Het voelde als een langzame dans, een licht loskomen van de grond, een pirouette en toen nog eentje en daarna niets. Nou ja, wel iets: ik keek naar mijn verbaasde hond op de achterbank, en toen naar de verbaasde boer aan de overkant van de weg. Kalm zette ik de auto aan de overkant in de berm. Het portier kraakte luid toen ik hem wilde openen. Eenmaal door een kier naar buiten geglipt, liep ik met ingehouden adem om de auto heen.
De boer begon in het Luxemburgs tegen me te praten. Zijn mond bevatte nog maar enkele tanden, zijn ene oog was dichtgeknepen. Toegetakeld. Ik weet niet wat er gebeurde, zei ik in het Frans, ik begrijp er niets van. Het ene moment reed je daar, zei de boer, en het volgende moment. Hij maakte een cirkelbeweging met zijn wijsvinger. Samen raapten we de brokstukken van de weg. Stukken koplamp en bumper, de kentekenplaat. Op de vangrail zat een veeg oranje lak. Je hebt geluk gehad, zei de boer, die vangrail staat hier pas een paar weken. Samen keken we naar de helling achter de vangrail, diep en steil genoeg om een paar keer over de kop te slaan.
Vier weken eerder had ik de auto gekocht, mijn eerste, een goud-oranje Fiat Panda uit 2009. Het was haast obsceen hoe blij ik ermee was, hoezeer ik was veranderd in iemand die ik nooit dacht te worden. Iemand die haar spullen in de achterbak gooit en wegrijdt. Misschien verrukte me dat nog het meest, die achterbak waar gewoon alles in kon. Weekend weg en drie paar schoenen mee? Geen probleem. Bij tankstations haalde ik zakken drop en Balisto’s, de verpakkingen gooide ik tevreden op de grond, precies zoals ik mijn vader dat altijd had zien doen. Ik reed over de Afsluitdijk, deed bossen en stranden aan met mijn hond. Ik had iets voor elkaar, en het ligt voor de hand om het vrijheid te noemen, maar het had niet alleen met mijn eigen vrijheid te maken. Eerder kon ik altijd alleen voor mensen zorgen door voor ze te koken, nu kon ik ze ophalen en meenemen. Kom maar naar buiten ik sta voor je deur.
De garagist die dezelfde naam had als mijn hond keek hoofdschuddend naar mijn auto. Hij trok een stuk van de bumper los, trapte tegen de overblijfselen van de koplamp. De motor deed het nog, en omdat de ANWB niets kon doen om me te helpen (dit was geen pech maar een ongeval) was ik maar gaan rijden. Mijn reisgenoot, die niet in de auto had gezeten toen het gebeurde en nu vergeefse pogingen deed de onophoudelijke stroom tranen die op en in mijn mondkapje vielen te stelpen, bleef op verschillende manieren in het Frans en Duits vragen of de boel nog te repareren viel. Hoeveel heb je voor deze auto betaald, vroeg Jerome de garagist, en lachte schamper om mijn antwoord. De auto was klaar voor de sloop, zelfs voor de onderdelen zou ik geen driehonderd euro meer krijgen. Huilend keek ik naar mijn verminkte wagen, die al niet meer mijn wagen was. Jerome maakte een vierkant gebaar met zijn handen om te illustreren wat er zo’n beetje van over zou blijven.
Waarom is het zo moeilijk om zulke gebeurtenissen gewoon te zien voor wat ze zijn, zonder er van alles in te lezen? In de dagen na het ongeluk kon ik de vernedering niet van me afschudden. Ik had geprobeerd ergens bij te horen waar ik overduidelijk niet welkom was en ik was gestraft. Deze keer was ik ongedeerd gebleven, en hoewel ik wist dat het een groot geluk was, voelde het als een waarschuwing: als ik nog eens zo naïef zou zijn om mezelf een autobezitter te wanen, zou ik er pas echt van langs krijgen. Maar van wie? Waarom was ik verbijsterd door de complottheorieën die overal de kop op staken, maar kon ik het niet laten mijn eigen leven op te tuigen met tekens, aanwijzingen en samenzweringen van hogerhand?
Ik zat te kniezen terwijl mijn reisgenoot met smaak een gigantisch bord spaghetti met mosselen at. Misschien, zei ik, moet ik het aanvaarden. Gewoon weer terug naar het slepen met tassen en rennen voor de trein met een mondkapje op halfzeven. Wat je ook kunt doen, zei mijn reisgenoot, is een nieuwe auto kopen, die na vier dagen in de prak rijden en tegen iedereen zeggen: dit is mijn manier om bij te dragen aan een beter milieu. Ik kan niet zeggen dat ik erom moest lachen, al nam ik wel een hapje van de spaghetti.