Wat een grenzeloze opluchting: een gewoon mens op de televisie, een gewone keurige man die kalm en in het Algemeen Beschaafd regelrecht vertelt wat hij op zijn hart heeft. In Buitenhof legde de burgemeester van Haarlemmermeer, mr. A. Ph. Hertog, uit waarom hij het detentiecentrum op Schiphol, dat onder de verantwoordelijkheid van zijn gemeente valt, wil sluiten. Minister Donner is het er niet mee eens, houdt zijn poot stijf. Nu wordt er bemiddeld door de heer Harry Borghouts, commissaris van de koningin in Noord-Holland.
Korte inhoud van het voorafgaande. In oktober vloog een loods van het detentiecentrum in brand. Elf illegalen stikten of verbrandden. De bewaking had adequaat gehandeld, zei minister Verdonk in haar eerste commentaar. Zeker, ik neem aan dat die cipiers gevochten hebben als leeuwen, daarbij zelf nog schade hebben opgelopen. Maar als elf gevangenen onder de laatste verantwoordelijkheid van het kabinet het leven hebben verloren, ga je niet in je eerste reactie het personeel in bescherming nemen. Bij nader onderzoek bleek dat aan het hang- en sluitwerk van deze gevangenis van alles niet deugde. Zo was er in deze eeuw van de automatisering nog geen centrale ontgrendeling die de weerlozen het leven had kunnen redden. «Adequaat» hoort in dit geval tot de terminologie van de postmoderne apparatsjik.
Het ministerie van Justitie beloofde beterschap en het schandaal verdween uit de publiciteit. Burgemeester Hertog stelde zich op de hoogte van de voortgang van de verbeteringen en zag dat er nog veel aan ontbrak. Brandwerende deuren die gesloten moesten blijven, werden «in geopende stand gehouden». Er was niet voldoende personeel. De gemeente heeft de gebruiksvergunning voor bijna het hele complex ingetrokken. Maar minister Donner heeft het nodig om er zijn bolletjesslikkers gezond in te bewaren. Die delinquenten zijn binnen drie dagen van hun lading af, zei de burgemeester in Buitenhof. De minister krijgt van de burgemeester nu nog een maand de tijd om het centrum te sluiten.
Tot zo ver dit hypereigentijdse conflict. Zet je de re deneringen van beide partijen voort tot hun uiterste consequentie, dan kom je voor deze keuze te staan: wat heb je liever, een misschien zieke bolletjesslikker op de vlucht of een gezonde bolletjesslikker die in verzekerde bewaring verbrandt? Donner laat, ongetwijfeld te goeder trouw, deze vraag vervagen in een doolhof van hem moverende overwegingen. Hertog zegt duidelijk dat hij ervoor bedankt de kans te lopen in de verantwoordelijkheid voor zo’n drama te delen.
De vorige keer dat ik dit gevoel van opluchting had, was toen ik eind vorige maand live op de televisie de afgevaardigde John Murtha zijn redevoering tegen president Bush en zijn beleid in Irak zag houden. Zonder zich iets aan te trekken van taboes, plechtige verklaringen, beloften, opgeblazen optimisme, de reeksen leuzen en leugens vertelde hij de waarheid: die onderneming is mislukt en daaruit moeten de consequenties worden getrokken. En vóór Murtha voelde ik me op deze manier nog een keer bevrijd: toen ik de burgemeester van Maastricht, Gerd Leers, ook op de televisie, zijn gemeentebeleid hoorde verdedigen. Het ging in het bijzonder over het cannabisbeleid, anders gezegd het blowen. Dat moet worden gelegaliseerd, zei hij. Ook zonder poespas, in het gewone, onmiddellijk begrijpelijke Nederlands dat hij zo voortreffelijk spreekt.
Een paar maanden later hield hij de Thorbecke-lezing (in verkorte vorm afgedrukt in NRC Handelsblad van 13 oktober). Zijn boodschap was dat «dit land dringend verlegen zit om leiderschap». Het was een requisitoir tegen een verstikkend systeem van coalitievorming, regeerakkoorden en partij discipline, het Haagse moeras waarin het persoonlijke talent reddeloos ten onder gaat. «Omdat het bestel nauwelijks ruimte biedt voor persoonlijke pro filering, voor een eigen verwoording van wat ooit idealen waren, en voor persoonlijk leiderschap, is er alleen een kans voor mensen die van buiten het bestel komen (For tuyn) of die zichzelf erbuiten plaatsen (Wilders)», zei Leers. Ik denk dat hij zich daar heeft vergist.
Nederland heeft geen politiek leiderschap, dat is een ervaringsfeit van iedere dag. Maar even ernstig is dat het ons is gaan ontbreken aan een politieke cultuur waarin iemand met een krachtige persoonlijkheid tot zijn recht kan komen. Fortuyn zei wel wat hij dacht en probeerde te doen wat hij zei, maar dat is geen politiek. Hij hoorde tot het profetendom, hij is postuum gestrand in de chaos van opportunisme die hij zelf had aangericht (en ook had voorzien). Met zijn zeggen wat hij dacht heeft hij – zeker ongewild – de sluizen van de Hollandse onbeschoftheid geopend, zoals zijn navolgers iedere dag bewijzen. Altijd zeggen wat je denkt is ook een manier om de politiek te vernietigen.
«De overheid weet maar niet over het voetlicht te brengen waar het echt om draait», zei Nout Wellink, president van De Nederlandsche Bank. We hebben geen behoefte aan leiders die met retorische top prestaties het volk opzwepen en na een paar maanden afgebrand van het toneel verdwenen zijn. Evenmin aan de vaklieden die er met een lange rij van vol- en bijzinnen altijd weer in slagen het beestje niet bij zijn naam te noemen. Ook niet aan de beroepsschelders die handelen in verdachtmakingen en angst. Niet alleen onze politiek beleeft een crisis. Het gaat om het Nederlands zelf, dat in de verdrukking komt tussen het Haagse moeras van de ontwijkende abstracties en de platheid van de post-fortuynisten.
Wilders is een handige dwerg wiens conjunctuur voorbij is. Mensen als de burgemeesters Hertog en Leers zouden gewoon moeten zijn. Ze zijn zeldzaam. Dat toont de nationale treurnis.
Rubriek H.J.A. Hofland
crisis van de politieke taal
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/2005/49
www.groene.nl/2005/49