De acties van studenten en medewerkers van de Universiteit van Amsterdam zijn een teken van veel diepere structurele problemen in het academisch systeem. Het is meer dan een lokaal probleem met kleine talen of de positie van geesteswetenschappen, en het is niet alleen beperkt tot de UvA of andere universiteiten in Nederland, maar heeft te maken met een opstapeling van nationale en internationale ontwikkelingen binnen de wetenschappen die in de laatste twee decennia langzamerhand kafkaëske proporties hebben aangenomen. De werkelijkheid is weerbarstiger en absurdistischer dan ze lijkt.

Een universitair docent, universitair hoofddocent of hoogleraar heeft hoofdtaken in onderwijs en onderzoek. Voor daadwerkelijk onderwijs en onderzoek is er steeds minder tijd. Hoe is dit zo gekomen? Dat wetenschappers tot wel dertig procent van hun tijd kwijt zijn aan het zoeken naar financiering van hun onderzoek, zoals de Volkskrant onlangs berichtte naar aanleiding van een enquête onder vijfhonderd wetenschappers, geeft al aan dat er enorm veel tijd zit in het formuleren en organiseren van onderzoeksprojecten binnen de eisen van vooropgestelde kaders in nationale en internationale competitieprogramma’s. Op zichzelf is dit al een ratrace waarbij er bij iedere aanvraagronde tachtig procent of meer buiten de boot valt. Maar wat daarbij nog niet berekend is, is dat al die voorstellen ook door de academische gemeenschap zelf moeten worden beoordeeld, veelal in grote en heterogeen samengestelde tijdrovende commissies die bij een aantal aanvragen ook nog eens niet over de juiste vakkennis beschikken. Bij elk voorstel horen bovendien minstens twee of drie externe referenten; ook dit zijn de wetenschappers zelf die anoniem hun oordeel vellen (blind peer reviewen).

De hele cyclus van reviewen, referenties en beoordeling wordt op zijn beurt nog eens gecontroleerd. Eveneens door de academici zelf, maar uiteraard weer door een andere commissie. Omdat dit systeem van onderzoeksfinanciering ook in andere landen steeds meer via competitieve projectaanvragen is geregeld, komen verzoeken voor reviewen en commissies vanuit de hele wereld ongeveer dagelijks binnen. Ook uitgevers hebben verscheidene referenten nodig voor voorstellen, artikelen en manuscripten. Onmogelijk om overal op in te gaan, maar uiteraard is het belangrijk dit wel te doen.

Om meer kans te hebben dat een voorstel naar de volgende ronde mag, worden er mock interviews en pitch-sessies georganiseerd om collega’s te helpen en ervaringen te delen. Bij de tijd die het kost om geld te zoeken door middel van het schrijven van voorstellen moet dus minstens nog tien tot twintig procent worden gerekend om het hele systeem draaiende te houden en kwaliteit (van anderen) te garanderen. Projecten die worden binnengehaald vergen vervolgens veel management.

De hoeveelheid onderzoekstijd in een universitaire aanstelling verschilt, maar is nooit meer dan vijftig procent van een volle aanstelling (de begeleiding van promotiestudenten niet meegerekend). Maar voor daadwerkelijk onderzoek of het schrijven van artikelen en boeken blijft nog bitter weinig tijd over. Veel universiteiten hebben ondersteunend personeel aangesteld om bijvoorbeeld het budget bij aanvragen uit te rekenen, of projecten van advies te voorzien als het gaat om administratieve details, kansrijke formuleringen of strategische allianties met zusterinstellingen in binnen- en buitenland. Ook deze ondersteunende diensten kunnen de stroom van aanvragen nauwelijks meer aan. Een gemiddelde budgettering kost twee uur, een gemiddeld voorstel twintig dagen.

Het slagingspercentage van aanvragen is gering, maar als eenmaal iets is toegekend, is de kans groot dat een volgende aanvraag ook wordt gehonoreerd. Wie zichzelf uit onderwijs heeft vrijgekocht om onderzoek te doen, heeft ook meer tijd om weer een volgende aanvraag te schrijven. En zo is langzamerhand een waterscheiding ontstaan tussen onderzoek en onderwijs. De onderzoekers die een vaste baan hebben (dat zijn er steeds minder), moeten voor hun onderwijstaken worden vervangen. Dat wordt meestal gedaan door jonge academici, die nog aan het promoveren zijn of net zijn gepromoveerd en alleen op tijdelijke contracten worden aangenomen, meestal onderwijscontracten zonder onderzoekstijd. Zij komen in een andere spiraal terecht.

Omdat voor onderwijstaken de urennormering per werkgroep en andere onderwijsvormen steeds minder is geworden, moeten er steeds meer vakken worden gegeven om aan die uren te komen. Een 0,7 fte onderwijscontract is bij veel opleidingen nog het maximale wat men verantwoord acht, want een volledige onderwijstaakbelasting past simpelweg niet in een 24/7-schema. Een jonge academicus is in deze situatie blij met de kans dat hij in zijn vakgebied kan blijven, maar ziet nauwelijks gelegenheid om een gedachte of observatie uit te werken en te onderzoeken, een artikel te schrijven of om een onderzoeksvoorstel te formuleren. En zo worden de kansen om in de hoogste categorie van een onderzoeksaanvraag te belanden steeds kleiner (niet genoeg publicaties), net als de kans op een baan als universitair docent (geen geld binnengehaald, hoe goed je onderwijsevaluaties en -kwaliteiten verder ook zijn).

Na een lange dag onderwijs geven, zitten velen nog toetsen, papers en opdrachten na te kijken en te administreren. Eerst van de eigen studenten, dan nog van die van collega’s. Reken even uit: als je als docent voor een groep van dertig studenten van een collega een tweede beoordeling moet doen van bijvoorbeeld een eindopdracht (ik heb het hier niet over de masterscripties), en je besteedt daar per student vijftien minuten aan (dat is uiteraard niet genoeg om een goede beoordeling of nuttige feedback te kunnen geven, maar net voldoende om met nog enigszins gerust geweten de controlepunten na te lopen), dan kost alleen al dat invullen van dat extra formulier bijna een hele ‘normale’ werkdag. Met een beetje passen en meten en in de weekenden en avonden doorwerken blijft er wellicht nog een dag in de week (of waarschijnlijker een halve dag en een avond) over om colleges voor te bereiden.

Het is nodig weer vanuit de inhoud te gaan werken en vanuit de nieuwsgierigheid en gedrevenheid van studenten en docenten

Het navrante van dit alles is dat dit systeem niet alleen een motie van permanent wantrouwen tegenover docenten is, maar dat ook studenten worden overspoeld met toetsmomenten en regels die de waardering voor zelfstandig denkvermogen en initiatief volledig in de weg staan. Sterker nog, ondanks alle feedback, formulieren, administratie en overuren van docenten hebben studenten het gevoel niet genoeg gehoord en gezien te worden. Dat komt niet doordat ze ‘zwak’ zijn, maar doordat het systeem van teaching to the test dit oproept. Het einddoel in onderwijs is steevast de visitatiecommissie die om de paar jaar alles via een andere systematiek komt doorlichten. Elk risico moet worden afgedekt met weer een nieuwe controleregel. En voor studenten die niet op tijd (binnen vier jaar) met succes worden afgeleverd volgen er strafmaatregelen en krijgen universiteiten niet meer betaald.

Studenten krijgen sowieso steeds minder tijd en ruimte om zich te bezinnen of om een fout te maken; leren betekent steeds meer dat alles direct excellent moet zijn (de visitatie zou die zesjes er toch eens uithalen, en ondanks de tweede en derde lezersrapporten die zes als een vijf beoordelen). Voor studenten die gewoon excellent zijn, want die zijn er ook, is het systeem te schools en te saai. Studenten en docenten worden steeds meer opgejaagd wild.

Dan hebben we het er nog niet eens over gehad dat op de steeds kleiner wordende groep wetenschappers met vaste contracten die niet helemaal van de onderwijswerkvloer zijn verdwenen (door een binnengehaald onderzoek of door een zware bestuurlijke of managementtaak) een beroep wordt gedaan om alle standaardprocedures te coördineren, te onderhandelen over uren, personeel en kaderstellingen. Variërend per universiteit komen er elk jaar weer maatregelen (zoals een verandering in semesterindeling of de structuur van de opleidingen) die eindeloze vergaderingen opleveren en ingrijpende aanpassingen vergen. Om het jaar erna weer op de schop te moeten. En dan is er nog de constante stoelendans om sollicitaties voor vervangende (tijdelijke) contracten met alle procedures en teleurstellingen daaromheen.

Om nog even op onderzoek terug te komen: door de toenemende publicatiedruk schieten journals als paddenstoelen uit de grond, met alle al eerder genoemde reviewprocessen van dien, en lezen wetenschappers steeds minder en publiceren ze steeds meer. Het ‘golden open access-model’, gebaseerd op de terechte gedachte dat onderzoekspublicaties openbaar moeten zijn, heeft zich nu ontwikkeld tot een systeem waarin de auteur (de onderzoeker, schrijver, editor, peer reviewer) voor de kosten opdraait. Deze zogenaamde apc’s (article processing costs) variëren tussen de vijfhonderd en vijfduizend euro per artikel. In toegekende onderzoeksprojecten zitten tegenwoordig ook apc-kosten. Alle andere publicaties komen achter een betaalslot (tenzij je universiteit nog een ouderwets digitaal abonnement heeft op het betreffende tijdschrift en medewerkers het slot eraf krijgen, maar dat is geen open access). Een perfect kafkaësk ‘business model’ waarbij degene die het product levert er ook voor betaalt. En ook dit grijpt potentieel weer in op andere niveaus: geen golden open access betekent minder gelezen of geciteerd, betekent lagere impactfactor (of vergelijkbare maatstaf), betekent lagere ranking in competities, betekent geen onderzoeksfinanciering et cetera.

Geen enkele academicus zal beweren dat we terug moeten naar de jaren zestig en zeventig toen de student eeuwig kon studeren, docenten tot in lengte van dagen hetzelfde onderwijsprogramma konden aanbieden en van hun proefschrift een levenswerk maakten dat nooit voltooiing zag (al is dit uiteraard een karikaturale voorstelling van uitwassen). Er zijn in de loop van de jaren terecht correcties aangebracht aan een systeem dat onhoudbaar duur en weinig productief was. Het is goed dat er naar financiering kan worden gezocht in grotere thematisch georiënteerde projecten, zowel op nationaal als op internationaal niveau.

Maar het systeem is op alle niveaus doorgeschoten en manifesteert zich in onproductieve, onmenselijke en zelfs gevaarlijke proporties. Het is belangrijk dat er meer stabiliteit in de organisatie van afdelingen komt door betere arbeidsvoorwaarden en contracten. Het is noodzakelijk om een deel van de onderzoeksgelden terug de universiteiten in te laten stromen (die eerste geldstroom is nu nagenoeg geheel verdwenen), zodat er naast de grote projecten ook ruimte is voor ongebonden onderzoek waarmee op kleinere schaal bijzondere projecten en proefschriften gewaarborgd blijven en universitaire onderzoeksscholen ook zelf weer gedeeltelijk aan het roer kunnen staan. Juist in een rijk gemêleerd onderzoekslandschap kunnen er onverwachte verbindingen ontstaan en onvoorspelbare ontdekkingen worden gedaan.

Op onderwijsgebied is het nodig om weer vanuit de inhoud te gaan werken en vanuit de nieuwsgierigheid en gedrevenheid van studenten en docenten, in plaats vanuit de illusie van kwaliteit die door constante toetsing en controle op controle wordt gezocht. Er mag best ruimte zijn voor variatie, voor voldoende, goed en excellent. Op alle fronten is het daarbij noodzakelijk dat het systeem van wantrouwen en angst voor de slechte uitzonderingen, die nu alle regels bepalen, wordt vervangen door de terugkeer van vertrouwen en gezond verstand waarmee we de dingen die misgaan kunnen corrigeren. Dan zouden we ons vooral weer kunnen bezighouden met de kerntaken van onderwijs en onderzoek.


Patricia Pisters is hoogleraar filmwetenschap bij de afdeling mediastudies aan de UvA


Beeld: Amsterdam, 9 maart. Studenten en docenten van de Universiteit van Amsterdam voeren overleg. De docenten doen ook mee aan de bezetting van het Maagdenhuis, net als veel studenten (Koen van Weel / ANP).