Onlangs was ik bij de presentatie van het kinderboek De jongen die met de dieren schaatste. De presentatie vond plaats in Boven Nul, een etablissement in de Jaap Edenhal. Op een dinsdag. Op dinsdag gaf ik altijd schaatstraining op de Jaap Edenbaan. Twee vliegen in één klap, dacht ik: eerst die presentatie, daarna eens kijken in de verbouwde kroeg waar we altijd na de training bokbier zaten te drinken. Die heette in mijn tijd De Skeeve Skaes. Nu Café Jaap. Ik was er een jaar of drie niet meer geweest. Erben Wennemars zou het eerste exemplaar in ontvangst komen nemen en Mart Smeets zou er ook zijn. Nou, Erben was er niet vanwege een zieke vader en ik krijg sterk het vermoeden dat Mart Smeets het qua publieke optredens een beetje rustiger aan moet gaan doen. De ouders en één broer van Beorn waren er wel. En zijn knappe vriendin. De schrijver van het boek, Edward van de Vendel, praatte de avond aan elkaar. Ik zat naast Bibi Dumon Tak. Die had schaatskleren aan, ze wilde na de presentatie gaan schaatsen. Het boek gaat over Beorn Nijenhuis. Hij is in Canada geboren uit Nederlandse ouders. Ze woonden er op een afgelegen boerderij. De moeder van Beorn heeft de kinderen geleerd dat ze er alleen maar te gast waren; het bos was niet van hen. Ze moesten respect hebben voor de natuur en de dieren. Beorns vader stimuleerde zijn zoons enorm. Ze mochten zelf hun sport kiezen en werden daarin volhardend gesteund. In het boek worden de eerste slagen van Beorn beschreven en hij schaatst door tot aan de Olympische Spelen in Turijn. Waarvan je kunt zeggen dat Beorn nogal mislukte: op de 500 meter brak zijn schaats en werd hij 35ste, op de 1000 meter twaalfde. Maar dat laatste staat niet in het boek. Dat zou denk ik niet passen bij het verhaal.
Zoals gezegd praatte Edward de presentatie aan elkaar, maar de ster van de avond was natuurlijk Beorn Nijenhuis. Op alle mogelijke vlakken. Zijn ouders kwamen ruim aan het woord, Mart kwam naast hem zitten om ons te vertellen wat een ‘knotsgekke’ jongen Beorn was en toen werd er gebeld met Erben Wennemars. Dat werd een ontroerend gesprek, vooral vanwege Erben. Op een bepaald moment zei hij dat het hem niet verbaasde dat Beorn een boek had geschreven, want hij had altijd al zo veel andere interesses. Paulien van Deutekom – wereldkampioene allround 2007-2008 – zat ook in de zaal en ook zij deed een duit in het Nijenhuis-zakje. Ik schuifelde een beetje heen en weer op mijn stoel. Het werd me een beetje ongemakkelijk. Waarom moet iedereen altijd de beste willen zijn? vroeg ik me af. Waarom pushen die ouders zo? (De vader van Beorn liet hem na het verliezen van een jeugdwedstrijd een keer anderhalf uur huilen zonder hem te troosten omdat Beorn zélf moest leren omgaan met tegenslag.) Ben je per definitie ‘beter’ dan je ouders of je leeftijdgenootjes als je jezelf aan iets ‘ontworstelt’ of in plaats van vijfde eerste wordt? Maar Beorn, wist ik, was nauwelijks eerste geweest. Hij had steeds vaker de microfoon in handen. Hij wilde nog even kwijt dat illustratrice Sanne te Loo – volgens zijn knappe vriendin – zijn kont niet gespierd genoeg had afgebeeld. De schrijver van het boek verdween langzaamaan naar de achtergrond.
Of was dit juist goed? Is dit verhaal over een schaatscarrière zonder hoogtepunt zo bedoeld? Wel- en koud beschouwd is de topsportcarrière van Beorn Nijenhuis waarschijnlijk niet zoals hij had gehoopt. Van de Vendel tekent op dat hij ‘een miljoen races wil rijden’, dat hij ‘nog meer wil trainen’, en ‘een schaatser zijn die wint’. Naast die slechte OS in Turijn is hij bijvoorbeeld nooit Nederlands kampioen sprint geweest, alleen in 2005 won hij bij de NK afstanden twee gouden medailles. De hoogste notering op sprintwereldkampioenschappen was een vijfde plaats, twee keer op het podium bij wereldbekerwedstrijden. Prima, let wel, een geweldige prestatie, maar waarschijnlijk niet de gedroomde uitkomst van het schaatsen met de dieren in Canada. Maar, wacht eens, als dat juist goed is, waarom staat het dan niet duidelijker in het boek? Waarom is het niet een boek geworden over plezier in wat je doet, over jezelf vinden, over je eigen pad gaan, vooruit: over de weg en niet het doel? Hinkt het boek op twee gedachten? Wat wil het kinderen zeggen? De laatste tekeningen laten een enorm stadion zien, schaatsers in TVM-pakken, een apotheose: de Olympische Spelen. Alle dieren in het Canadese bos kijken mee. Maar ze krijgen niet te zien wát er gebeurt op die Olympische Spelen.
Ik liet Beorn mijn boekje signeren. Voor een echte schaatser, schreef hij erin, nadat ik iets gemompeld had wat mijn wens tot signeren moest rechtvaardigen. Hij vroeg niet naar mijn naam. Zijn knappe vriendin stond naast hem alsof Beorn het alleen niet af kon. Daarna dronk ik een biertje, at een bitterbal en praatte met Bibi Dumon Tak over de Eifel en koeien en honden. Ik was in de war, ik begreep niet goed wat ik nou had meegemaakt in het afgelopen uur. Het leek de bewieroking van een schaatser op basis van een kinderboek dat óver hem geschreven was. Niet door hem, maar óver hem. En op basis van een niet al te geslaagde carrière. En die arme Edward stond figuurlijk in een hoekje en ik had hem verraden door Beorn mijn boek te laten signeren en niet hem.
Ik stak over naar Café Jaap. Ik stak over én op.
‘Je moet niet roken’, zei Mart Smeets, die toevallig ook net vertrok.
‘Ik weet het, meneer Smeets’, zei ik. ‘Maar ik heb verder niet zo veel.’
Daar ging Mart niet op in. In de kantine barstte het van de mensen die ik kende van jarenlang trainen bij AMVJ. Mensen van veertig en mensen van zestig. Die elke dinsdagavond trouw hun rondjes schaatsen. Die enorm veel plezier beleven aan het schaatsen en aan elkaar. Na de training biertje drinken, lullen, dromen over natuurijs, de afgelopen week doornemen. Ik dronk er drie bokbieren en werd een beetje dronken. Ik liet iedereen het boek zien. ‘Wie is Beorn Nijenhuis?’ vroeg iemand.
Er moet altijd een nummer twee zijn. Een nummer twee en een nummer negen. Als de nummer twee het voor gezien houdt, verliest de nummer één ook alles. Dat er maar één de beste kan zijn, is uitsluitend bij de gratie van de rest van het deelnemersveld. Beorn Nijenhuis is altijd ‘de rest van het deelnemersveld’ geweest. Dat is een formidabele prestatie, het getuigt van opofferingsgezindheid en doorzettingsvermogen en tegen beter weten in tegen de klippen op blijven trainen. Schrijf dáár dan een boek over, dacht ik, toen ik het laatste bokbiertje wegtikte. Of heb ik het toch allemaal verkeerd begrepen? vroeg ik me af toen ik licht slingerend naar huis fietste.