De sympathieke film Walk the Line over countrylegende Johnny Cash bevat voor muziekliefhebbers twee minpuntjes. Ten eerste vertelt de film vooral het verhaal van zijn lange worsteling met drank en drugs en zijn liefdesgeschiedenis met June Carter (een met een Oscar bekroonde rol van Reese Witherspoon). Zijn ontwikkeling als muzikant wordt daarbij niet over het hoofd gezien, maar vormt niet het primaire uitgangspunt. Ten tweede stopt de film in het jaar 1968, met het beroemd geworden optreden in Folsom Prison. Daarmee schenkt Walk the Line verder geen aandacht aan de rest van zijn muzikale carrière, die in de jaren tachtig in het slop raakte en in de jaren negentig een wonderbaarlijk vervolg kreeg door de samenwerking met Rick Rubin. De gelijktijdig met de film uitgekomen cd Ring of Fire: The Legend of Johnny Cash biedt wat dat betreft een mooi en completer overzicht van zijn oeuvre.De excentrieke Rubin is medeoprichter van het fameuze Def Jam-label (1984) en heeft zijn sporen verdiend als producer van hiphopartiesten als Public Enemy, Beastie Boys en stevige metal-/rockbands als Slayer en Red Hot Chili Peppers. Hij ziet Cash in 1993 lusteloos zijn hits spelen in een restaurant met theatervoorstellingen en biedt de verbaasde artiest daarna een contract aan voor zijn eigen maatschappij American. Het plan is vooral de stem van de zanger prominent naar voren te halen en deze slechts minimaal te laten begeleiden door akoestische gitaren en spaarzaam gebruikte andere instrumentaties.Niet alleen vertolkt Cash oud werk, ook schrijft hij met herwonnen zelfvertrouwen nieuwe composities en neemt een aantal covers op (van onder anderen Nick Lowe en Leonard Cohen) die hij zich volledig eigen maakt. Het album American Recordings dat in 1994 verschijnt betekent zijn grote comeback en een nieuwe doorbraak bij een groot, divers en ook jong publiek. Het duo Rubin-Cash blijft tot het overlijden van Cash in september 2003 samenwerken volgens dezelfde methode en maakt nog drie succesvolle albums.Op Cash’ derde cd American III: Solitary Man (2000) komt ook een cover van Neil Diamond. Bij Rubin ontstaat dan het idee om ook met die artistiek langdurig stagnerende muzikant een plaat te maken. Diamond staat daar in eerste instantie onwillig tegenover, maar gaat een paar jaar later toch op een nieuw verzoek in. De producer is vooral gecharmeerd van het meer ingetogen werk van de zanger uit de jaren zestig. Het resultaat van de opnamen heet 12 Songs. Het ligt qua sfeer dan ook dichter bij stemmige Diamond-nummers als Girl, You’ll Be a Woman Soon en Red Red Wine dan het luchtige en gepolijste Cracklin’ Rosie of Sweet Caroline. Een eenvoudige, sobere sfeer overheerst en er is slechts beperkt ruimte voor ongedwongen opgewektheid (Delirious Love en We). De inmiddels 64-jarige zanger heeft alle nummers zelf geschreven. Ook begeleidt hij zichzelf voor het eerst sinds lange tijd op gitaar en zijn bronzen vocalen klinken nog steeds warm en karaktervol.Voor fans die zijn afgehaakt na de live-klassieker Hot August Night (1972) is 12 Songs een speciale aanrader, omdat het album net als voor die tijd Neil Diamond centraal stelt als ambachtelijk singer/songwriter in plaats van als performer. Toch klinkt hij in de onontkoombare vergelijking met de Cash-sessies oppervlakkiger, minder indringend en minder overtuigend. In het door Rubin geschapen muzikale landschap van eenzaamheid komt Diamond minder goed tot zijn recht dan The Man in Black. Zijn stem klinkt een stuk vrolijker en zijn teksten zijn optimistischer: «I’m thanking you Lord for giving me song/ For making me strong/ And for taking my hand/ I’ll go up to heaven when I reach the end/ But up until then/ Gonna do what I can» (uit Man of God). Dat neemt niet weg dat Neil Diamond met 12 Songs zijn meest inspirerende en consistente plaat in meer dan twintig jaar heeft gemaakt. Bij een volgende tournee kiezen voor intieme concertzalen en een kleine bezetting zou een volgende stap in de goede richting zijn.Neil Diamond, 12 Songs (Sony BMG); Johnny Cash, Ring of Fire: The Legend of Johnny Cash (Universal Music)