In 1980 begon de Duitse schrijver Walter Kempowski getuigenissen uit de oorlog te verzamelen, vooral ongepubliceerde dagboeken en foto’s. Zo ontstond het uitgebreide Kempowski-archief, dat leidde tot een enorm project: Das Echolot. Kempowski noemt dit unieke werk Ein kollektives Tagebuch. Het bestaat uit talloze fragmenten uit brieven, dagboeken, notities en documenten die alle een bepaalde episode uit de oorlog belichten. De schrijver komt nergens zelf aan het woord. Hij heeft, zo men wil, alleen schaar en lijmpot gehanteerd. Maar door zijn keuze draagt het werk toch zijn stempel.

Walter Kempowski, geboren in 1929 te Rostock, heeft grote belangstelling voor geschiedenis. Aanvankelijk was deze sterk (auto)biografisch. Hij werd in de jaren zeventig en tachtig bekend door zijn romans Tadellöser & Wolff, Uns geht’s ja noch gold, Ein Kapitel für sich, Herzlich Willkommen en Aus grosser Zeit. Hierin vertelt hij over het leven van zijn familie en over zijn eigen jeugd. Dat deze romans ook de geschiedenis van Duitsland in de twintigste eeuw weerspiegelen, ligt voor de hand. Want deze familie kreeg, zoals alle andere, te maken met het nationaal-socialisme, de oorlog, de totale ineenstorting van Duitsland, de bezetting en de wederopbouw. Rostock lag na mei 1945 in de sovjetzone en toen de beide broers Walter en Robert zich verzetten tegen de Russische bezettingspolitiek werden ze in 1948 gearresteerd, veroordeeld en opgesloten in de beruchte gevangenis van Bautzen. Korte tijd later werd ook hun moeder gevangen gezet. Walter Kempowski verbleef acht jaar in Bautzen. Na zijn vrijlating ging hij naar het Westen, werd onderwijzer en ging schrijven.

De eerste aflevering van Das Echolot verscheen in 1993 en bestond uit vier delen over de maanden januari en februari 1943, met daarin onder meer de capitulatie van het zesde Duitse leger in Sta lingrad, het keerpunt in de Tweede Wereldoorlog. In 1999 volgde Fuga furiosa, vier delen over januari en februari 1945. In 2002 kwam het deel Barbarossa ’41 uit over de Duitse aanval op de Sovjet-Unie.

Dezer dagen is het laatste en tiende deel verschenen. Het draagt de titel Abgesang ’45 en behandelt het einde van de oorlog, nu precies zestig jaar geleden. Kempowski heeft enkele dagen uitgekozen: vrijdag 20 april 1945, de laatste verjaardag van Hitler en het begin van de belegering van Berlijn door het Rode Leger; woensdag 25 april, de oprukkende Amerikaanse en Russische troepen ontmoeten elkaar in Torgau aan de Elbe en in San Fransisco worden de Verenigde Naties opgericht; maandag 30 april, de Russen staan in het centrum van Berlijn en Hitler pleegt zelfmoord; dinsdag 8 en woensdag 9 mei, de onvoorwaardelijke capitulatie van het Duitse leger.

Kempowski laat slachtoffers en daders aan het woord: gevangenen van concentratiekampen, dwangarbeiders, gewone soldaten en hoge officieren, Duitsers en geallieerden, krijgsgevangenen en schrij vers, Duitse burgers op de vlucht, wanhopige Berlijners in hun schuilkelders en even later met Russen voor hun deur, oorlogsverslaggevers, maar ook steeds tussen al deze stemmen door Hitler in zijn bunker in het brandende Berlijn die koppig blijft geloven in de overwinning en op 29 april zijn «politieke testament» dicteert waarin hij nogmaals zijn dodelijke jodenhaat de vrije loop laat.

Al die zeer uiteenlopende stemmen uit de laatste oorlogsdagen hebben destijds bijna gelijktijdig geklonken. Het bijzondere van het boek is dat Kempowski die gelijktijdigheid heeft hersteld. De lezer is in Berlijn en Breslau (het huidige Poolse Wroclaw), waar tot het laatst is gevochten, maar eveneens in de concentratiekampen Theresienstadt, Bergen-Belsen, Dachau en Buchenwald. Hij is in krijgsgevangenenkampen, is aanwezig bij de ondertekening van de capitulatiedocumenten in Reims en wat later in Berlijn-Karlshorst en beleeft de bevrijdings- en overwinningsfeesten in Parijs, Londen en Moskou.

Maar deze gelijktijdigheid is ook schokkend. De stemmen van Mussolini en de Waalse SS-leider Léon Degrelle, die het fascisme verdedigen, klinken naast die van concentratiekampgevangenen tijdens hun dodenmars naar het Westen. Een van die gevangenen: «Honger en dorst kwelden ons. Wij benutten elke gelegenheid om onze dorst te lessen. De SS schoot op ons. Vele doden bleven liggen. Toen we langs een berg aardappelen liepen, stortten we ons op deze aardappelen. Ook hierbij schoot de SS velen dood.»

En dan zijn er weer de stemmen van Duitsers die zich niets aantrekken van oorlog en gruweldaden. Ze lezen een boek, gaan naar de film of werken in hun tuin. De bekende schrijver Ernst Jünger bijvoorbeeld heeft eigenlijk alleen maar oog voor de natuur in de lente. Maar er zijn ook wanhopige Duitsers, vrouwen verkracht door Russische soldaten. Huisvrouw Emmi Z. in Berlijn: «Een horde Russen stormde het trappenhuis binnen, en we moesten er allen aan geloven. Ook de kleine Inge, die was net acht jaar oud geworden, op mijn knieën heb ik voor de soldaten gelegen, maar het hielp niets.»

Uit deze veelheid van stemmen schept Kempowski zijn totaalbeeld van de laatste oorlogsdagen. Een onmogelijke opgave, want totale volledigheid is natuurlijk niet mogelijk, maar Kempowski komt er wel dichtbij.