Er zijn genoeg niet-literaire redenen om naar Parijs te gaan. Le Marais, het Musée Rodin, de Quai de Seine, Musée D’Orsay – voor ik een letter van De Beauvoir of Du Perron las, was ik al verkocht. Maar de beste praktische tip kreeg ik van James Salter (1925-2015). Zijn korte artikel ‘Paris Nights’, oorspronkelijk gepubliceerd in 1998 en opgenomen in de postume verzamelbundel Don’t Save Anything (2017), behoort tot het mooiste dat ik over de stad las. Het stuk gaat specifiek over dineren, en is qua stijl even zintuiglijk en warm als zijn beste romans: ‘Night. You cross the wide avenue, the Boulevard Montparnasse. There is the wide glass front, the garish neon letters above. People are sitting on the enclosed terrace, lingering over coffee, talking. Passing through the doors you are struck by the full sound: conversation, laughter, knives and forks clattering, bottles being opened, plates stacked.’

Salter beschrijft hier zijn lievelingsrestaurant: La Coupole. Even daarvoor probeert hij de aantrekkingskracht van deze oude brasserie te verklaren: ‘Is it because of the food? Not really. The food is good and so is the service. But it isn’t just for these things that one embraces a restaurant. The crucial elements, though they don’t last forever, are style and, for want of a better word, character.’

Twintig jaar na verschijnen las ik het artikel toevallig in Parijs en besloot ik het restaurant te bezoeken. Alles wat Salter zag was praktisch hetzelfde gebleven: de oesters op grote bergen ijs, de onberispelijk geklede obers die achteloos een hele kluit mensen bedienden. En het art-deco-interieur, dat nog altijd de romantiek van de jaren twintig uitwasemt. Midden in de galmende, helverlichte brasserie waanden we ons, net als James Salter, even in het verdwenen Parijs van Gertrude Stein, Hemingway en Djuna Barnes.