WAAROM SCHRIJFT een schrijver in Cuba niet wat hij wil schrijven? Het antwoord op die vraag gaat een stuk dieper dan het oppervlakkige ‘vanwege de censuur in een communistisch land’.
‘Weet jij soms niet in wat voor land wij leefden op dat moment? Heb jij enig idee hoeveel schrijvers stopten met schrijven en veranderden in niets, of erger nog, in antischrijvers, en daar nooit meer overheen konden komen? Wie durfde er op te wedden dat de dingen ooit op een dag zouden veranderen? Weet je wat het is te voelen dat je bent gemarginaliseerd, verboden, levend begraven op je 30ste, je 35ste, wanneer je echt een serieuze schrijver kunt beginnen te zijn, en ervan overtuigd te zijn dat die marginalisering voor altijd is, tot het einde der tijden, of op zijn minst tot het einde van je klotenleven? (…) Ze maakten je tot niets. Weet je wat het is te veranderen in niets? Nou ik weet het wel, want ik ben zelf veranderd in niets… En ik weet ook wat het is om bang te zijn.’
De bekentenis van de verteller van de roman El hombre que amaba a los perros (De man die van honden hield) is op zich natuurlijk niet zo schokkend. Er zijn ettelijke boeken geschreven over de funeste greep van de communistische bureaucratie op de Cubaanse literatuur van de afgelopen vijftig jaar. Maar die zijn altijd alleen in het buitenland gepubliceerd. Op het eiland zelf is kritiek op de revolutionaire heilstaat uit den boze. ‘Binnen de Revolutie alles, tegen de Revolutie niets’ is de roemruchte uitspraak waarmee Fidel Castro al in de jaren zestig de grenzen van de culturele vrijheid onder zijn bewind vastlegde. En elke vorm van kritiek werd uiteraard opgevat als ‘tegen’ de Revolutie.
Althans, tot nu toe. Het bijzondere van het bovenstaande citaat is dat De man die van honden hield van Leonardo Padura onlangs is gepresenteerd in een officiële uitgave van de Cubaanse schrijversbond. Aangezien die bond nooit iets publiceert wat de autoriteiten tegen de haren instrijkt, kunnen we aannemen dat het regime zijn fiat aan deze editie heeft gegeven. Hetgeen betekent dat er eindelijk iets begint te bewegen in de laatste communistische dictatuur van het westelijk halfrond. Met een beetje goede wil is het verschijnen van het boek te zien als een culturele en mogelijk zelfs politieke opening, als de pendant van de economische opening die president Raúl Castro op het recente congres van de Communistische Partij presenteerde.
LEONARDO PADURA (1955) is een van de Cubaanse schrijvers met het meeste succes in het buitenland. Hij maakte naam met een serie politieromans waarin de politiek-sociaal-economische werkelijkheid van Cuba mooi wordt weergegeven. Padura heeft een redelijke verstandhouding met de autoriteiten, omdat hij zich officieel niet met politiek bemoeit, en mag bijvoorbeeld vrij reizen, wat hij veel doet voor het presenteren van zijn boeken en de talloze vertalingen daarvan.
De man die van honden hield was Ramón Mercader, een Catalaanse communist die getraind was door de NKVD, de voorloper van de KGB, en door Stalin persoonlijk was uitgezonden om in 1940 Leon Trotski in diens ballingsoord Mexico te vermoorden. De moordenaar van de organisator van het Rode Leger van de Sovjet-Unie woonde de laatste jaren van zijn leven in Cuba. Daar ontmoette de verteller uit de roman hem en kreeg hij het hele verhaal te horen dat Mercader nooit aan iemand had verteld maar niet mee het graf in wilde nemen. Mercader stierf in 1978 in Cuba. De Cubaanse hoofdpersoon haalt de ontmoetingen en het verhaal pas op in 2004, wanneer hij tevens de balans opmaakt van zijn eigen mislukte leven binnen de even mislukte utopie van het Cubaanse communisme.
De roman vertelt het verhaal van Trotski vanaf het moment dat hij in 1929 door Stalin in ballingschap wordt gestuurd. De tweede verhaallijn is het levensverhaal van Ramón Mercader, wat de schrijver de gelegenheid biedt tot het maken van uitstapjes naar de Spaanse Burgeroorlog en de linkse beweging in het Europa van voor de Tweede Wereldoorlog. De twee lijnen komen samen bij de Cubaanse verteller Iván die niet alleen uitgebreid de vloer aanveegt met het stalinisme, maar ook met het communisme in het algemeen en het Cubaanse in het bijzonder.
Op de eerste pagina’s van de roman schetst Iván al meedogenloos zijn eigen ellendige bestaan en het ellendige leven in communistisch Cuba, dat begin jaren negentig, na de ineenstorting van de Sovjet-Unie zijn dieptepunt bereikt. Iván, die ooit schrijversaspiraties had, raakt zijn baan kwijt en wordt uiteindelijk een soort conciërge van een dierenartsenkliniek van de universiteit. Het is een periode van ‘honger, lange stroomstoringen, devaluatie van de salarissen en het tot stilstand komen van het openbaar vervoer - naast andere vreselijkheden’. Het verhaal van zijn ontmoetingen met Ramón Mercader zou Iván pas twintig jaar later opschrijven: ‘Ik heb het niet opgeschreven uit angst’, zijn de laatste woorden van het eerste hoofdstuk.
DE MAN DIE VAN HONDEN HIELD verhaalt omstandig van de vreselijke praktijken van het communisme. Na zijn studie eind jaren zestig wordt de hoofdpersoon naar een uithoek van het eiland gestuurd (‘verbannen naar een tropisch Siberië’) om zijn ‘sociale dienstplicht’ te doen in ruil voor het gratis onderwijs dat hij heeft genoten.
Cuba werd in die jaren ‘geteisterd door watervallen van ontslagen, marginaliseringen en verbanningen van alle soorten ongemakkelijke personen’ en ‘door het voorspelbare oprichten van de muren van de intolerantie en de censuur tot hemelse hoogten. Eind jaren zestig hadden we geen flauw benul van wat er in de wereld gebeurde, 1968 ging aan ons voorbij, of werd ons gepresenteerd als uitingen van de imperialistische cultuur. Wij waren bezig met de heldhaftige suikeroogst die ons de vooruitgang zou brengen en de Nieuwe Mens.’
De student Iván schreef een verhaal over een revolutionaire held die ten prooi valt aan twijfels en die in plaats van een verklikker te worden er de voorkeur aan geeft zelfmoord te plegen. Dat was meer dan landverraad. De schrijver kwam er redelijk af, werd niet meteen van de universiteit gestuurd, al kwam de wraak van de autoriteiten een paar maanden later met zijn verbanning naar het ‘tropisch Siberië’. Al snel besefte hij dat ‘ze hem die dag voor de rest van zijn leven naar de kloten hadden geholpen’. De kans op rehabilitatie verdwijnt definitief wanneer zijn broer homo blijkt te zijn, wat in die jaren een doodzonde was in Cuba.
De man die van honden hield verscheen eind 2009 in Spanje en Mexico. De culturele apparatsjiks van Cuba moeten direct gebroed hebben op strafmaatregelen tegen Leonardo Padura, maar in plaats daarvan gebeurde het ondenkbare: publicatie van het infame werk bij een staatsuitgeverij en verspreiding onder de Cubaanse lezers, zonder dat de schrijver een komma in zijn tekst heeft veranderd.
Zelf vindt hij het geen verrassing dat de roman in Cuba is verschenen, vertelt Leonardo Padura in Havana. ‘Bij de presentatie op de boekenbeurs hier heb ik gezegd dat met de publicatie dromen zijn vervuld en mythen doorgeprikt. Mijn droom dat de Cubanen dit boek kunnen lezen en de hardnekkige mythe dat een roman als deze niet gepubliceerd zou kunnen worden in Cuba. De meest dramatische lijn van het verhaal is natuurlijk de moord op Trotski, maar de meest indringende en snijdende is de Cubaanse lijn, omdat die nog altijd springlevend is.
Het schrijven was heel gecompliceerd. De kern van de roman is een overbekende gebeurtenis. Iedereen weet dat Leon Trotski in augustus 1940 met een ijsbijl in Mexico-Stad is vermoord. Dat iedereen dit weet dwong me dramatische alternatieven te zoeken voor deze roman. Ik wilde coûte que coûte een Cubaans verhaal in de roman hebben, de verhalen van Trotski en zijn moordenaar Ramón Mercader tegen een hedendaags Cubaans decor plaatsen. En niet alleen een decor, maar ook een Cubaanse realiteit, wat er in de laatste decennia is gebeurd in Cuba. Op die manier kon ik de roman schrijven vanuit een Cubaans perspectief en de pijnlijke Cubaanse werkelijkheid schetsen waarvoor nog altijd geen oplossing is.
Het is duidelijk dat het boek een politieke lading heeft die in Cuba met enige angst wordt bekeken. Want het is ondanks de veranderingen van de laatste jaren nog altijd een socialistisch land en een land waar bijvoorbeeld nooit een kritische revisie heeft plaatsgevonden van de figuur van Stalin. Waar de figuur van Trotski nog altijd niet op waarde is geschat, op wetenschappelijke basis, niet op basis van de propaganda. In die zin is het boek ook nieuw voor Cuba.
Ja, ik snijd Cubaanse thema’s aan die vandaag de dag nog steeds niet zijn opgelost, waar we nog middenin zitten. En ik schrijf over de teloorgang van dat prachtige idee dat we een maatschappij gingen opbouwen waarin we allemaal gelijk zouden zijn en zouden genieten van een grote democratie en een grote vrijheid.’
De kern van De man die van honden hield is volgens Padura ‘hoe het communisme, de grote menselijke utopie, geperverteerd werd. Hoe de filosofie van het bouwen van een maatschappij van gelijken vernietigd werd in de aanvaring met de werkelijkheid. Hoe de menselijke ambitie en de obsessie voor macht en controle een eind maakten aan het door de moderne mensheid meest gedroomde experiment. Dat staat allemaal in het boek, waardoor de ontvangst ervan in Cuba op z'n zachtst gezegd gecompliceerd kan zijn. Maar goed, het is gepubliceerd en circuleert in Cuba. Dat is het belangrijkste.’
Vooraf had Padura laten weten niet over politiek te willen praten, maar dat was niet alleen voor de interviewer maar ook voor de schrijver zelf natuurlijk een onmogelijke opgave. Cuba heeft in essentie nog altijd een stalinistisch model, aldus Padura: ‘Alle fouten op economisch gebied die gemaakt zijn in Cuba zijn de gevolgen van het socialistische model dat in de Sovjet-Unie is opgezet door Stalin. Veertig jaar lang is hier het stalinistische economische model gefotokopieerd. Dat systeem is in de jaren zestig in Cuba ingevoerd, en pas nu wordt geprobeerd onderdelen die overduidelijk niet functioneren aan te passen. Natuurlijk worden andere elementen van dat model gewoon gehandhaafd.’
Padura is optimistisch, denkt dat de door Castro aangekondigde hervormingen het begin van een beter leven voor Cuba zijn: ‘Ik geloof dat de veranderingen die nu zijn ingezet niet terug te draaien zijn. De overheid kan niet langer de schijn van volledige werkgelegenheid in stand houden door het cadeau doen van salarissen. Bovendien, van een Cubaans salaris kun je niet leven. De enige oplossing is dat de Cubanen echt gaan werken, in bedrijven met buitenlands kapitaal of gemengd kapitaal, of voor zichzelf.
Ik denk dat we aan het begin staan van diepgaande hervormingen. Als die miljoen Cubanen die ontslagen worden voor zichzelf gaan werken en belasting gaan betalen, die bovendien extreem hoog is, zullen ze ook eisen gaan stellen. We zitten vanaf nu in een stroomversnelling. Raúl Castro zelf heeft gezegd: dit is onze laatste kans.’
Leonardo Padura, El hombre que amaba a los perros, uitgeverij Tusquets, Barcelona/Mexico