HET MEERTENS INSTITUUT bij Amsterdam Overamstel oogt als een naargeestig prefab-mausoleum, maar die impressie verdwijnt als Louis Peter Grijp aan het woord is. Vol vuur spreekt de bijzonder hoogleraar liedcultuur – tevens luitist bij het ensemble Camerata Trajectina – over zijn jongste project. Zaterdag presenteert Grijp een box met 163 verhalende liederen uit het archief van Onder de groene linde, tussen 1957 en 1994 een goed beluisterd radioprogramma van Ate Doornbosch, die onder folkloristen bekendstaat als de Nederlandse Alan Lomax, de Amerikaanse musicoloog en verzamelaar van volksmuziek.
Louis Peter Grijp: ‘De vijfhonderd originele geluidsbanden met de veldopnamen van Doornbosch staan op het Meertens Instituut. In de afgelopen jaren zijn zevenduizend liederen beschikbaar gesteld via internet. Deze box is bedoeld als een prettige manier om aan te geven wat daarvan belangrijk is. Studenten musicologie van de Universiteit Utrecht hebben hiermee een toegankelijk overzicht van de verhalende liederen uit de collectie-Doornbosch gemaakt.’
De liederen, met titels als Daar boven op een kamerke en Achter in die velden daar staat een heerlijk huis, zijn moeilijk te beluisteren zonder meteen te denken aan parodieën op vaderlandse folk. Het zijn dan ook vooral de verhalen achter deze liederen die deze box zo interessant maken. Alles is uitvoerig onderzocht en voorbeeldig geannoteerd, waarmee de cd-box, inclusief lijvig boekwerk en twee documentaires op dvd over Doornbosch, meer neigt naar een bijdrage aan de sociale geschiedenis dan naar een louter muzikaal te waarderen werk.
Grijp: ‘De essentie van dit werk is onderzoek naar de mondelinge overlevering van liedcultuur, maar het heeft ook te maken met muziekpsychologie. Niet één versie is hetzelfde, noch in de woorden, noch in de melodie. Doornbosch was altijd op zoek naar de veronderstelde oerversie van een lied, maar daarmee stelde hij aanvankelijk de verkeerde vraag. Interessanter is: hoeveel stoppen vertolkers nou van zichzelf erin? Het is bovendien een mythe dat dit alles oraal is. Veel kwam tot stand door een wisselwerking tussen mondelinge circuits, van generatie op generatie, en op schrift vastgelegde tradities. Al die zangers zingen net een beetje anders. Dat roept vragen op naar de werking van orale overlevering. Informatici zijn hier op het Meertens Instituut nu bezig met de ontwikkeling van een melodieënzoekmachine. Het schrijven van software waarmee je ook een melodie kunt zoeken, dat is one hell of a job, maar het zijn wel wezenlijke, cognitieve vragen naar de werking van het menselijk geheugen die je met dit programma stelt. Als je weet hoe muzikale herinnering werkt kun je die zoekmachine maken – een theoretisch en een praktisch probleem die in elkaar grijpen.
Vergeleken met het buitenland heeft in Nederland die typisch romantische interesse voor folk nauwelijks wortel geschoten. In Engeland, Schotland en Vlaanderen was men al lang bezig met een herwaardering van het eigen cultureel erfgoed. Daar had het vaak te maken met de constructie van nationale identiteit, in de geest van filosoof Von Herder (verzamelaar van Duitse Volkslieder – red.). Hier ontbrak de politieke noodzaak: het land was onbedreigd. Je hebt dan mensen als Doornbosch nodig om te zeggen hoe bijzonder het is. Onder de groene linde begon heel laat, pas in 1957. In Engeland werden al in 1902 liederen opgenomen. Maar op het hoogtepunt trok het programma van Doornbosch wekelijks driehonderdduizend luisteraars, verenigd in hun wens om de traditie te leren kennen.
Muzikaal gezien lijkt dit repertoire aanvankelijk inferieur, maar je moet die niet-professionele zangers even de kans geven, en vooral even vergeten wat zuiver en mooi is. Dit zijn vertolkers die met hun knieën diep in de modder van de velden in Groningen, Brabant of Zeeland hebben staan ploeteren, van ’s ochtends vijf tot ’s avonds acht. Die mensen werden uitgebuit bij het leven en hielden zich overeind met die liederen.
Er is zeker een raakvlak met mijn werk voor Camerata Trajectina: sommige liederen gaan terug tot de zestiende eeuw. Als gitarist vond ik vroeger de Spaanse componist Manuel de Falla geweldig, maar vergeleken met de cante jondo uit de flamencotraditie wordt dat ineens erg gekunsteld, dat zakt als een pudding in elkaar vergeleken met de intensiteit van originele flamencozang. Ik heb ooit een werkgroep gegeven over de invloed van folk op klassieke muziek, met studenten ging ik op zoek naar de bronnen van Béla Bartók. Zonder twijfel een geweldige componist, maar als ik zo’n Hongaars boertje hoor zingen, denk ik toch: dit is het echte ding. Je ervaart een authenticiteit die ik met andere muziek toch veel moeilijker ervaar.’

Onder de groene linde. Uitgave van het Meertens Instituut en Music & Words. In het bijzijn van Ate Doornbosch wordt de box op zaterdag 6 december gepresenteerd in Rasa, Utrecht, www.rasa.nl