Een clown. Hij lacht. Hij huilt. Ooit was hij de «knuffel-Turk» van Amsterdam: kleermaker Gümüs, uit de Pijp. De beroemdste «witte illegaal» van Nederland. Hij en zijn gezin kropen nét niet door het oog van de kleermakersnaald. Ze waren geliefd, gewild. Maar ze voldeden niet aan de regels. En moesten weg.

Een clown is hij nu. Hij danst Turks op de tonen van een Mokums draaiorgel. Als hij zijn ogen sluit, ziet hij de pioenrozen aan de voorgevel van het pand tegenover zijn kleermakerij, of de mooie ogen van de eigenares van de wasserette in zijn Mokumse buurt. De journalisten die hem bellen, vragen «waar hij mee bezig is». Wat een vraag! Kleren maken natuurlijk. Pakken, het liefst.

Ergün Simsek speelt Gümüs als de clown die lacht, maar huilt. De woede over de Hollandse omhelzingen van weleer spuugt hij in de eerste tien minuten uit. Wég met de solidaire burgemeester, de buurtgenoten die het zo goed bedoelden toen ze hem en zijn gezin doodknuffelden. In de rest van het uur dat de monoloog Gümüs duurt, is hij één bonk melancholie, nostalgie, verlangen. Vrouw en kinderen zijn bij hem weg. Hij wacht op hun terugkeer. Af en toe gaat hij even in een klein licht staan. Dan zegt hij: «Ze gaan komen. Ik laat een lichtje branden. Zodat ze weten dat hier nog iemand is.» Het is ook een herinnering aan de avond voor zijn uitzetting uit Amsterdam. «Ze gaan komen.» Gümüs naait met zijn handbediende naaimachine de kranten dicht die met krokodillentranen over zijn vertrek berichtten. Gümüs is een alleenspraak die pijn doet. Öskan Gölpinar heeft haar opgeschreven, Kasper Kapteijn heeft haar prachtig en ingetogen geregisseerd.

Hirsi is de andere monoloog van de avond. De Zwarte Madonna van de VVD heeft op oudejaarsnacht 2006 («al twee kabinetscrises meegemaakt») een auto-ongeluk gehad. Haar geliefde, een gehuwde politicus van formaat («nee, een naam noem ik niet») was op slag dood. Hirsi staat in partyjurk naast haar eigen lichaam, in coma op bevroren grond. Haar alleenspraak is fel. De tekst (Nausicaa Marbe) heeft poëtische kracht. Hirsi overdenkt haar jeugd in Centraal-Afrika. Schreeuwt haar haat uit jegens het wegsnijden van het centrum van vrouwelijk genot. Herinnert zich hoe de passionele hartenklop van haar vader veranderde in de kille klik van een droge erwt in een glas. Zij is de vrouw die is blijven kijken, «pissig uit ongeduld». Nu Prima Donna in een gezelschap van gestreepte kostuums, waaronder die ene geliefde «in de partij», die haar stimuleerde te blijven zeggen wat ze moest zeggen. En die liefde is nu een koud lijk in een mortuarium. Onthoofd in een lease-auto. Hirsi loopt gemarteld rond, in het besef dat «de mannen met lange baarden en haat in hun ogen» uit haar jeugd misschien gelijk hadden: de duivel is in haar gevaren. Van welk ongeluk is zij trouwens het slachtoffer? Een complot? Of toch dat éne ordinaire wijntje te veel?

Hirsi gaat het vuurwerk van 2007 in met de dracht die ze verafschuwt. Manoushka Zeegelaar Breeveld eindigt zo haar alleenspraak. In een vlucht. Eind van een serie krachtige schakelingen, van woede naar dichterlijke herinnering, van pragmatisme naar ultieme eenzaamheid. Geregisseerd door Ruurt de Maesschalck. Maar bij zo’n monoloog denk je als toeschouwer: dit is teamwork! Met een centrale rol voor de videobeelden. Vanavond van Remco Swart (Gümüs) en Masha van Berkel (Hirsi).

In dit monologenproject zitten ook nog de bokser Tuur, de advocaat Spong en de politiek activist Jahjah. De avond smaakt naar meer.