In juni vorig jaar deden drie vooraanstaande Nederlandse onderzoekinstituten een voorstel om licht te laten schijnen op duister verleden. Samen hoopten het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, het Nederlands Instituut voor Militaire Historie en het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde een grootschalig onderzoek te verrichten naar de militaire acties in Indonesië in de periode 1945-1949.

Het toenmalige kabinet hield de hand op de knip. De gevraagde 1,8 miljoen die nodig was voor dit onderzoek kwam er niet. In de politieke gebarentaal betekent dat: liever niet in het verleden wroeten. Onder het motto ‘nieuwe ronde, nieuwe kansen’ probeerden verschillende Kamerleden het onlangs nog eens, ditmaal bij de huidige minister van Buitenlandse Zaken Frans Timmermans, die als Kamerlid juist vóór dit onderzoek pleitte. Ook nu werd bot gevangen.

Een land dat zijn geschiedenis serieus neemt, blaast ook het stof van meer recente bladzijden uit het verleden

Onderzoek naar wat er tijdens de dekolonisatie in Indonesië gebeurde zou de bilaterale betrekkingen met dat land kunnen schaden, aldus Timmermans. De reden waarom historici onderzoek willen en de regering juist niet is dus dezelfde: er zal vermoedelijk veel onbekende narigheid komen bovendrijven, zowel aan Nederlandse kant tijdens de zogenaamde ‘politionele acties’ als aan Indonesische zijde tijdens de Bersiap-periode. Volgens Timmermans zou er in Indonesië ‘onvoldoende draagvlak’ zijn voor dit onderzoek. Dat is een nogal smalle kijk op de zaken. De regering in Indonesië heeft er misschien geen trek in, maar veel Indonesische historici staan te popelen.

Met deze opstelling lijkt minister Timmermans op een onhandige koksjongen die het overlopen van de ketel probeert te voorkomen door het deksel erop te houden. Want dat de ketel borrelt is duidelijk: vorig jaar zomer werden er foto’s gevonden waarop te zien was, zij het vaag, dat Nederlandse soldaten Indonesische gevangenen in de berm standrechtelijk executeerden. Kort daarna dook er een tv-interview met Knil-kapitein Raymond Westerling op waarin hij een moordpartij op Celebes in 1946 toegeeft. Onlangs werd bekend dat Simon Spoor, opperbevelhebber van Nederlandse troepen in Indonesië tijdens de politionele acties, op eigen houtje lokale strijdkrachten mobiliseerde. Van het veel gebruikte argument dat nieuw onderzoek overbodig is omdat veel al bekend is, blijft zo weinig over.

Dat onbesproken verleden doorettert, gebeurt vaker dit land. De afgelopen maanden verschenen er berichten over de treinkaping bij De Punt in 1977. In het Dagblad van het Noorden werd gesteld dat de Molukse kapers destijds in de trein zijn geëxecuteerd. De Volkskrant schreef dat ze omkwamen toen de trein met kogels werd doorzeefd. Om te achterhalen wat er nu precies is gebeurd, is onderzoek geen overbodige luxe. Een verzoek aan de regering is daartoe is al vaak gedaan, en net zo vaak afgewezen. Alle feiten zouden bekend zijn.

In het enthousiasme voor vaderlands verleden toont Nederland zich kortom behoorlijk selectief. Tweehonderd jaar koninkrijk: reden voor een nationaal comité, voor verkleedpartijen en voor gedenkboeken (kosten: ook twee miljoen). Nieuwe feiten over wat er in naam van diezelfde monarchie na de Tweede Wereldoorlog werd uitgespookt: amper interesse in verder onderzoek, althans niet bij de bewindslieden. Natuurlijk, ook bij tweehonderd jaar Oranje-monarchie worden er niet alleen maar zoete broodjes gebakken. De historici die de doopceel van Willem I, II en III mochten lichten kwamen met saillante onthullingen. Maar er is een belangrijk verschil: wat deze vorsten zoal uitspookten, daarvan hoeft nu niemand meer wakker te liggen. Dat zijn anno 2013 onschadelijke curiositeiten. Een land dat zijn geschiedenis serieus neemt, blaast ook het stof van meer recente bladzijden uit het verleden.