Op de tweede dag van het nieuwe jaar reisde ik af naar de nieuwjaarsreceptie van de gemeente Almere. De reis behelsde een treinritje van zesentwintig minuten, dus ‘afreizen’ is hier misschien een wat erg pompeuze formulering.
Al weken van tevoren was mij een uitgebreid draaiboek toegestuurd van het programma, waarvan mijn onderdeel een bescheiden vijf minuten in beslag zou nemen. Er was een filmpje waarin ik in slow-motion door de straten van Almere liep, de wethouder zou mij drie vragen stellen, en het was vooral belangrijk dat ik een bevredigend antwoord zou formuleren op de vraag wat mijn communicatieplan was. Mijn communicatieplan? vroeg ik, denkend aan de enige jaren van mijn leven dat ik een werkgever had gehad en voortgangsgesprekken met rapportcijfers voor de verschillende onderdelen van mijn functie. Communicatie was nooit mijn sterkste punt geweest; ik had een milde vorm van bel-angst en zag op tegen elke mail die ik moest versturen – twee vaardigheden die een wezenlijk onderdeel uitmaakten van mijn functie, waarmee ik niet wil zeggen dat ik niet functioneerde; ik functioneerde hooguit op omslachtige wijze.
De laatste weken van 2019 was mijn Instagram-tijdlijn overstroomd met persoonlijke verslagen van de jaren 10. Er waren boeken geschreven, huizen gekocht, kinderen gemaakt, relaties begonnen en beëindigd, modes omarmd en weer verworpen. Sommige mensen waren ouder geworden, de meeste alleen slanker en rijker. De opwaartse beweging won het van de neerwaartse, de jaren 10 leken niemand echt berooid, eenzaam en ellendig te hebben achtergelaten.
Dit was natuurlijk een manier van vertellen, en bovendien had lang niet iedereen een dergelijk verslag paraat. Zelf moest ik er niet aan denken precies uit te zoeken wat het afgelopen decennium me had gebracht en afgenomen. Tijd is geen geld, een tijdperk geen verrekening, zoiets. Al die markeringen waren arbitrair, artificieel. We staken voor 77 miljoen aan vuurwerk af tijdens een mistige nacht, een paar Amsterdamse buurtgenoten riepen tevreden dat het eindelijk 2020 was, en de volgende ochtend ontwaakten we in een wereld die hooguit iets lichter maar nog altijd even mistig was.
De eigenaar van de yogaschool waar ik soms lessen volg stuurde een nieuwsbrief met daarin zijn goede voornemens. Mijn intentie voor het komend jaar is om steeds meer aandacht te besteden aan het stabiele gevoel van ‘Zijn’ in plaats van het onrustige gevoel van ‘worden’, las ik. Want al het worden kent geen eind. Ik realiseer me dat ik daardoor niet per se iets ga verliezen. Maar integendeel. Dat wat de bedoeling is zal in een stroomversnelling raken (…) Het is één grote win-winsituatie.
Eén grote win-winsituatie, en dat door alleen maar te Zijn: de taal van het kapitalisme liet zelfs de meest nobele, spirituele intenties niet onberoerd. Lopend door de winkelstraten van Almere Centrum probeerde ik te denken aan het communicatieplan, maar het woord blokkeerde elke verdere gedachte en in plaats daarvan verwonderde ik me over de hoeveelheid mensen die uitstekend in staat is zulke taal in te zetten als middel en daarmee tastbare doelen bereiken zonder compleet gestoord te raken. Denkend aan al deze dingen – een FEBO passerend met een raamvullende afbeelding van een kroket waarvan ik me gek genoeg afvroeg of die vegetarisch was – wist ik dat ik een andere, elementaire en weinig spirituele gedachte probeerde te verdringen. Had ik in de jaren 10 wel hard genoeg gewerkt? Was er genoeg productiviteit geweest, genoeg output, een redelijke hoeveelheid columns en stukken en boeken om te kunnen verantwoorden dat ik was wie ik ergens halverwege dit decennium heette te zijn geworden, een schrijver?
De nieuwjaarsreceptie was niet de informele bijeenkomst die ik me erbij had voorgesteld, maar een programma in de grote theaterzaal van het KAF met honderden aanwezigen. Burgemeester Franc Weerwind hield een charismatische toespraak over – nou ja, waarover je als burgemeester zulke toespraken houdt. Er werd een prijs uitgereikt voor de beste Almeerse ondernemer, een erepenning voor een inwoner die zich al jaren inzette voor mindervaliden. Het jeugdorkest speelde Sjostakovitsj, ‘Do-Re-Mi’ en het officiële stadslied van Almere, dat door alle aanwezigen staand en uit volle borst werd meegezongen.
Met van alles had ik die avond rekening gehouden, maar diepe ontroering was niet een van die dingen. Daar zat ik, de nieuwe gastschrijver van Almere zonder communicatieplan, mijn best te doen de brok in mijn keel zonder drama door te slikken. De jaren 20 waren begonnen, en over een halfjaar zou ik hier wonen, tussen deze mensen die mij nu al genereus in hun midden duldden. Ik slikte en slikte, maar het hielp niets.