Als ik schrijf dat Marokkanen in de mode zijn, is dat geen nieuws. Maar als het al zo ver is dat de nieuwste Van Dale het woordje «kut-Marokkaan» opneemt, omdat het «veelvuldig terugkeert in het alledaags taalgebruik» is het misschien tijd om een recente consternatie nader onder de loep te nemen.

U heeft vast vernomen van een jonge Marokkaans-Arabische columniste (op deze etnische toevoeging ben ik niet dol, maar ze is vereist voor dit betoog) die in de NRC-spotlights belandde nadat ze de dapperheid had opgebracht Marokkaanse Berbers1 te betitelen als «stinkberbers», «berggeiten» en nog zo wat fraais. Ze werd alom bekend toen Berbers boos werden en haar begonnen te treiteren. En ze verwierf faam toen ze te kennen gaf dientengevolge te stoppen met haar column. Toen gebeurde het voorspelbare: Rita Verdonk kwam op de proppen, alsmede Ayaan Hirsi Ali, Herman Philipse en Elsbeth Etty. Islamitische vrouwentirannie!

Godlof bestaan er in dit land ook nog mensen met gezond verstand. Mensen die (nog) geen last hebben van het syndroom dat ik noem: de muezzin horen oproepen, maar niet weten waar de minaret staat. Mensen die direct inzagen dat dit relletje evenveel van doen had met vrouwenonderdrukking als een koe met een waterpijp. En dat (zoals ik eerder in NRC Handelsblad opmerkte) wanneer Hasna (voornaam van de columniste) geen Hasna maar Hasni (de mannelijke variant) had geheten, dezelfde trammelant was ontstaan. Want wat kwam hier precies aan het licht? Niets anders dan een puberale uitwas van de eeuwenlange vete tussen twee Marokkaanse subvolkeren: Berbers versus Arabieren.

Het is waar dat dit relletje (dat gek genoeg niet oversloeg naar andere kranten) wat losse opiniestukjes uitlokte, maar substantiële aandacht voor dit etnisch antagonisme (door middel van bijvoorbeeld een groot tv-debat of doorwrochte politiek-historische overzichtsessays) ontbreekt vooralsnog. En dat is toch opvallend voor een land dat dol is op alles wat riekt naar Marokkaans.

Niettemin had men, wie zijn smaakpapillen wilde gebruiken, al eerder iets van deze interetnische vijandschap kunnen proeven. Herinnert u zich nog Dyab Abou Jahjah, de Belgische Libanees die in korte tijd het multiculturele landschap op z’n kop zette? Toen hij met zijn AEL (Arabisch-Europese Liga) eind 2002 een sensationele opgang maakte, begon het danig heet te worden, niet alleen in de Benelux maar vooral ook onder de Berbervoetjes. Toen hij in maart 2003 zijn poldercampagne in Utrecht startte en aldaar in alle vroegte een meute Berbers strijdlustig hun opwachting maakte met vlaggen, folders en spandoeken met daarop gekalkt «Neenee tegen Jahjah!!» was het hek van de dam. Er werd vuur gespuwd op de Berbersites en Abou Jahjah werd uitgemaakt voor rotte vis – zonder dat men trouwens zijn politiek program goed begreep, maar dat terzijde. Zijn Arabische afkomst en arabisme waren voldoende om het Berberbloed te doen koken. Op een van hun websites, Amazigh.nl, stond een alleszeggende spotprent. Vijf snoezige kuikentjes in een vogelnestje steken het hoofd uit hun ei. Uit het zesde ei, waarop AEL staat geschreven, kruipt een grote, dreigende slang: «Goedemorgen broertjes», sist hij.

Vanwaar deze argwaan? Waar stoelt de aversie, of zeg maar gerust haat tussen Berbers en Arabieren precies op?

Het antwoord schuilt in de wereld van lang geleden. Een kleine duik in de geschiedenis van de Imazighen (zoals Berbers zichzelf liever noemen, en Tamazight is hun taal; Amazigh betekent «vrije mens» terwijl Berber te veel verwant is met «barbaar») verschaft enig inzicht. Nota bene: volgens sommigen, waaronder schrijver en milieumeneer Fouad Laroui (NRC Handelsblad, 15 oktober) is dit conflict een «nepconflict». Wie gewag zou maken van een tegenstelling ontbeert «historisch besef» en heeft «nooit een geschiedenisboek ingekeken». Even de ogen uit wrijven. Gelukkig weten we dat fictiehandelaren, en vooral de idealistische onder hen, fictie en werkelijkheid graag mixen. Maar laat deze welingelichte milieumeneer voor één maal het hoofd onder de kraan houden en het hierna volgende aandachtig lezen.

Toen ze in 146 voor Christus Carthago hadden verwoest, kregen de Romeinen bijzondere belangstelling voor Noord-Afrika. Dit vooral vanwege de geweldige vruchtbaarheid in dat gebied. Er werden enorme hoeveelheden olijfolie, hout, huiden en graan, héél veel graan, uitgevoerd. Dit leverde Tamazgha (Noord-Afrika) de titel «de graanschuur van Rome» op. Onder bescherming van Rome ontstond een bloeiende beschaving van kunst en wetenschap.

Maar ondanks de verdragen die Rome met enkele inheemse vorsten sloot, viel de kolonisatie van de kustvlakten en het binnenland vies tegen, vooral vanwege het stugge verzet van veel Berberstammen. In de vijfde eeuw, toen het West-Romeinse rijk was verzwakt, staken tach tig duizend uit Spanje verdreven Vandalen, onder leiding van hun koning Geiserik (428-477) over naar Noord-Afrika. Ze verjoegen de Romeinen en ondernamen plundertochten door het gehele land. De inheemse Berberbewoners, die «Libiërs»2 werden genoemd, werden óf verbannen óf gedood óf als slaaf gevangen genomen. Op hun beurt werden de Vandalen in de zesde eeuw verdreven door de Byzantijnse veldheer Belisarius, die de glorie van het oude Romeinse rijk wilde herstellen. Ook ditmaal boden de Berbers onverbiddelijke tegenstand, met bloedige gevolgen.

Een eeuw later zou het bloedvergieten een nieuwe ronde ingaan, want toen kwamen de Arabieren met hun superieure vloot. De eerste invasies (de Hilalische en de Maqilische invasie) waren uiterst bloedig en stuitten op hevig verzet aan de kant van de Berbers. De Berbermannen werden met het zwaard op de keel gedwongen om te dienen in het op expansie beluste Arabische leger, en de Berbervrouwen, uiterst gewild vanwege hun delicate schoonheid, werden gebruikt als handelswaar voor de geile rijke Arabieren in het Midden-Oosten. Terwijl Egypte in drie jaar, Perzië in vier jaar en Syrië in zes jaar tijd ingelijfd werden door het overweldigende moslimlegioen zou de volledige inlijving van de Berbers meer dan een halve eeuw in beslag nemen. Van een vrijwillige en vreedzame verbreiding van de islam onder de Berbers, zoals sommigen debiteren, was dus geenszins sprake. De Arabieren beschouwden, arrogant genoeg, zichzelf als het uitverkoren volk, als het volk Gods dat de waarheid en wijsheid in pacht had. Dit zette bij de Berbers veel kwaad bloed. En niet alleen bij het gewone volk, ook de geletterden onder hen koesterden een toenemende vijandschap tegenover de Arabieren.

Zo was er rond de negende eeuw een intellectuele verzetsbeweging actief, de Shoubiya genaamd. In schrift en in publieke debatten verzette ze zich fel tegen de arrogantie en superioriteitsgevoelens van Arabieren. Van een van de Shoubiya-voorlieden, die in een hevig twistgesprek gewikkeld was geraakt met een Arabische gezagvoerder die de uitverkorenheid verdedigde door te stellen dat God niet voor niets de profeet uit hún volk had gekozen, is de uitspraak bekend: «Het is helemaal niet zo bijzonder dat de profeet uit jullie midden komt, ten slotte wordt goud tussen het zooi gewonnen.»

Toch hadden deze eerste invasies, hoe bloedig ook, geen blijvende invloed op de Berberbevolking. Pas in de loop van de twaalfde en dertiende eeuw kreeg de inheemse bevolking te maken met Arabische nomaden die zich in groten getale in het land gingen vestigen. Zij zouden het leven van de Berbers ingrijpend veranderen door hun verbreiding van de islam en de Arabische cultuur. Die beïnvloeding zet door tot op de dag van vandaag. Hoewel er op taalkundig gebied een enorm verschil is tussen de Berbertalen (er zijn er officieel drie, met daartussen weer tal van streekdialecten) en het Arabisch of Marokkaans-Arabisch, is het steeds minder mogelijk een onderscheid te maken tussen de Marokkaanse cultuur en de Berbercultuur. De «hoge» cultuur wordt vooral verbonden met het Arabisch van de klassieke taal van de koran, en de «lage» cultuur met de Berberfolklore. Echter, als we de kwestie op lokaal niveau aanschouwen, zien we vaak veel sterker regionale verschillen dan verschillen tussen Berberse en Arabische cultuur.

De Arabieren zijn dus nooit vertrokken. Ze hebben zelfs, na drie Berberdynastieën, een koningshuis gesticht. De befaamde Rif-oorlog (1920-1926) onder leiding van de legendarische vrijheidsstrijder Mohammed Abdelkarim Al Khattabi (in de volksmond «Abdelkrim» of «Prins van de Rif») heeft de loop van deze geschiedenis danig aan het wankelen gebracht, maar uiteindelijk niet kunnen keren. Deze Prins van de Rif was ten tijde van de opstand tegen de Spaanse overheersing de onbetwiste leider van de Rif-Kabylen; hij belichaamde de schrik van de Spaanse en Franse kolonisten. Met een klein, eenvoudig geëquipeerd legertje wist hij in 1921 de militair oppermachtige Spanjaarden een historische nederlaag te bezorgen («de slag om Anoual») waarbij de grote Spaanse generaal Sylvèstre werd gedood.

Op 1 februari 1923 riep Abdelkrim de «République des Tribes Confédérées du Rif» uit (vergelijkbaar met de Nederlandse Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden) en het eerste echte Riffijnse bankbiljet was een feit. Later verzette hij zich eveneens met succes tegen de Fransen, maar hij moest zich in 1926, toen de geallieerden (ook Italianen en Engelsen sloten zich aan) met napalm begonnen te smijten, aan maarschalk Pétain overgeven. Na achttien jaren van verbanning (naar het gure eiland Réunion in de Indische Oceaan) werd hem genade verleend. Tijdens de overtocht naar Frankrijk wist hij echter op mysterieuze en nog altijd onverklaarde wijze te onsnappen uit het zwaarbeveiligde schip en kreeg asiel van de Egyptische autoriteiten. Tot zijn dood in Cairo (in 1963) was hij voorzitter van het Noord-Afrikaanse Bevrijdingsfront.3

De Berberstammen, die vaak ook onderling rivaliserend zijn, bevinden zich vooral in het Noorden (Rif), het Zuiden (de Sous) en rond de Midden-Atlas. Ze hebben zich door de eeuwen heen hevig verzet tegen de gearabiseerde steden en vooral tegen de wilsbeschikkingen van het centrale gezag, de Makhzen, dat hoofdzakelijk in Rabat en Casablanca zetelt. Te meer omdat het voornamelijk de «Arabische Marokkanen» zijn die de lakens uitdelen, op politiek, cultureel en maatschappelijk vlak. De geringe erkenning (in taal en in cultuur) die ze krijgen van de Marokkaanse overheid zet bij veel Berberorganisaties kwaad bloed. Veelzeggend is dat de Berberstreek Figuig pas in de jaren tachtig van de vorige eeuw (!) zwichtte voor de bureaucratische en politieke inlijving van het centrale gezag.

De Griekse schrijver Herodotus schrijft in de vijfde eeuw voor Christus als eerste over de Berbers (die algemeen beschouwd worden als de «oorspronkelijke bewoners» van Marokko), maar over hun herkomst in Noord-Afrika valt weinig met zekerheid te zeggen. Volgens veel Arabische geschiedschrijvers zijn ze een Semitisch volk. Zo zouden volgens de beroemde Noord-Afrikaanse historicus Ibn Chaldoen (1332-1406, zie zijn standaardwerk Muqaddimmad) de Berbers afstammelingen zijn van Canon, zoon van Cham en kleinzoon Noach. Arabische kronieken verhalen ook over Dihya, beter bekend als de Kahina, een legendarische Berberjoodse prinses en zieneres die het krijgshaftige verzet leidde tegen de oprukkende Arabische legers. Anderen zien meer aannemelijkheid in een Europese afkomst, namelijk Keltisch. Als bewijs daarvoor worden vooral fysionomische argumenten aangevoerd; de uiterlijke licht/blonde overeenkomsten met de dolmens in Frankrijk. Deze theorie, die vooral opgeld deed na de Algerijnse bezetting door Frankrijk, wordt echter niet serieus genomen, omdat ze vooral een politieke lading zou hebben: Berbers zouden gemakkelijker te «verfransen» zijn dan die Arabieren die als donkere boeven Noord-Afrika zijn binnengedrongen.

Een derde theorie, de meest plausibele, verwerpt het idee dat Marokko in vroeger tijden een woest, leeg gebied was dat later bevolkt werd door volkeren die van elders zijn geëmigreerd. Zij wijzen op archeologische sporen, zoals vele rotstekeningen die dateren van 25.000 voor de christelijke jaartelling, tekeningen die ons vertellen dat er wel degelijk menselijk leven was in dat gebied. Beroemd is bijvoorbeeld de Tafounast Ithroun, de huilende koe, die bekend staat als een van de oudste rots tekeningen ter wereld en die door Unesco is uitgeroepen tot mondiaal cultureel erfgoed. Deze koe in tranen wordt algemeen uitgelegd als een visuele metafoor voor de zorgelijke dreiging van de almaar oprukkende woestijn. In Geschiedenis van Marokko (onder redactie van onder anderen Herman Obdeijn) wordt daar een mooi overzicht van gegeven.

In het licht van de historie zijn de Berberse boosheid en argwaan jegens Arabieren welbeschouwd niet imaginair. Maar niet alleen het verre, ook het nabije verleden plaatst de etnische vete in een begrijpelijk kader. De volgende actuele feiten, die ik in een opsomming zal weergeven, illustreren dit sentiment.

* De Berbers zullen nooit vergeten hoe Hassan II in 1958 nagenoeg zijn gehele leger inzette (20.000 soldaten van de toen nog 28.000) om een opstand van boze, teleurgestelde Berbers – de onafhankelijkheid van 1956 bracht ze niet de zegeningen waarop ze gehoopt hadden maar juist nog méér staatscontrole en restricties – in de Riffijnse stad Al Hoceima bloedig neer te slaan, waarbij tal van Berbers gemutileerd en zelfs gedood werden. Officiële dodencijfers zijn nooit bekendgemaakt, maar naar schatting ging het om duizenden. Ook in de Atlas werd twee jaar later een Berber opstand hardhandig de kop ingedrukt door dezelfde Hassan II. Evenmin zullen de Berbers de misdadig lakse houding van de Marokkaanse overheid vergeten na de aardbeving vorig jaar in Imzouren (de Rif), als gevolg waarvan de hulpverlening schandelijk laat op gang kwam en inadequaat was. Tot op de dag van vandaag bivakkeren daar vele Berbergezinnen in tenten. Maar wie over dit en ander onrecht begint, riskeert marteling en opsluiting, zoals enkele maanden geleden gebeurde met enkele Berberwoordvoerders.

* Hoewel in Marokko (en Algerije) veruit de meerderheid van de bevolking van Berberafkomst is (zowel in ras als in identiteit) was tot voor kort het in het openbaar hanteren van het Tifinagh (het oude Berber alfabet) een strafbaar feit.

* Als gevolg van het arabiseringprogramma geldt tot op heden een of ficieel verbod op authentieke Berberse persoonsnamen, een verbod dat tot in het buitenland strekt. Ook in Nederland, wanneer Berber ouders hun pasgeborene bij het consulaat te Rotterdam willen registreren.

* In weerwil van de mooie beloftes van koning Mohammed VI zijn de Berberstreken nog altijd structureel verwaarloosd. De werkloosheid is vijf maal zo hoog als elders in het land, de economie, het onderwijspeil en de infrastructuur zijn belabberd. Zo stammen verreweg de meeste Riffijnse autowegen uit de koloniale tijd. Daarentegen beschikt de Rif over veel waardevolle grondstoffen, zoals ijzer. Van dit exportproduct wordt dankbaar gebruik gemaakt door het centrale gezag, zonder dat de Riffijnse bevolking daarvan iets terugziet.

* Inmiddels hebben duizenden (met name Riffijnse) Berbers tegen grove bedragen de illegale oversteek gewaagd in gammele bootjes richting Europa. De filmpjes kennen we. Honderden jongeren hebben het niet gehaald en zonken naar de zeebodem. Toch is deze lijkenberg geen signaal voor het centrale gezag dat er misschien iets loos is met de levensomstandigheden van de Berbers. Wel worden nog meer infanteristen ingezet om te patrouilleren langs de kust.

* Het zijn voornamelijk de Rif-immigranten in Europa die de Marokkaanse financiële markt spekken (onder meer banken). Van deze deviezenopbrengst (ook ten gunste van de overheid via inning van belasting) wordt nihil geïnvesteerd in de Rif.

* Ondanks kleine cosmetische ingrepen zijn de belangrijkste politieke en maatschappelijke functies hoofdzakelijk voorbehouden aan Arabische Marokkanen, en voorzover die toekomen aan Berbers zijn dat niet bepaald Berbers die overlopen van Berber pride.

* Officiële geschiedenisboekjes op scholen verzwijgen dat de Rif vijf jaar lang een onafhankelijke staat was en dat de Riffijnen een cruciale rol speelden in het dekolonisatieproces van Marokko. Sterker, veel van deze vrijheidsstrijders werden vlak na de onafhankelijkheid door het centrale gezag geliquideerd. Daarnaast heeft het gezag alle oude monumenten in de Rif vernietigd en verbiedt nog altijd vrije toegang voor wetenschappers die in dit gebied onderzoek willen doen.

* De vliegmaatschappij Royal Air du Maroc hanteert hogere tarieven voor Rif-bestemmingen dan voor Arabisch georiënteerde steden als Rabat, Casablanca en Marrakesj. Protest of boycot is vruchteloos, want de vliegmaatschappij heeft een monopoliepositie.

* In Marokko is de Berbercultuur gedegradeerd tot louter een soort folklorecultuur die er vooral toe dient toeristen te trekken en te behagen. Zo kent Marokko (waarvan de bevolking, als gezegd, in meerderheid Berbers is) naast drie Arabisch- en Franstalige tv-zenders, niet één volwaardige Berberzender.

* Voor hun taal en cultuur kunnen de Berbers op meer waardering rekenen in het buitenland dan in Marokko zelf. Een heuglijk voorbeeld hiervan is de Prince Claus Award, december 2002, voor de in Marokko levende en wonende Berberprofessor Mohammed Chafik, die zijn hele leven heeft gestreden voor erkenning van de Berbertaal en -cultuur. Ook het feit dat de enige Berberuniversiteit niet in Marokko staat maar in Frankrijk mag niet onvermeld blijven. Alsmede het gegeven dat niet in Marokko maar in Spanje en Frankrijk het Tamazight op middelbare scholen wordt gedoceerd. Terwijl de Berberstrijd (in de vorm van tal van verenigingen en stichtingen, voornamelijk in het buitenland) allang niet meer gaat om de roep om een eigen stukje land, maar om een bescheidener en historisch legitiem oogmerk: erkenning van de Berbers als volwaardig onderdeel van de Marokkaanse identiteit.

* Het is curieus dat, hoewel het leeuwendeel van de Marokkanen in Nederland van Berberafkomst is, de voorlichting (folders en brochures) vooral Arabisch georiënteerd is. Maar ook het beleid, zoals het inmiddels afgeschafte OALT (Onderwijs in Allochtone Levende Talen). De docenten spraken Arabisch zodat veel kinderen thuiskwamen en tegen mamlief zeiden: «Mama, ik versta geen woord van wat de meester zegt.» Ook Hilversum past in dit stramien. Zo is het Marokkanen-blokje (radionieuws) van de NPS hoofdzakelijk Arabisch; de NMO en NIO zijn standaard Arabisch onder titeld, en in de studio’s komen vooral Arabisch sprekenden aan het woord.

* In tegenstelling tot bijvoorbeeld het Fries, Limburgs, Jiddisch en Roma en Sinti is de Berbertaal nooit onder het Europese Handvest voor regionale talen komen te staan.4

* Tot slot is het Berbers een doorn in het oog om in alle Marokkaanse kookboeken te lezen dat de beroemde couscous een bedenksel is uit de Arabische keuken, terwijl zij oorspronkelijk een Berbergerecht is.

Welnu, als met dit alles in het achterhoofd ook nog eens een Marokkaans-Arabische columniste in Nederland schrijft dat Berbers «stinken» en in «berggeiten» handelen…

1 Er zijn geen officiële statistieken bekend over de Berbers, maar geschat wordt dat ongeveer 70% van de Marokkanen (in België en Nederland samen 400.000) van origine Berber is. Daarvan is ongeveer 85% afkomstig van de Rif, 10% uit de Sous en 5% uit de Atlas.

2 Deze volkeren stonden bekend onder de verzamelnaam Libiërs of Libische Berbers, een benaming die gegeven werd door Griekse geografen als

Herodotus en Strabo.

3 Abdelkrim koesterde moderne opvattingen over democratie en staatsrecht. Ondanks zijn diepe vroomheid was zijn lichtend voorbeeld Kemal Atatürk. Zijn ware missie was niet alleen om de Rif en later Marokko, maar om het héle Afrikaanse continent te bevrijden. Abdelkrim (die nog steeds, geheel volgens zijn wens, begraven ligt in Cairo) spreekt nog altijd tot de verbeel- ding van vele Berbers, jong en oud.

4 Dit handvest werd op 1 maart 1998 van kracht, met als doel het culturele erf goed van autochtone minderheidstalen in Europa te beschermen, in stand te houden en het gebruik ervan te bevorderen. Het principe dat hieraan ten grond- slag ligt is dat er waardering is voor de identiteit van de sprekers van een minder- heidstaal. Naast het Fries heeft Nederland ook een aantal andere Nedersaksische talen onder werking van het Handvest gebracht, zoals het Limburgs, het Jiddisch, en de talen van Roma en Sinti. Op 15 januari heeft de toenmalige staatssecretaris Kohnstamm het Consultatief Orgaan ten behoeve van de Friese taal ingesteld.