op het podium staat en die ze ooit opschreef  wáár was dat, en wat voor weer was het buiten?  en voor je het weet heb je alweer twee alinea’s compleet gemist, die je nergens kunt nalezen.
Want de trein van het voorgedragen proza raast langs. Onophoudelijk begeleiden mij twee vragen.
1) Wanneer is dit voorbij?
2) Wanneer begint de borrel? Bij elke adempauze, elke gesproken witregel, veer ik enthousiast op, handen in de aanslag voor een applausje, maar nee, we zijn er nog niet. Dus dommel ik weer weg. Had ik maar een boek meegenomen!
Bij poëzie is dit verschijnsel veel gewoner. Bij poëzie zit een hele zaal vol mensen te luisteren naar een woordenbrij van doorgaans baarlijke nonsens waar niemand wijs uit raakt, en waarvoor men des te hartstochtelijker applaudisseert, uit angst om als cultuurbarbaar te boek te staan. Kijk, in zulke situaties is de auditieve dyslexie heel normaal, en van dezelfde orde als de lachlust die iedereen ervaart die oog in oog komt te staan met een uiting van moderne beeldende kunst. Maar bij verhalend proza, dat nu juist zijn wortels heeft in dit soort orale omstandigheden, zou je toch iets anders verwachten.
Alhoewel, door eigen voorleeservaringen ben ik daar wel anders tegen aan gaan kijken. Een paar maanden terug las ik voor op het Spui, waar oude bankstellen in huiskamerformatie waren neergezet. Geen microfoonversterking. Wel veel mensen op de been, veel drank, veel sigarettenrook en veel lawaai. Een gezellige bende dus, voor wie van zo’n festivalsfeertje houdt. Vlak voordat ik ‘op’ moest, stapte een meisje van de organisatie op me af, geflankeerd door wat gitaarjongens. ‘Kunnen zij er bij jou nog bij?’
Ik vond alles best, en we maakten een potpourri van prozafragmenten en Beatle-liedjes. Of iemand iets van mijn voordracht begrepen of zelfs maar verstaan heeft, waag ik te betwijfelen.
Literatuur op een podium is altijd wat onzinnig. Doorgaans krijg je tien minuten de tijd, wat betekent dat je hooguit zes pagina’s leest, dat wil zeggen: één willekeurige scène.
Maar het gaat helemaal niet om wát je voorleest, ontdekte ik op het Spui. Evenmin gaat het erom hóe je voorleest. De hoofdzaak is dát je voorleest. De schrijver als circusaapje. Ik heb voorgelezen in rijdende bolderkarren, huiskamers, lawaaicafés, boten en schoolkantines. Alleen voor een verzoek om in een ‘soort maanpak’ te komen voorlezen terwijl het publiek ‘met tomaten mag gooien’ heb ik bedankt. Er zijn grenzen.
Sinds ik weet dat de schrijver een circusaapje is, ben ik Glenn Gould beter gaan begrijpen en waarderen. Gould had aanvankelijk ontiegelijke plankenkoorts, totdat hij  als eerste musicus ter wereld  besloot dat zijn studio-opnamen belangrijker waren dan zijn live performances. Dus trad hij nog maar mondjesmaat op, maar als hij dit deed, was alle angst verdwenen: het podium was toch maar bijzaak. In de studio daarentegen was hij doodsbenauwd, en moest hij eerst een half uur met z’n armen in een bak warm water hangen, et cetera. Glenn Gould was de eerste musicus met de ambachtelijke instelling van een schrijver. Zijn studio-opnamen zijn het resultaat van eindeloos monteren, herspelen, kiezen uit versies, doden van darlings, terugluisteren, schrappen.
Het serieuze concertpodium was frivole bijzaak geworden, en wat aanvankelijk begon als frivole bijzaak (een krakerige langspeelplaat voor thuis) werd ineens het serieuze podium.
Die raadselachtige, fascinerende wisseling van hoofd- en bijpodium heeft in de literatuur al veel eerder plaatsgevonden. Lange tijd was de gesproken voordracht de hoofdzaak en fungeerde de geschreven tekst slechts als geheugensteuntje, als een soort partituur. In de Middeleeuwen betekende lezen altijd: hardop lezen.
Pas veel later zijn die rollen omgedraaid, en werd het geschreven woord, in stilte gelezen, de hoofdzaak en het voordrachtpodium een frivole bijzaak, met maanpakken, bolderkarren, Beatle-liedjes en circusaapjes.
Het beste is om die situaties te vermijden. En beland je er onverhoopt toch, zorg dan dat je een boek bij je hebt. Of Glenn Gould in je oordopjes.