De populairste FIlms komen uit Hollywood, de grootste muziekhits uit alle hoeken van de Verenigde Staten – van Britney Spears tot de verschillende varianten van r&b – en zelfs de populaire berichtgeving richt zich wereldwijd, van bnn tot Al-Jazeera, op het format dat cnn in de jaren tachtig ontwikkelde. Voetbal is de grote uitzondering: het is de enige uiting van de mondiale populaire cultuur die niet door Amerika wordt gedomineerd. Ga maar na. Zelfs wereldkampioenschappen flamenco en tango – anders dan de klompendans inmiddels mondiale cultuurfenomenen – worden regelmatig gewonnen door Amerikaanse dansparen. In de internationale amusementsindustrie slaat Amerika de maat. Maar niet in het voetbal. Terwijl Amerika sinds de val van de Muur het algemeen klassement van de Olympische Spelen telkens zonder concurrentie wint, speelt het in de wereld van het voetbal een marginale rol. En de eigen sporten van Amerika zijn geen mondiale verschijnselen. Kinderen uit Maleisië en Birma kopen een shirt van Real Madrid, niet van de New York Yankees of de Dallas Cowboys, laat staan van DC United, het belangrijkste Amerikaanse voetbalteam.

De rest van de wereld wil dit graag zo houden. Al juichen niet-Duitsers zelden als de Mannschaft wint, toen ze tijdens het WK van 2002 het Amerikaanse nationale elftal uit de kwartfinale kegelde, haalden voetballiefhebbers aller landen opgelucht adem. Het deed er niet toe dat de VS in die wedstrijd het mooiere van het spel hadden. Een land waarin de landskampioen niet eens de voorpagina van het sportkatern haalt en waarin 52 procent van de bevolking niet weet dat het woord ‘World Cup’ iets met voetbal heeft te maken, verdient het niet door te stomen naar de halve finale van dat toernooi.

Zelf was ik aanwezig, in mei 2006, toen de voorzitter van de Amerikaanse voetbalbond tijdens een persconferentie inging op de vraag naar de kansen van het Amerikaanse nationale team op het WK in Duitsland. ‘Als Griekenland het EK kan winnen’, antwoordde voorzitter en economie-hoogleraar Sunil Gulati, ‘is er geen reden dat wij het WK niet kunnen winnen.’ Onder de voornamelijk Europese journalisten was werkelijk sprake van onrust, misschien zelfs angst. Want de voorzitter had natuurlijk gelijk.

Gelukkig bleek dat gelijk vooral theoretisch: het Amerikaanse elftal bakte er in Duitsland niets van en scoorde tijdens het toernooi slechts één doelpunt, in een verloren wedstrijd tegen Ghana. Opnieuw werd er opgelucht ademgehaald.

Gedurende zijn bijna zestigjarige leven onderscheidde Nederlands beste voetballer ooit zich op tal van punten van zijn landgenoten. Eén van die punten is altijd onderbelicht geweest, juist omdat Nederlandse voetballiefhebbers er niet goed mee uit de voeten kunnen: Johan Cruijff heeft zich nooit gevoegd naar de nationale tevredenheid over de ondergeschikte rol die het voetballen speelt in de Amerikaanse samenleving en evenmin naar het nationaal gevierde (maar angstige) leedvermaak over Amerika’s povere voetbalkwaliteiten. Toen Cruijff in 1979, na grote financiële tegenslag, in Los Angeles ging voetballen voor de Aztecs vertelde hij Amerikaanse journalisten zelfs dat hij op een missie was. De voornaamste reden voor zijn komst was om de Amerikanen te laten zien dat voetbal ‘de mooiste sport ter wereld is’.

Het ging niet om geld, zei hij. ‘In Europa had ik veel meer kunnen verdienen’, beweerde hij in tientallen interviews. Het laatste aanbod van Barcelona lag inderdaad boven de twee miljoen dollar, aanzienlijk meer dan hij in Los Angeles zou verdienen. Alan Rothenberg, destijds een van de eigenaars van de Aztecs, zegt nu: ‘Hij had allerlei eisen en bemoeide zich natuurlijk intensief met de onderhandelingen, maar geld was daar maar een klein deel van.’ Tegen de Amerikaanse journalist David Hirshey zei Cruijff in die zomer van 1979: ‘Ik doe alleen nog maar dingen waar ik zin in heb. En hier heb ik zin in.’

Of hij de waarheid sprak of niet, in Nederland had hij de schijn tegen. Zijn vertrek naar het land van suikerooms bevestigde zijn reputatie van ‘geldwolf’, waar hij met zijn schoonvader jarenlang voortvarend aan had gewerkt in de dagen bij Ajax. Bovendien was er geen voetballer die (bij zijn volle verstand) in Amerika wílde voetballen, dat was niet voorstelbaar voor Nederlandse voetballiefhebbers, nu niet en toen al helemaal niet, want in Amerika bestond geen ‘voetbalcultuur’.

De Amerikanen en Nederlanders die hem meemaakten in zijn drie zomers in de VS geloofden hem wél. De huidige Mart Smeets van de Amerikaanse sportzenders, Nick Charles, was in 1980 nog een jonge, lokale tv-verslaggever. In Washington maakte hij wekelijks een programma waarin Cruijff de fundamenten van het spel uitlegde aan zijn Amerikaanse publiek. Charles is nu nog lyrisch over Cruijff: ‘Hij werd aangekondigd als een “mercenary” [huurling], maar hij bleek een “missionary” [missionaris]. Geen van de grote vedettes waar ik mee heb gewerkt, ging zo op in zijn liefde voor zijn sport.’

Thomas Rongen, een Amerikaanse Amsterdammer die zowel in Los Angeles als in Washington teamgenoot van Cruijff was: ‘Johan had de intensiteit van de beste soort ontwikkelingswerker. Hij was bereid uren om te rijden als hij voor noppes tien minuten op de televisie over voetbal mocht vertellen.’ Alan Rothenberg vertelt over het fanatisme waarmee hij ‘soccer clinics’ leidde, trainingen waarin spelers aan Amerikaanse kinderen uitlegden hoe je moet voetballen.

In Nederland hadden de Cruijff-haters – destijds nog aanzienlijk in aantal – het tij mee. Had Cruijff bij Ajax al een nieuwe (naar later bleek visionaire) invulling gegeven aan het begrip clubliefde, in 1978 had hij zelfs twijfel gezaaid over zijn vaderlandsliefde. Om onduidelijke redenen wilde hij niet naar het WK in Argentinië. Nog erger: dat hij niet mee had gedaan, leek hem niet werkelijk te deren. Door bijna een jaar na zijn afscheid toch weer te gaan voetballen (‘ik kom nooit op een beslissing terug, nooit’) in nota bene Amerika bevestigde hij in de ogen van menige Nederlander dat zijn loyaliteit aan zijn gezin en het voetbal aanzienlijk groter was dan aan het vaderland. Thomas Rongen, die in Washington zelfs enkele maanden bij het gezin Cruijff inwoonde, vertelt over die hiërarchie van loyaliteiten: ‘Van Danny mocht er in huis niet over voetbal worden gesproken. Al wilde Johan eigenlijk niets liever dan dat, hij hield zich strikt aan die regel.’

Het vaderland ontrouw, wilde Cruijff ook nog eens Amerikanen bekeren tot het voetbal. Het werd hem in Nederland niet in dank afgenomen. Het destijds nog vrij ongearticuleerde anti-Amerikanisme spatte van de schaarse pagina’s die het weekblad Voetbal International in die Amerikaanse jaren aan Cruijff wijdde.

Toen VI-verslaggever Cees van Cuilenborg in juli 1979 Los Angeles bezocht, ging hij in zijn verslag uitgebreid in op allerlei in zijn ogen onaangename Amerikaanse gewoonten. De Amerikaanse liefde voor golf was volslagen belachelijk, de Los Angeles Times was te dik (echt waar), de advertenties waren te schreeuwerig en vooral ‘het gegooi met geldbedragen’ was onverdraaglijk: ‘Daar word je nou misselijk van in dit land.’ Ook de cheerleaders – ‘elk middel is kennelijk geoorloofd’ in de strijd om het publiek – bezorgden hem braakneigingen. Te midden van deze barbarij kon ook het spel van Cruijff hem niet bekoren. In de wedstrijd die de journalist bezocht, scoorde Cruijff de enige en dus winnende goal, maar ondanks een ‘paar flitsende solo’s’, schreef Van Cuilenborg, ‘vind ik het toch gênant ’s werelds beste voetballer op deze wijze weer terug te zien op het voetbalveld.’ Zelfs zijn mooie herinneringen aan Cruijff werden erdoor verpest, aldus Cuilenborg.

Zijn hekel aan het land vertroebelde Van Cuilenborgs blik. Want uit urenlange Amerikaanse archiefbeelden, die Nederland nooit hebben bereikt, blijkt dat Cruijff in die zomers in Amerika helemaal niet oud en versleten was. Integendeel, hij speelde als 32-jarige op de toppen van zijn kunnen. Bobby Sibbald, de Brit die destijds aanvoerder was van de Aztecs, vat het goed samen in zijn gelijkvloerse woning in zonovergoten Redondo Beach, Californië: ‘Onder leiding van Michels speelden wij goed voetbal. Cruijff was weergaloos.’ Over Van Cuilenborg zegt Sibbald: ‘Die man moet zijn ogen in zijn zak hebben gestopt. Ook in die wedstrijd tegen Atlanta [die Van Cuilenborg bezocht] speelde Johan ijzersterk; hij dirigeerde de ploeg en die belangrijke goal was nog erg mooi ook.’

Als zoveel andere oudere voetballiefhebbers in Amerika vertellen Sibbald en Rothenberg met een twinkeling in hun ogen over de eerste minuten van Cruijff in de nasl, de Amerikaanse profcompetitie van weleer. Direct van het vliegveld stapte hij op het veld, na negen maanden zonder training en de jetlag nog in het lijf. Vervolgens scoorde hij in de eerste zeven minuten twee goals, waardoor de ploeg met 3-0 won. Sinds die wedstrijd spraken de spelers van de doelpuntarme periode BC, before Cruijff, en de succesvolle periode AC, after Cruijff. Natuurlijk, Van Cuilenborg verzweeg deze wedstrijd in zijn vijf pagina’s tellende artikel. Hij liet zelfs na te melden dat Cosmos in de week van zijn bezoek met 2-0 van Bayern München won.

Twee jaar later deed Kees Jansma het werk van Van Cuilenborg nog eens dunnetjes over. Hij ging naar New York om erachter te komen waarom Johan Neeskens buiten de ploeg was beland en zelfs weigerde mee te werken aan een transfer naar Nottingham Forest, destijds een Europese topploeg. Toen Jansma de voetballer had gevonden, zag hij niet dat die aan de drank was – of hij wilde het niet zien, want zelfs de foto’s van Neeskens uit die tijd laten weinig te raden over. Wel kwam Jansma razendsnel tot een andere conclusie: de speler werd door die Amerikanen ‘onmenselijk behandeld’. En terwijl hij langs het drankprobleem heen keek, zag hij na één wedstrijd tegen de Fort Lauderdale Strikers, met onder anderen Gerd Müller, Bernd Hölzenbein en Jan van Beveren, wel dat het niveau ‘allerbelabberdst’ was. Jansma smeerde zijn minachting voor de nasl breed uit over de pagina’s, alsof het allemaal vanzelfsprekend was. Een voetbalteam kon je niet zomaar bij elkaar kopen; te veel nationaliteiten, dat was onwerkbaar, meende Jansma.

Op het moment dat ik dit las, 25 jaar later, stond Inter Milan bovenaan in de Serie A met maar één Italiaan. En Italianen zijn geen beroerde voetballers: ze zijn wereldkampioen. Chelsea dreigt de Champions League te winnen met maar één Engelsman. Jansma gaf geen cijfers of resultaten om zijn dédain te onderbouwen. Begrijpelijk, want in het jaar dat hij Neeskens bezocht, versloeg de New York Cosmos het Duitse hsv, toenmalig Europacup I-winnaar.

Ook Wim Jansen, in 1980 teamgenoot van Cruijff bij de Washington Diplomats, benadrukt in de Feyenoord-kantine dat er niets mis was met het niveau van de belangrijkste Amerikaanse teams: ‘Cruijff werd destijds een “crack op krukken” genoemd die alleen maar voetbalde voor het geld. Allemaal onzin. Zowel Johan als Amerika doe je daarmee te kort.’

Als hij zijn reputatie in Nederland wilde redden, kon Cruijff maar één ding doen: terugkeren naar de Hollandse velden om zijn gaven nog een keer te tonen. Dat deed hij. In de weken voor zijn rentree in de vaderlandse voetbalcompetitie schreef de voetbalpers dat Cruijff niet alleen terugkwam uit het buitenland, maar dat hij ook ‘weerkeerde op het voetbalveld’, alsof hij in de jaren ervoor had gehockeyd. Het klinkt nu ongeloofwaardig, maar toen geloofde het merendeel van de pers dat hij het niet meer kon. 6 december 1981 vermoordde Cruijff de scepsis in de twintigste minuut van de wedstrijd tegen Haarlem, met een lob over keeper Edward Metgod.

Achteraf was de scepsis vreemd. Als ook maar één journalist de moeite had genomen Cruijff te volgen in Amerika – zo bewijzen de archiefbeelden – dan had het publiek geweten dat Nederland nog een paar mooie Cruijff-jaren te wachten stond. Sterker, nog geen vier maanden voor de wedstrijd tegen Haarlem had hij, half geblesseerd, een aanzienlijk mooiere goal gescoord. Ook toen was het in de twintigste minuut, in een cruciaal treffen met de Toronto Blizzards. Op 45 meter van de goal kreeg Cruijff de bal van de Canadese verdediger Ivan Belfiore. Hij stond met zijn rug naar het vijandelijke doel en had drie verdedigers om zich heen, die hij met een draai en een korte versnelling afschudde. Niet met een schijnbeweging, alleen maar een versnelling. Nog geen tien meter verder, hij stond nu op 37 meter van het doel, vernederde hij Blagoje Tamindszic, de Bosnische keeper van de Blizzards, met een prachtige, tragisch langzame lob. Die tegen Haarlem verbleekt erbij.

‘Direct nadat ik me had omgedraaid, zag ik dat het kon’, zei Cruijff na de wedstrijd tegen een verslaggever van The Washington Post. ‘Ik wist waar de keeper was, maar zijn fout is het niet. Hoe vaak gebeurt dit nou?’

Na de wedstrijd tegen Haarlem verdwenen langzaam maar zeker de Cruijff-haters uit de landelijke sportkolommen. En alsof die periode als ontwikkelingswerker in Amerika vergeten diende te worden, werd de kosmopolitische Cruijff in de jaren daarna tot Oppernederlander gemaakt, een van de belangrijkste vaderlandse iconen. Zijn canonisatie is niet meer te stuiten, al woont hij het grootste deel van het jaar in het buitenland en fulmineert hij vanaf de pagina’s van dagblad De Telegraaf tegen het nationalisme van Verdonk.

Filosoof, heilige, taalvernieuwer, voetbalprofeet: inmiddels is Cruijff alles voor iedereen. Henk Davidse verzamelde koortsachtig citaten. Oud-minister Winsemius schreef een boekje waarin hij Cruijffs leiderschapskwaliteiten ten voorbeeld stelt aan het bedrijfsleven, de talrijke zakelijke fiasco’s van Cruijff ten spijt. De lokale Amsterdamse zender at5 maakte zelfs een reeks uitzendingen waarin dagelijks een andere Amsterdammer vertelde over ‘zijn ontmoeting’ met het fenomeen, hoe oninteressant die ontmoeting ook was.

Zelf doe ik er ook aan mee. In de afgelopen maanden heb ik een boek van maar liefst 270 pagina’s geschreven over slechts drie voetbalseizoenen uit Cruijffs leven. Tijdens de onderzoeksfase (waarvoor dank aan De Groene Amsterdammer) kreeg ik van de voormalige teammanager van de Washington Diplomats een shirt waarin Cruijff ooit heeft gespeeld. Tot verbazing van vele collega’s heb ik er een speciale plastic hoes voor gekocht. Je bent voorzichtig met een reliek – al is de heilige nog levend.

Toch zie ook ik dat de stemming tegenwoordig zo ver is doorgeslagen dat de vraag begrijpelijk is of we ons verstand onderweg niet hebben verloren. Als onderdeel van een avondvullend programma ter ere van zijn zestigste verjaardag op 25 april aanstaande gaf de nos haar correspondenten een foto van Cruijff. Of ze de straat op wilden gaan om naar associaties bij de foto te vragen. Zo stapte correspondent en voetballiefhebber Wouter Kurpershoek goedgemutst door de straten van New York, om te ontdekken dat niemand, helemaal niemand, de man op de foto herkende. Mensen doen alles voor een camera, maar dit werd toch lastig. Terwijl Rembrandt, Van Gogh, Philips en bij New Yorkers zelfs Rem Koolhaas qua naamsbekendheid goed tot redelijk scoren, is Johan Cruijff slechts bekend bij een kleine groep Amerikanen die hij destijds als missionaris heeft bereikt.

Dit verlies aan gevoel voor verhoudingen toont beter dan wat ook hoe Amerika’s dominantie in de populaire cultuur ons zowel behaagt als ergert. Een oplossing voor die verwarring is de ogen te sluiten voor de drift waarmee we telkens Amerikaanse cultuurproducten afnemen en door ons te richten op de ‘onaangename’ kanten van het land: de decadentie, de groteske gewelddadigheden, gevaarlijke idioten of christelijke fundamentalisten waar de VS rijk van zijn voorzien. Dat was ook een van de redenen van Nederlanders om zich te keren tegen Cruijffs poging Amerikanen iets ‘normaler’ te maken door ze aan het voetballen te krijgen. Amerikanen zijn anders en dat moeten ze blijven, zelfs als we daarmee de kans mislopen eens een Europees spel hun consumptie-industrie te laten domineren.

Allemaal goed en wel, maar we moeten dan niet verbaasd opkijken dat Amerikanen niet weten wie Cruijff is. En dit zeker niet als een teken van hun barbarij opvatten. Want al kunnen ze niet de verfijning opbrengen om van voetbal te houden, ze hebben Mondriaan en Van Gogh in de armen gesloten. Eerst zal in het hoofdkantoor van iedere Hollandse bovenkamer de beslissing genomen moeten worden: gunnen we de grootste economie ter wereld ons ‘mondiale’ verschijnsel Cruijff, of houden we hem liever voor onszelf?

Cruijff zelf vraagt ons ruimhartig te zijn. Hem doe je met chauvinistisch anti-Amerikanisme geen plezier. Wat hemzelf betreft is zijn heldendom grenzeloos. Nu wij nog.

In de eerste week van april verschijnt van Pieter van Os Johan Cruijff: De Amerikaanse jaren. Voor meer informatie: www.uitgeverij521.nl. Op 21 april zendt de NOS de documentaire Live at the Rose Bowl uit