Stel je bezoekt Amsterdam als toerist en belandt op de Wallen tussen drommen medetoeristen, coffeeshops, nutella-crêpe-wafel-ijswinkels, prostituees en souvenirshops met uitsluitend objecten in de vorm van piemels en tieten. Het blijkt een onmogelijke plek om te verlaten, een spiraalvormig labyrint, een nachtmerrie in rood neon. Telkens als je denkt de rand te hebben gevonden, word je er weer terug in geduwd, er moet iets anders zijn dan dit, maar dat bevindt zich aan een onbereikbare overkant. Je toestand lijkt op slaapverlamming: je denkt dat je beweegt, maar je echte lichaam ligt roerloos in bed, het signaal van je hersenen naar je spieren is gestaakt.
Ten einde raad vlucht je de kerk in die je plots ziet opdoemen te midden van al dit geweld. Maar ook daar, in het oudste gebouw van de stad, vind je niet wat je zoekt. Het blijkt een plek voor hedendaagse kunst te zijn, en in naam der kunst is die hele kerk getransformeerd tot, tja, tot wat eigenlijk? In gefrustreerde hoofdletters laat je een bericht achter in het gastenboek:
THE CHURCH IS NOT THE RIGHT PLACE FOR THIS KIND OF EXIBITION (sic)! YOU CAN’T SEE ANYTHING OF THE STRUCTURE!
Verwachtingen bijstellen, ontvankelijk zijn voor wat zich aandient in plaats van het om te vormen naar je eigen voorstelling: prachtige kwaliteiten die bijna niemand ooit echt onder de knie krijgt. De kunsten hebben altijd een speciaal soort ergernis kunnen opwekken op dit vlak. Ze zijn geen middel maar een doel op zich, zoals onze droom over de liefde dat is, zoals de mens zelf dat (bij voorkeur) is. En omdat ze een doel op zich zijn (wat niet wil zeggen dat ze niet óók als middel kunnen dienen), gaat het erom hoe we ons tot die kunsten verhouden. Kunst is een ervaring, of het uitblijven daarvan, al betekent dat uitblijven in de praktijk vaak dat je je ergert of boos maakt, omdat het de moeite niet waard was, omdat er niets tussen jou en de kunst is gebeurd, en omdat dit de schuld is van het tekortschietende kunstwerk.
Het is niet zo verbazingwekkend dat kunst wordt beschouwd als een taal waartoe iedereen toegang heeft: ze maakt vaak deel uit van de min of meer publieke ruimte, en bovendien heeft iedereen ogen, oren en een oordeelsvermogen. Mooi, lelijk, goed, slecht, deugend, niet-deugend – het zijn categorieën die we met de paplepel krijgen ingegoten, assen van de grafiek waarlangs onze levens zich, bewust en onbewust, afspelen.
We worden als criticus geboren, en tot criticus gemaakt. Oordelen is ons geboorterecht, en onze plicht. We zijn wat we omarmen en afwijzen, wat we willen verbeteren, vervormen, modelleren naar onze vage en minder vage idealen.
‘Als kunstenaar én bouwkundige’, lees ik verderop in het gastenboek, ‘wijs ik dit project niet af, maar wél op de plek. De belasting van de fundamenten, het vocht dat uit de natte zandzakken wasemt, plus dat de kerk nu onbruikbaar is voor een kerkdienst, dit had op een andere plek plaats moeten vinden.’
Het punt is nu juist, wilde ik terugschrijven aan de kunstenaar én bouwkundige, dat het kunstwerk is gemaakt voor deze kerk; de nieuwe manier waarop we de kerk ervaren ís het kunstwerk. Misschien had hij gelijk wat betreft het vocht, maar niettemin maakte het me mismoedig. Het ging hier niet om pietluttig gedoe over technische details, het ging hier om een kunstervaring die wat mij betreft overdonderend was.
Ik wilde deze meneer, net als de gefrustreerde toerist, kortom, opvoeden, omdat ik mijn eigen ervaring superieur achtte aan die van hem. Ik was de criticus geworden van de overige bezoekers, ik wist iets wat zij niet wisten, iets belangrijks, namelijk dat de kunstenaar in kwestie, Adrián Villar Rojas, ons de zeldzame gelegenheid gaf tot overgave, onderdompeling. Het enige wat we hoefden te doen was dit werk over ons neer laten dalen, aanwezig zijn. Zonder tekst en uitleg, die goddank ook niet werd gegeven.
Waarom is het zo moeilijk dat andere mensen dezelfde dingen radicaal anders ervaren dan wijzelf? Je kunt zeggen: omdat wij onze eigen ervaring altijd meer waarheid, een bétere waarheid, toekennen dan die van de ander. Je kunt ook zeggen: omdat we zouden willen dat er zoiets bestaat als een werkelijk collectieve ervaring. Omdat we niet alleen willen zijn in wat we afwijzen en omarmen, omdat we het nodig hebben ons bestaan bevestigd te zien in de anderen.
Ik had wel de hele avond in het kunstwerk willen verblijven, maar de kerk sloot zijn deuren en om zes uur stond ik weer tussen de toeristen. Voor even werd ik noodgedwongen onderdeel van hun golf. Het was het eenzaamste collectief waarvan ik ooit deel had uitgemaakt.