
Sarah Bakewell raakte als tiener verslingerd aan Walging van Jean-Paul Sartre en herontdekte jaren later haar liefde voor het existentialisme. Appelleert het literaire werk van Sartre, geconsumeerd op de leeftijd waarop je niet alles hoeft te begrijpen om toch de intense vervreemding van de wereld te doorvoelen, vooral aan het zwarte-kohlpotlood-en-jazz-beeld van het existentialisme, Bakewell laat in De existentialisten zien hoe het filosofische werk van de veelschrijver en zijn kompanen als stevig fundament onder het intellectuele debat in het midden van de twintigste eeuw lag. Dat werk is nog steeds van waarde – vooral omdat het voortdurend aanspoort om juist uit de apathische vervreemding te breken.
Simone de Beauvoir en Sartre zijn de hoofdrolspelers in deze vertelling, en om hen heen danst een parade van interessante figuren. Het boek geeft daardoor een feestelijk gevoel van niet-aflatende energie, al gaat het in de eerste plaats om de inhoud van de filosofie. Het talent van Bakewell om complexe filosofische onderwerpen in een paar alinea’s inzichtelijk te maken is buitengewoon.
Vooral haar weergave van de geschiedenis die direct aan het Franse existentialisme voorafgaat, namelijk de ‘ontdekking’ van de fenomenologie en de verstrengeling daarvan met de Duitse geschiedenis in de jaren dertig en veertig, wekt in die zin bewondering op. Elegant en genuanceerd beschrijft ze het notoir moeilijke werk van Husserl en Heidegger, de twee reuzen uit het Zwarte Woud. De fenomenologische methode van Husserl liet zien dat je überhaupt kon filosoferen over zoiets als de abrikozencocktail voor je op tafel – of, in Husserls geval, koffie. ‘Ik wil mijn koffie zo hebben dat ik er fenomenologie van kan maken’, zou hij hebben gezegd. Met andere woorden: die moest sterk zijn, zodat het fenomeen koffie nadrukkelijk aan hem zou verschijnen. ‘Het resultaat is een enorme bevrijding’, schrijft Bakewell. ‘De fenomenologie maakt me vrij om over de koffie zoals ik die ervaar te spreken als een serieus onderwerp van onderzoek.
Dankzij die alledaagse, ervaringsgerichte insteek groeide de invloed van de fenomenologie als nieuwe filosofische methode in de eerste decennia van de twintigste eeuw snel. De belangrijkste ‘volgeling’ van Husserl was Heidegger, hoewel de ‘magiër uit Messkirch’ zich al vrij snel van zijn leermeester weg zou bewegen. Ook het denken van Heidegger weet Bakewell op een inzichtelijke manier uiteen te zetten, door zorgvuldig de filosofische context op te bouwen en de lezer de ontwikkelingen te laten meebeleven, als was je zelf een student in het Freiburg van vlak na de Eerste Wereldoorlog. Bakewell begint zo: ‘We zouden iemand kunnen leren wat een “gebouw” is door verschillende voorbeelden aan te wijzen: van hutten tot wolkenkrabbers. Het kan misschien even duren, maar uiteindelijk zal hij het begrijpen. Maar je kunt eeuwig doorgaan met het wijzen naar hutten, maaltijden, dieren, bospaden, kerkdeuren, een feestelijke stemming of dreigende donderwolken, en telkens zeggen: “Kijk: zijn!” – en je gesprekspartner zal er niets van begrijpen.’
Het is bekend hoe het met Heidegger verder ging – dat was in de jaren dertig al geen geheim. Hij sloot zich aan bij de nazi’s en zou daar nooit uitdrukkelijk afstand van nemen. Hoe kon de filosoof van het Zijn, die zo indringend waarschuwde tegen ‘het men’, dat doen? Bakewell gaat uitgebreid in op alle politieke ontwikkelingen en de manier waarop de filosofen – die zich al lang hadden losgerukt van het staren naar koffie of een cocktail – daarmee omgingen. Berucht is immers ook de steun die de existentialisten gaven aan het communistische regime onder Stalin. Hoe is het mogelijk dat zij, als professionele denkers, zich zo konden vergissen? Zaten ze dan niet toch met hun hoofd te hoog in de wolken? Of was het juist een misplaatste poging om de handen uit die zwarte-coltruimouwen te steken? Het blijft raadselachtig. Het lijkt erop dat juist zij die zo hard hadden gewerkt om de wereld en de ervaring terug te brengen in het filosofische onderzoek uiteindelijk aan die wereld en de ervaring ervan voorbij renden.
Heidegger veranderde niet van gedachten. Sartre wel, al bleef hij een radicaal, misschien zelfs een extremist. De doorleefde en uitgesproken noodzaak van politiek engagement en een steeds herhaalde evaluatie ván dat engagement wordt in onze radicale tijden echter opnieuw actueel. Bakewell laat zien hoe mensen hun leven in dienst stellen van een idee van rechtvaardigheid, hoe hun wereldbeeld zich kan ontwikkelen en welke rol de filosofie kan spelen in een roerig debat. In het café van de existentialisten wordt geprobeerd de wereld niet alleen te interpreteren maar ook te veranderen, om met Marx te spreken. Met jazz over de speakers en een cocktail op tafel, dat wel.
Beeld: Heidegger in zijn tuin, circa 1964 (Fritz Eschen/Ullstien Bild/Getty Images)