Mijn twee favorieten van 2021 las ik onder omstandigheden die ik nooit zal vergeten, niet in de laatste plaats omdat ze zich perfect leken te vormen naar de boeken in kwestie. Het eerste, Beer, van de Canadese Marian Engel, stamt uit 1976, maar verscheen dit jaar voor het eerst in een Nederlandse vertaling (door Barbara de Lange) bij uitgeverij Koppernik, die niet alleen mooie boeken uitgeeft maar ze ook móói uitgeeft. Ik las het toen ik, hoogzwanger, een paar dagen de stad uit was gevlucht om alleen te zijn. Ook Lou, werkzaam voor een historisch instituut, vertrekt, naar een afgelegen eiland in Noord-Ontario dat, inclusief landhuis en mogelijk waardevolle bibliotheek, is nagelaten aan het instituut. Een zomer lang moet ze de boel inventariseren.
Bij het landgoed hoort, wonderlijk genoeg, ook een beer. Niet alleen de familiegeschiedenis van de eilandbewoners wordt een obsessie, maar ook de beer. Ze wordt verliefd op hem, laat zich likken door zijn grote tong, vrijt, slaapt en zwemt met hem, houdt van hem zoals ze nooit van iemand heeft gehouden. Het klinkt potsierlijk, maar het was een van de meest ontroerende liefdesgeschiedenissen die ik ooit las – met een vrouw die er eens niet aan ten onder gaat, maar triomfeert.
Dan de nieuwe Rachel Cusk, Second Place. Ik las het vlak na de geboorte van mijn zoon, toen de dagen en nachten niet van elkaar te onderscheiden waren. Het boek ging daar perfect in mee. Wat begint als een tamelijk cerebrale vertelling over een schrijfster die een kunstenaar uitnodigt op haar moerassige landgoed, ontaardt in een duivels, drassig verhaal over macht, wreedheid en het uiteenvallen van het zelf. De manier waarop Cusk alles laat ontsporen is een geweldig, griezelig leesgenot, zeker als je om vijf uur ’s ochtends na een slapeloze nacht ook niet meer precies weet wie je bent.