Als de wereld geen nieuwe rampen overkomt, zal het internationale nieuws de komende maand worden gedomineerd door twee conferenties over het Midden-Oosten. Op de eerste, die deze week plaatsvindt in Istanbul, praten alle buurlanden van Irak plus de machtigste staten van de wereld over een uitweg uit de Iraakse problemen. De tweede conferentie is later deze maand in de VS, en daar is een alomvattende vrede voor het Palestijns-Israëlische conflict het doel. De conferenties hebben met elkaar gemeen dat op voorhand alles wijst op een faliekante mislukking. En beide impliceren een wijziging in de Amerikaanse strategie, die zo laat komt en zo halfslachtig is dat het moeilijk is om die niet bij voorbaat als ‘cynisch’ af te schrijven.
Eerder deze maand pareerde de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Condoleezza Rice kritische vragen naar de tweede conferentie met het antwoord: ‘Dit is de meest serieuze poging om het Midden-Oosten-conflict te beëindigen in vele, vele jaren.’ Dit antwoord zou grappig kunnen zijn als het niet zo treurig was. Want natuurlijk is het waar. Het is waar dat de VS onder George W. Bush opzichtig ongeïnteresseerd waren in vredesdiplomatie in het Midden-Oosten. Met de onderhandelingen waarmee Bill Clinton in zijn laatste dagen als president een vredesakkoord trachtte door te drukken, werd door de regering-Bush niets gedaan. In de jaren daarna woedde de tweede intifada met zijn bloedige aanslagen en invallen, werden raketaanvallen uit Gaza routine, richtte Israël zijn ‘Veiligheidsbarrière’ op, maar hielden de VS zich steeds afzijdig – wat in de praktijk neerkomt op steun aan Israël. De schaamlap die de VS ophielden voor hun afwezigheid heette Routekaart naar Vrede. Stap 1 op die kaart was ontmanteling van guerrilla- en terreurgroepen en confiscatie van hun wapens door de Palestijnse Autoriteit, nog zonder Israëlische tegenstap. Weinig verrassend bleef het initiatief daar hangen.
De nieuwe conferentie begint ook bepaald niet onder goed gesternte. Sinds juni bestaan er de facto twee Palestijnse gebieden, elk geplaagd door gewelddadige machtsstrijd en wetteloosheid. Israël bestempelde Gaza vorige maand tot ‘vijandige entiteit’, gaat een nieuwe weg bouwen op de Westoever en kneep deze week de brandstofaanvoer naar Gaza af. En dan resten nog vele andere hordes. De Palestijnse Autoriteit wil alleen komen als Israël belooft te praten over zaken waar Israël niet over wil praten. Zowel Abbas als Olmert staat politiek in eigen land erg zwak. Syrië twijfelt of het wil komen en de VS doen geen moeite om Damascus over te halen. En de laatste ‘internationale gezant’, de deze zomer benoemde Tony Blair, lijkt wel door een zwart gat opgezogen.
De vooruitzichten voor een Irak-conferentie lijken al even slecht. Hoofdpunt zal zijn het voorkomen van een Turkse inval in Irak. Als dat lukt, kan de conferentie mogelijk als succes worden geafficheerd. Maar als het doel werkelijk is nieuwe landen in de regio te betrekken bij het oplossen van het probleem-Irak, dan lijkt het voorwerk niet ideaal. Zoals de nieuwe sancties tegen Iran, waar de VS vorige week toe besloten vanwege Teherans ‘steun aan terroristen’, de Israëlische luchtaanval op een Syrisch doel in september, die waarschijnlijk van Amerikaanse zijde was goedgekeurd, en de voortgaande geruchten over mogelijk militair ingrijpen in Iran.
Erger dan een slecht gesternte is echter dat de Amerikaanse benadering voor zowel de Irak-conferentie als de Israël-Palestijnen-conferentie gedoemd lijkt te mislukken. Dat betreft ten eerste de strategie, ten tweede de uitvoering. De strategie van de regering-Bush, zoals Amerikaanse analisten die beschrijven, is het bouwen van een coalitie van gematigde landen die vrede, samenwerking en democratie willen en die samen de invloed van radicale landen in de regio bestrijden. De ‘radicalen’ zijn dan Syrië en Iran; onder de ‘gematigden’ bevinden zich de VS, Israël en Saoedi-Arabië. Die insteek is geheel van realisme gespeend. Het aantal Arabieren dat de VS en Israël als ‘gematigd’ zien, is volgens peilingen niet hoger dan enkele procenten. Daarmee valt de ideologische basis van Bush’ coalitie al direct ineen, en het geeft Arabische leiders ook bar weinig speelruimte.
Wat de uitvoering betreft lijkt de regering-Bush met weinig overtuiging het pad van de diplomatie te betreden. Dat pad was door Bush juist met overtuiging verlaten. Diplomatie was voor Bush een zwaktebod, een beloning van vooruitstrevende staten aan dwarsliggers en van de VS aan landen die graag belangrijk wilden doen. Bush’ buitenlands beleid zou niet bestaan uit praten maar uit doen, waarna de goeden zouden volgen en de slechten zouden achterblijven.
De nieuwe interesse van Bush’ regering in diplomatie hangt natuurlijk samen met het mislukken van zijn Midden-Oosten-project en de immense impopulariteit van de VS in die regio. Maar diplomatie is meer dan afgevaardigden rond de tafel krijgen en het gewenste akkoord uitonderhandelen. Er horen égards bij aan vijanden, concessies, druk op vrienden, voorwerk om de geesten rijp te maken. Vooralsnog lijkt de Amerikaanse regering in dat alles niet geïnteresseerd.
Zowel wat Irak als wat het Palestijns-Israëlisch conflict betreft, is hopen op succes daarom hopen op een toevalstreffer. Als er grote vooruitgang wordt geboekt, ligt dat niet aan jarenlange, intensieve Amerikaanse pogingen om alle partijen in het Midden-Oosten bij elkaar te brengen. Maar in ieder geval zijn die pogingen er weer. Dat is, wrang genoeg, al een hele stap vooruit.