Nog maar enkele maanden geleden bracht een telg van een roemrijk Nederlands industriëlengeslacht een schilderij van de grote Venetiaanse schilder Bellini bij ze. Nu tuurt Milco den Leeuw, projectcoördinator van het Atelier voor Restauratie en Research (ARR) met het oog van de kenner naar een van de vier wereldberoemde evangelistenportretten van de Hollandse mees ter Hendrik TerBruggen, afkomstig uit het stadhuis van Deventer. In de aangrenzende zaal staat een vijftiende-eeuws Vlaams paneeltje waarop een gat in het verfoppervlak ter grootte van twee flinke duimen moet worden opgevuld. In de gang ligt een stapel beschilderde plankdelen die tezamen het oudst aangetroffen gedecoreerde plafond van Amsterdam vormen, tevoorschijn gekomen bij een verbouwing van een zestiende-eeuws grachtenpand. Het ARR, gevestigd op de ruime bovenste verdieping van een kapitaal grachtenpand aan de Keizersgracht, is de laatste jaren uitgegroeid tot een van de meest gerenommeerde, particuliere restauratieateliers van Nederland waarnaar ook grote Europese collectioneurs hun weg weten te vinden.
Een verdieping lager ligt het nim, dat eerst Montevideo heette. Toen er plannen ontstonden voor een nationaal media-instituut in Rotterdam, doopte Montevideo zich om in Nederlands Instituut voor de Mediakunst. Instellingen als het NIM zijn de oogappels van het nieuwe, door Rick van der Ploeg geïnitieerde beleid. Dit soort instellingen die technologische innovaties binnen de kunst hoog in het vaandel voeren, konden de afgelopen beoordelingsronde dan ook bij voorbaat al uitgaan van een positief advies van de Raad voor Cultuur. Alleen al in Amsterdam zijn de subsidieaanvragen van vijf van dit soort instellingen door de Raad voor Cultuur positief beoordeeld.
Zowel boven als beneden in het pand aan Keizersgracht 264 heeft men zich ten doel gesteld het vaderlandse cultureel erfgoed te conserveren. Voor beide instellingen zijn de modernste technieken daarbij van eminent belang. De restauratoren wenden ze aan om oude werken hun oorspronkelijke kracht te geven, terwijl de medewerkers van het NIM hedendaagse kunstenaars in staat stellen om er vernieuwende werken mee te ontwikkelen.
Op prinsjesdag zal staatssecretaris Rick van der Ploeg van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ten minste 35 miljoen gulden extra subsidie voor de kunsten uittrekken. Als het aan de Raad ligt, krijgt het NIM uit deze verhoogde pot jaarlijks 1,25 miljoen, het dubbele van het bedrag dat de instelling na de vorige beoordeling kreeg toebedeeld, nog naast de incidentele subsidies die de instelling de laatste jaren voor specifieke projecten opstreek.
Uit de aanvraag blijkt dat het NIM het geld onder meer nodig heeft voor «meer ruimte voor de nieuwe media». Dat is formeel ook de reden waarom de zakelijk directeur van het NIM vorig jaar de huurovereenkomst met het ARR heeft opgezegd. Wat het NIM betreft zetten de restauratoren hun werkzaamheden elders voort.
Huurder Milco den Leeuw van het ARR gelooft niet dat het NIM zijn verdieping wil gebruiken voor een weloverwogen uitbreiding van zijn taken. «Wat moeten protagonisten van digitalisering met fysieke ruimte? Het voordeel van die nieuwe media is toch juist dat ze weinig ruimte innemen? Dat je digitaal kunt opslaan?» Een doorkijk in zijn restauratieatelier biedt uitzicht op de ramen van de benedengelegen NIM-verdiepingen. Het ligt er be zaaid met oude planken en decorstukken. Den Leeuw begrijpt er niets van. «Ze zwemmen in de ruim te waarmee ze al jaren ineffi ciënt omgaan.» Hij wijst op de puin hopen in de ruimtes van het mediabolwerk. «Ik geloof er niets van dat dit opeens allemaal zal veranderen na toewijzing van extra geld. Als je dit ziet, weet je dat ze op iets anders uit zijn dan ruimte alleen. Ze azen op de potentiële huur opbrengst van mijn verdieping. Wij betalen, net als zij overigens, door de gemeente vastgestelde huur, die een veelvoud lager is dan de marktprijs, die op vijfduizend gulden per vierkante meter ligt. Bij het NIM willen ze deze verdieping verhuren om er goud geld mee verdienen.»
Dit vermoeden kreeg Den Leeuw voor het eerst toen hij ontdekte dat zakelijk leider Veenstra van het NIM knoeide met de gasrekening. Veenstra gaf ineens veel hogere kosten op dan in eerste instantie was overeengekomen. Toen Den Leeuw de zakelijk leider met zijn ontdekking confronteerde, reageerde deze furieus. Nu zou het afgelopen zijn. De restauratoren moes ten het pand verlaten. Inmiddels zitten beide partijen bij de rechter, die in oktober uitspraak doet.
Hoewel het NIM niet in Rotterdam is gevestigd, zal staatssecretaris Van der Ploeg smullen van de uitgangspunten van het instituut zoals die op de website staan verwoord: «Het Nederlands Instituut voor Mediakunst, Montevideo/Time Based Arts heeft zich de taak gesteld een vrije ontwikkeling, toepassing, verspreiding van en reflectie op nieuwe technologieën binnen de beeldende kunst te bevorderen.» Zakelijk leider Veenstra zegt het zo: «Onze missie is het verspreiden van mediakunst in de ruimste zin des woords.» Daartoe organiseert Montevideo tentoonstellingen, zowel in zijn pand aan de Keizersgracht, als daarbuiten, op scholen en in expositieruimtes. Daarmee is het verspreiden geregeld. Maar de jonge instelling archiveert het experiment ook. Videokunst wordt er met duizenden banden in kasten gestopt. En ten slotte heeft het NIM een facilitaire functie, waarmee het ontwikkelen van nieuwe technieken wordt bevorderd. Kunstenaars kunnen, tegen commerciële prijzen, in het zogenoemde «artlab» gebruikmaken van de technieken die er aanwezig zijn.
In haar evaluatie oordeelde de Raad voor Cultuur enthousiast. «Het NIM heeft zich de afgelopen jaren overtuigend ontwikkeld: de beleidsvoornemens zijn niet alleen gehaald, zij zijn ruim overschreden.» Het NIM «verricht met toewijding haar taken als paraplu-instelling». De Raad kwam tot deze conclusie nadat een delegatie uit haar midden twee gesprekken had gevoerd met Heiner Holtappels, de artistiek directeur van de instelling die zelf ook weer deel uitmaakt van de Raad voor Cultuur. Een ander lid van de Raad, Dorothee Cannegieter, is bestuurslid van het NIM. Cannegieter, die in het dagelijks leven directrice is van het Rijksmuseum Twente, maakt zelfs tevens deel uit van de «ad-hoccommissie beeldcultuur», die zich speciaal bemoeit met de meest eigentijdse beeldende kunst. Ondanks deze ruime vertegenwoordiging in de adviesraad, houdt Veenstra, enkele dagen voor prinsjesdag, vol dat het er wat de toewijzing betreft nog «om zal gaan spannen».
Operazanger Lieuwe Visser is al jaren lid van de Raad voor Cultuur. «Sinds Winnie Sorgdrager is aangetreden als voorzitter van de Raad, hebben we het vrij uitgebreid over mogelijke belangenverstrengeling gehad omdat zij natuurlijk gewend is in strikte juridische termen te denken. Ze zei bij haar aantreden onmiddellijk tegen ons: Ik kan het niet accepteren als er lichtzinnig over belangen wordt gesproken. Dat betekende in de praktijk dat zowel directeuren van een culturele instelling als bestuursleden van een instelling altijd het pand moesten verlaten als er over hun subsidieaanvraag werd gesproken.
In het geval van het NIM verlieten twee leden het pand voor een ommetje. Veel specialisten op het gebied van de hedendaagse beeldende kunst bleven er daardoor niet achter om een beslissing te nemen. Hans Abbing, werkzaam aan de vakgroep Kunst- en cultuurbeleid aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam: «Ik vind het schokkend dat dit kan gebeuren. En dan met twee leden maar liefst. Op lager niveau begrijp ik het wel, maar op dit niveau zou dit volgens mij toch statutair voorkomen moeten worden. Het argument dat een dergelijke belangenverstrengeling niet is te vermijden in een klein land als Nederland, vind ik onzinnig. Het impliceert dat alleen kunstbobo’s kunnen onderscheiden wat waardevol is en wat niet.»
Opvallend is dat de Raad on danks de belangenverstrengeling niet geheel kritiekloos is ten aanzien van het NIM. «Ondanks de respectabele hoeveelheid presentaties» is ze niet helemaal tevreden over «de presentatiefunctie». De Raad wijt dit in haar advies aan «het weinig geschikte karakter van het gebouw». Ze «ziet met belangstelling uit naar de verbeteringen die het NIM zelf voorstaat». Het antwoord van het NIM luidt: meer ruimte. In haar voorstellen zal, zo vertelt men bij het instituut, worden voorzien in een samenwerking met het Sandberg Instituut, de postdoctorale opleiding van de Rietveld Academie. Ook zullen er in de nieuw te verwerven bovenverdieping «artists in residence» worden ondergebracht, die permanent gebruik kunnen maken van de aanwezige technische middelen
De vraag is of de uitgenodigde kunstenaars daar iets aan hebben. De technologische veranderingen gaan inmiddels te snel om door het NIM te worden bijgehouden, zo erkent ook de zakelijk leider Veenstra. «De facilitaire functie is voor een deel achterhaald omdat alles tegenwoordig met de computer kan en die kunnen de kunstenaars zelf ook wel aanschaffen.» Ook zullen de kunstenaars er niet het nieuwste van het nieuwste vinden. Veenstra: «We doen niet mee met de race om steeds de allernieuwste technieken in huis te halen, want dat halen we gewoonweg niet. Het gaat tegenwoordig zó snel.»
Buiten de Raad voor Cultuur en de kring van andere direct betrokkenen is de kritiek op het NIM heftiger. Bij onderling overleg tussen de verschillende jonge instellingen op dit gebied, werd er onlangs nog op gewezen dat het bewaren van videobanden inmiddels een archeologische activiteit is geworden nu videokunst ook digitaal kan worden opgeslagen. Hans Abbing: «Zo'n instituut kost natuurlijk veel geld en levert maar weinig op. Bovendien is die zucht om alles te bewaren ziekelijk. Ook in de Gouden Eeuw werd negentig procent van de schilderijen gewoon weggegooid. Het is helemaal geen schande om te selecteren. En dat zeg ik als uitgesproken liefhebber van videokunst.»
Eerder werd al ontdekt dat met geld van de overheid in vier verschillende mediakunstinstellingen het complete aantal uitzendingen van de programma’s van Wim T. Schippers werd gearchiveerd, terwijl iedereen die banden ook in het Nederlands Archief kan bekijken en zelfs lenen. Deze verspilling van overheidsgeld, zo besloten de verschillende instellingen, moet worden tegengegaan door een speciaal daarvoor in het leven geroepen project dat de verschillende instellingen met elkaar verbindt. Daarvoor werd extra geld aangevraagd bij de Raad voor Cultuur. En opnieuw adviseerde de Raad positief.
Over het ARR oordeelt de buitenwacht beduidend gunstiger. «Bij het ARR werken op het ogenblik enkele van de beste restauratoren van het land», zegt de wetenschappelijk directeur van het Catharijneconvent in Utrecht, Henri Defoer. Het is een belangrijke club. Onlangs hebben ze voor ons nog een vijftiende-eeuws werk onder handen genomen. Daarbij viel me op dat ze niet alleen de modernste technieken in huis hebben, maar dat ze ook erg sterk zijn in het handwerk. En juist daar ontbreekt het bij restauratoren nog wel eens aan.»
Om aan te tonen dat het zijn onderburen om geld is te doen en niet om ruimte, eiste Den Leeuw bij de rechter inzage in de subsidieaanvraag van het NIM. «Als iemand je al met een beetje gas en licht bedondert, dan word je wantrouwend. Voor hetzelfde geld leveren ze over een paar weken bij de rechter een volledig gewijzigde subsidieaanvraag in.»
De rechter heeft deze eis gebillijkt. Voor hem geldt: krijgt het NIM extra subsidie om iets met de bovenste verdieping te doen, dan moeten de restauratoren inderdaad weg. Mocht dat niet het geval zijn, dan krijgt het ARR de maximale huurbescherming. Het gaat de rechter om de toevoeging van het geld door het rijk, niet om het huur dersgedrag van het atelier want daar bleek niets op aan te merken. Veenstra gaat het nu juist niét om de subsidieaanvraag en wél om het gedrag van de huurder. Den Leeuw moet niet zeuren: een commercieel bedrijf huurt een ruimte, vertoont slecht huurdersgedrag en wordt in juni 1999 de wacht aangezegd. Dat kan overal gebeuren en heeft niets met het kunstenplan te maken. Er zit hier gewoon een commercieel bedrijf dat heel boos wordt omdat het zijn goedkoop gehuurde, prachtige ruimte op de Keizersgracht kwijtraakt.»
Maar volgens Den Leeuw is Veenstra in de afhandeling helemaal zo zakelijk niet geweest. Voor Veenstra is restaureren van marginaal belang. Den Leeuw: «Vertrek nu maar, zei hij tegen me, want het is toch van geen enkel belang wat jullie aan het doen zijn, dat interesseert toch helemaal niemand? En dat gelooft hij ook echt. Daarom was hij ook zo verbaasd dat de rechter niet zei: die restauratoren moeten onmiddellijk weg. Montevideo is in zijn ogen zo belangrijk, en wij zo onbenullig, dat hij het gewoon niet kon geloven. En dat is misschien wel de reden dat hij zo tekeer ging in de rechtszaal.»
Van een freelance-restauratrice die tijdelijk werkzaam was bij het Instituut Collectie Nederland (icn), vernam Den Leeuw onlangs dat het NIM de ruimte van het ARR mondeling reeds heeft toegezegd aan ditzelfde ICN. Als hij dit voor de rechter kan hardmaken, zal de rechter het NIM de ruimte moeten onthouden omdat dan blijkt dat het het NIM dus toch om geld is te doen en niet om ruimte. Dan wordt ook begrijpelijk waarom Den Leeuw en zijn advocaat nog altijd geen inzage hebben gekregen in de subsidieaanvraag van hun culturele huisbaas. Een vastere hand heeft Den Leeuw van de hele kwes tie niet gekregen. En dat terwijl hij moet werken aan een van die wereldberoemde evange listen portretten van de caravagist TerBruggen.