De kop waarmee deze krant vorige week opende – «Irak? Het is Iran!» – was geïnspireerd op de uitdrukking It’s the economy, stupid, bekend van Bill Clintons verkiezingscampagne. Dat laatste woord, zo gaf de koppenmaker later toe, was niet zo handig. Daarom werd de opening wat hij was: niet echt een citaat maar een variant erop. Dat veronderstelt nogal wat van de lezer. Hij moet de oorspronkelijke uitdrukking snel genoeg herkennen om de prettige sensatie van doorzicht te hebben. Citaten zijn bijna altijd knipoogjes tussen goede verstaanders die wederzijds weten dat het met hun eruditie wel snor zit. Ik moet bekennen dat ik faalde. Erger nog: ik werd vaag herinnerd aan een heel andere uitdrukking, die maar niet concreet wilde worden. Ik vermoed nog steeds dat ze Frans moet zijn, en dus zal klinken als X? C’est Y! Eénlettergrepig moeten de onbekende woorden in ieder geval zijn. Alleen het zinsritme is in mijn citatengeheugen nog herkenbaar.

Internet biedt geen oplossing. Er bestaan geen citatenindexen op Pom? Pompóm! Ook aan Jaap Engelsmans zojuist verschenen lexicon Bekende citaten uit het dagelijks taalgebruik (SDU) heb ik niks. Er moeten meer dan 250 gevleugelde uitdrukkingen in het boek staan, maar zoeken kun je alleen op taal, niet op de muziek van de woorden.

It’s the economy, stupid staat er ook niet in. Waarschijnlijk is de uitdrukking nog niet gevleugeld genoeg, maar die beperking mag je het boek niet kwalijk nemen. Uit de gebruikstaal valt tot in het oneindige te citeren, zodat sommige taalfilosofen ieder spreken als zodanig opvatten. Betekenis hebben woorden niet alleen, maar ze krijgen ze ook door hun gebruik. Blijft de oorspronkelijke zegsman daarbij een rol spelen, dan heet zo’n nieuwe betekenis een citaat. Of die bron altijd klopt, doet er minder toe.

Dat een boek als dit altijd hopeloos onvolledig is, maakt het bladerplezier er niet minder op. Soms ontgoochelt het, niet om zijn beperkingen maar om zijn des te lofwaardiger rigueur. Zo blijkt Lodewijk XIV toch niet L’état c’est moi te hebben gezegd, Heine bij rampspoed níet naar Nederland te hebben willen vluchten omdat daar alles later gebeurde, en Voltaire al evenmin te hebben verklaard zich dood te willen vechten voor andermans recht datgene te zeggen wat hij zelf verafschuwde. Zelf zoek ik al jaren naar de vindplaats van Kants bekendste oneliner: Du kannst, denn du sollst. In dit boek komt hij niet voor, maar ik vrees inmiddels dat hem hetzelfde lot beschoren zou zijn als Canards, canaux, canaille! Sinds jaar en dag wordt die kreet bronloos toegeschreven aan Voltaire, die samen met Heine, Nietzsche en Shakespeare tot de citeerbaarste auteurs behoort.

Het staat allemaal erudiet en voorbeeldig gedocumenteerd in dit lexicon, dat alleen maar voor de vorm een naslagwerk lijkt. Tot rondstruinen zal het vaker uitnodigen dan tot controle. In het alledaagse verkeer moeten gevleugelde woorden werken en naast hun retorische kracht doen hun oorsprong en precieze vorm er weinig toe. Het is meestal overbodig werk een citaat scrupuleus na te trekken – met alle gevaar dat het daarbij, kapotgecheckt, direct vervluchtigt. Ook deze laatste zin bevatte weer een halfcitaat – van een oud-hoofdredacteur van deze krant. En ook dat schijnt apocrief te zijn, zoals Bekende citaten keurig vermeldt.

Wat een citaat precies zegt, doet meestal weinig ter zake. Belangrijk is dat er gezaghebbende woorden klinken die ook de rest van het gezegde prompt onweerlegbaar maken. Als iemand nog zou willen tegenspreken, dan smelt die behoefte direct weg in de wetenschap complimenteus te zijn opgenomen in het erudiete gezelschap dat cultureel en literair weet waar Abraham de mosterd haalt. Spreker en hoorder hebben het goed met elkaar getroffen, en dat weten zij.

Citaten smoren het gesprek onder de schijn van culturele uitnemendheid. Ze scheppen een consensus of contentment waarin ieder het debat verandert in een vorm van good sport: het Britse specialisme bij uitstek. Geen Engelser conversatie dan de uitwisseling van roemruchte witticisms, die desnoods ter plekke worden verzonnen. «One should always be moderate, as my great-uncle Algernon said, uncorking his second bottle of claret.» Ook dat citaat, vrij naar grootmeester P.G. Wodehouse, is apocrief.