
Waguih Ghali leefde en stierf in eenzaamheid, en toch bevindt zijn enige roman Bier in de snookerclub (1964) zich op zeldzame hoogte. De bekende Egyptische schrijver Youssef Rakha noemt het een van de beste boeken die hij ooit heeft gelezen, de Brits-Egyptische schrijfster Ahdaf Soueif noemde het een van de beste romans ooit geschreven over Egypte, en niemand minder dan Edward Said zou over het boek hebben gezegd: ‘Ah, Bier in de snookerclub, een geweldige roman! Helaas is dat alles wat ik van Ghali weet.’
Dat Ghali een mysterieus figuur was draagt bij aan zijn cultstatus. Zijn geboortejaar verklapte hij nooit, maar het moet eind jaren twintig zijn geweest. Op internet zijn er maar twee foto’s van hem te vinden. Ook in zijn enige roman speelt zijn alter ego Ram losjes met de raakvlakken tussen oprechtheid, waarheid en vertoning in Londen en Caïro. Het resultaat is een hilarische en tragische vertelling die de lezer tot het einde doet afvragen wie Ram nu werkelijk is.
Bier, zoals het boek onder liefhebbers bekendstaat, is onmiskenbaar een kind van zijn tijd: de ontgoochelde jaren zestig van het Afrikaanse continent. De beloftes die aan de onafhankelijkheid van zoveel Afrikaanse landen hingen, bleken kaduuk. In plaats daarvan ontdekten schrijvers dat soevereiniteit geen synoniem is voor vrijheid of gelijkheid. Corruptie, staatsrepressie en klassengeweld bleken de realiteit in vele post-koloniale staten. Volgens de Keniaanse schrijver Ngugi wa Thiong’o, in zijn Moving the Centre, reageerden veel Afrikaanse schrijvers in de jaren zestig op deze ontwikkelingen met cynische en individualistische literatuur.
Ghali vormt hier geen uitzondering op. Bier beschrijft de effecten van de postkoloniale natiestaat op een generatie westers geschoolde Egyptische mannen. Als student verslond hoofdpersoon Ram Engelse boeken, waardoor hij zijn leven door een Engelse bril is gaan bekijken. Maar wanneer de Britten na de Suezcrisis uit het land vertrekken en Egypte onder Nasser een andere historische koers gaat varen, verdwijnt de relevantie van Rams opleiding in één klap. Nog voor zijn dertigste is hij al een reliek uit een voorbij verleden, worstelt hij met zijn plaats in het nieuwe Egypte. In die zin valt Bier in het rijtje van soortgelijke postkoloniale klassiekers als Tayyib Salihs Seizoen van de trek naar het Noorden (1966) en Albert Memmi’s De zoutpilaar (1953), waarin koloniale vervreemding een hoofdthema vormt.
Deze vervreemding is bij Ram en zijn lotgenoten nooit ver weg. Regelmatig verwijst hij naar gebeurtenissen of mannen, vaak Britse, die zelfs in zijn tijd niet bij iedere Engelsman bekend waren, laat staan vandaag de dag. Wie was Father Huddleston? Of Kenneth Tynan? Het doet er weinig toe. Zoals Ram over zijn kibbelende vrienden zegt: ‘Ze nemen een paar bekende Engelsen als kern en draaien daar dan eindeloos in elektronenbanen omheen, zonder zich ervan bewust te zijn dat ze het over het Midden-Oosten hebben en niet over het Verenigd Koninkrijk.’
Bier is geen poging het Egyptische verhaal te vertolken voor een Engels publiek. Integendeel, Ghali veronderstelt redelijk wat kennis over het moderne Egypte. Zo stort hij de lezer vanaf de eerste bladzijde in de effecten van Nassers socialistische revolutie op zijn koptische familie. Ram komt om geld vragen bij zijn rijke tante, die op dat moment bezig is haar stukken land af te staan aan de Egyptische regering. ‘Met elke handtekening gaf ze een hectare grond weg (…) De volgende dag zou haar naam in de kranten staan wegens goedheid en vrijgevigheid richting de armen. En zo hoorde het ook, als ze het allemaal weg gaf.’ Ghali doelt hier op de landhervormingen onder Nasser, die Egyptenaren vanaf 1952 verboden om meer dan ruwweg honderd hectare land te bezitten. Een politieke aderlating voor Rams familie en vele andere kopten, een machtige en rijke gemeenschap onder de monarchie, die in 1952 door Nasser ten val was gebracht.

Toch is er uiteindelijk van economische gelijkheid weinig sprake in Nassers Egypte. Rams familie blijft doorgaan met cricket spelen in besloten sportclubs, terwijl er iets verderop kinderen op straat zonder schoenen leven. Rams nonchalance hierover zegt veel over zijn verhouding tot klasse. Zelf heeft hij geen cent te makken. Hij bespot zijn familie voortdurend en confronteert haar met haar medeplichtigheid in het uitbuiten van de fellahin, de arme boeren die de kletsende klasse vaker neigt te romantiseren. En toch helpt zijn familie hem regelmatig uit zijn schulden – een grote bron van zowel geruststelling als irritatie voor de sociaalbewuste Ram. Hij geniet stiekem net zoveel van de verfijnde clubs, maatpakken en deftige omgangsvormen als hij ervan walgt. Niet voor niets noemt zijn vriend Font hem een spons die op parasieten teert.
Een manier om te ontsnappen aan zijn familie is het buitenland. In gezelschap en met financiële steun van hun vriendin Edna reizen Ram en Font naar Londen, naar het land waar alle boeken die Ram en Font lezen zich afspelen. Het is ook het land waar hun vriendschap uiteindelijk rond de Suezoorlog op de klippen zal lopen. Maar hoe de breuk precies verloopt, krijgt de lezer enkel in een paar bijzinnen te weten.
Ram beschrijft zijn worsteling als een scheur die in Londen ontstaat, tussen een deelnemende en toekijkende Ram. Door zijn Engels-georiënteerde opleiding vermoedde hij dat het echte leven ergens anders plaatsvond, in ‘een winterse wereld van ijs en sneeuw en rode, schuine daken’. Pas in Londen kan hij deelnemen aan het echte leven, door Hemingway-novelles na te spelen en zichzelf als romanpersonage te gedragen. Maar leven, écht leven, is voor hem iets oprechts, iets wat je niet bewust doet. Vandaar dat zijn imitaties van zo’n leven van begin af aan iets onoprechts hebben. Het maakt hem een fascinerend en onvoorspelbaar personage, dat zichzelf even vaak voorliegt als de rest.
Bier schetst een uniek panorama op een wereld vol verschillende culturen. In Ghali’s Caïro zien we voornamelijk kopten, joden, Armenen en Grieken langskomen. De meesten genieten van een bevoorrechte maatschappelijke positie en hangen rond in exclusieve locaties als de Gezira Sporting Club, maar er zitten evengoed gokkers, klaplopers en sekswerkers tussen (de twee sluiten elkaar natuurlijk niet uit). Dit bevoorrechte kosmopolitische milieu zou na de revolutie verdwijnen. In Londen ontmoet Ram zowel de hoogopgeleide elite als de arbeidersklasse, en ook Ieren passeren de revue. Zeker in Engeland draagt deze verscheidenheid bij aan meerstemmig proza, waarin Ghali veel taalregisters opentrekt – waar overigens niet altijd evenveel van overblijft in de vertaling. Het resultaat is een buitengewone verzameling standpunten en spanningen.
Neem bijvoorbeeld Rams romantische tegenspeler Edna, een joodse Egyptenares die aan het begin van de roman al een litteken in haar gezicht oploopt, veroorzaakt door een Egyptische politieagent. Over het algemeen heeft Ram moeite met het zien van vrouwen als iets anders dan mogelijke veroveringen, en Edna vormt daar geen uitzondering op. Maar wat haar onderscheidt van de rest is dat hun verhouding gedoemd is te mislukken, door de vijandschap tussen Egypte en het nieuwe Israël. Toch beschrijft Ram Edna’s ontworteling verrassend sympathiek: ‘Ik stelde me voor hoe ze werd gekoeioneerd door nationaliteiten en rassen en politieke gebeurtenissen en revoluties en dictaturen en vooral door haar eigen vage idealisme.’ Geheel in de geest van Ram is hun relatie soms ontroerend en soms theatraal, met vele geheimen en dubbele agenda’s.
Ram probeert zijn gespletenheid op te lossen met humor, volgens hem de ultieme Egyptische eigenschap. Hij zegt tegen Edna: ‘Weet je nog dat je een keer hebt gezegd dat ik niet Egyptisch ben omdat ik deel uitmaak van de elite? Maar ik ben wel Egyptisch; net als Dzjamiel en Jahia ben ik een echte Egyptenaar. Ik heb ons gevoel voor humor. Ook al ben ik minder Egyptisch doordat ik in Engeland heb gewoond en boeken heb gelezen, toch is mijn karakter Egyptisch.’
De roman is erg dialooggedreven, en Ghali zet vaak spreektaal in voor de humoristische delen. In deze delen van de tekst leest de vertaling af en toe stroef, met onnodig oubollige woorden als ‘beschroomd’ of ‘het puikje der mensheid’. Niet elke grap komt daardoor even goed aan.
Wanneer nationaliteiten en etniciteiten botsen en politieke gebeurtenissen je teisteren, kun je bij de pakken neerzitten en je leven vergokken. Maar Bier probeert te laten zien hoe je desondanks plezier uit het leven kunt halen, hoe je het hele gebeuren eerder als een klucht zou kunnen zien dan als een onverdiende straf.
Het is een pleidooi dat wellicht in de eerste plaats voor Ghali zelf bedoeld was. In 1967 slikte hij, in het appartement van zijn trouwe redacteur Diana Athill, een dodelijke hoeveelheid pillen. In zijn dagboek noteerde hij daarna: ‘En het meest dramatische moment uit mijn leven – het enige authentieke – is een vreselijke teleurstelling.’