Een nagekomen notitie uit La Closerie des Lilas kan nog net.
Waar de fotograaf het op de ellebogen van de man die in de open lucht achter de houten tafel zit, heeft voorzien. Hij probeert met zijn camera boven een schouderhoge heg uit te komen. Lartigue mikt op Prévert. Of zoiets.
De kelner wijst op een tafel in de schaduw. Nee, dat niet. Overal elders is zon. Monsieur kelner denkt dat ik tot het afschuwelijke type behoor dat alleen en steeds maar iets wil drinken. ‘Maar nee! Eten! In de zon!’
De ellebogen van de man zijn verdwenen. In en met de camera.
Een kleine tafel wordt snel van bestek en voorlopig bord voorzien. Maar nu wil mijn aap (van schouder via mouw op tafel gewipt) wel drinken. Uit flesvormige fles. Et vite un peu!
Een walsje met de spijskaart. De andouillette. Ik voel het. Nu moet het de andouillette zijn. Iets, diep in mijn keel, misschien is het mijn hart wel, vraagt dringend om andouillette. De fles, de wijn. De eerste slok schept een onwrikbaar middelpunt. Chinon ‘95. In de zon, in de buitenlucht. Dit ben ik, dat is de andouillette. Andouillette Duval heet hij. Genoemd naar een beroemde slager en als een van de weinige dingen op aarde gevuld met zichzelf. Hoewel die slager dat ook dacht. Van zichzelf.
De saus heet sauce Montadin. Tot de rand gevuld met osmazome. Soort boeuf pressé. De mosterd slaat in als tweede epicentrum vol/van rechtvaardigheid. Streelt de andouillette, tegelijk kastijdend de pommes mousseline. Zigzag ik van middelpunt naar middelpunt en omzeil handig een poêlée de pommes coin de rue. Leef mijn verdere leven in Parijs. Ben een andouillette. Complète. Lippen verzegeld met sonnet van Monselet.