
De film Dreamlife van Melvin Moti (Rotterdam, 1977), nu te zien in Museum De Pont in Tilburg, begint als een kruising tussen een retro sciencefictionthriller en een National Geographic-documentaire: synthesizermuziek zwelt aan, de camera dwaalt door de Melkweg en een vrouwenlichaam, gevormd uit allemaal piepkleine sterretjes, danst hypnotiserend door het beeld.
Ondertussen vertelt een licht galmende stem op serieuze toon: ‘We bestaan allemaal uit sterrenstof, het menselijk lichaam en het complete universum zijn één. Ieder lichaam is een klein stukje kosmos. Onze ogen zijn een spiegel, waardoor het universum zichzelf kan waarnemen. Als je omhoogkijkt naar de kosmos, kijkt het universum terug naar zichzelf.’
En dan: ‘Klinkt dit alsof je je in een droom bevindt? Dat klopt: je bevindt je in een droom, in een droom in een droom, in een droom in een droom…’
De stem heeft het tegen iemand, tegen een man die we vervolgens in een bijna volledig donkere ruimte langzaam zien ontwaken. Het enige licht komt van knipperende lampjes van een of ander meetapparaat, dat kalm kabbelende piepjes voortbrengt. Op het hoofd van de man zitten snoertjes geplakt, hij oogt verward en mompelt onverstaanbaar – is hij wel echt wakker?
Dreamlife ging begin dit jaar in première op het Internationaal Film Festival Rotterdam, het is Moti’s eerste grote filmproductie (negentig minuten). Als kunstenaar is hij vooral bekend van korte, vaak abstracte en verstilde films en fotowerken, waarin hij wetenschappelijke en bovennatuurlijke fenomenen verbindt met historische verhalen en ideeën over kunst. Die fascinaties komen ook terug in Dreamlife, dat hij inspireerde op de ondergrondse experimenten van de Franse geoloog Michel Siffre.
Siffre (1939) daalde in juli 1962 af in de schacht van de Scarasson-gletsjer in de Franse Alpen, om daar, in een donkere en ijskoude grot op 130 meter diepte, zijn kamp op te slaan. Zonder klok, kalender en zonlicht besloot hij er te leven ‘als een dier, in het donker, zonder de tijd te kennen’. Hij verbleef 63 dagen alleen onder de grond, at wanneer hij honger had en sliep als hij moe was. Dagelijks belde hij zijn bloeddruk, gewicht en wat andere metingen door aan zijn team boven de grond – dat geen enkele indicatie mocht geven van de tijd of datum op dat moment.
Toen zijn team de uitgemergelde avonturier, zoals afgesproken, op 14 september kwam halen, dacht hij dat ze zich hadden vergist. Volgens zijn dagboek was het immers 20 augustus; hij miste 25 dagen. Onder de grond had hij de voortschrijdende tijd een stuk langzamer ingeschat.
Zonder dat hij het wist, had Siffre zo de menselijke chronobiologie ontdekt: in volledige duisternis, zonder veranderend daglicht, begint onze innerlijke klok de dagen op te rekken. Dit bleek ook bij anderen die Siffre soortgelijke experimenten liet doen: bij de meeste mensen schakelde de biologische klok al na een paar dagen over op een dagritme tussen de 24,5 en 26 uur.
De onderzoeksresultaten wekten de interesse van het Franse leger en nasa, en met hun financiële steun verbleef Siffre in 1972 nogmaals in een grot, deze keer in Texas, dertig meter onder de grond, voor de duur van zes maanden: het langste experiment in menselijke isolatie dat ooit is ondernomen.
De eerste vijf weken, zo ontdekte hij later, leefde hij met een dagcyclus van 26 uur. Op dag 37, wat voor hem dag 30 was, ervoer hij een vreemde onderbreking van zijn routine. Hij maakte een extreem lange dag door en sliep vervolgens 15 uur. Hierna schommelden zijn dagen enorm, van 26 uur tot soms wel 40 of 50.
Op dag 77 lukte het hem niet meer om kralen aan elkaar te rijgen, een van zijn dagelijkse testjes, en merkte hij dat hij niet meer helder kon nadenken. Twee dagen later belde hij zijn team boven de grond en smeekte om weer naar boven te mogen komen, maar hij was nog niet eens halverwege. Hij overwoog zelfmoord, maar zag daar van af om zijn ouders niet met dure rekeningen op te zadelen. Het experiment eindigde op 10 augustus, zoals gepland: Siffre bleek er, op een verzwakt gezichtsvermogen na, weinig aan overgehouden te hebben.

Siffre heet in Moti’s film Emile en de kunstenaar voegde tal van fictieve elementen toe, maar het valt niet mee om de originele geschiedenis weg te denken. Persoonlijk triggerde de film me enorm om meer te weten te komen over de mij voorheen onbekende wetenschapper Michel Siffre. Na het zien van Dreamlife verloor ik me behoorlijk in het internet, waar bleek dat hij verschillende boeken heeft geschreven over hoe we omgeven worden door tijd en dat hij bijvoorbeeld ook de afgelopen eeuwwisseling onder de grond doorbracht. Ook is er op YouTube een fijn videoverslag te vinden van zijn Texaanse grot-verblijf.
Dreamlife wordt in De Pont vergezeld door enkele eerdere werken van Moti, die nogal eens eenzelfde effect oproepen. Zo hangt er een uitvergrote zwart-witfoto van een bokswedstrijd, E.S.P. (K.O. Mortel), een werk uit 2007. Daarop is het moment te zien waarop bokslegende Sugar Ray Robinson zijn tegenstander Jimmy Doyle knock-out slaat, in een beroemd titelgevecht in 1947. Geweldige foto: Doyle, die we op de rug zien, is bezig achterover te vallen, gadegeslagen door Robinson, die we recht in het gezicht kijken. De afloop is minder fraai: Doyle raakte bewusteloos, werd naar het ziekenhuis vervoerd en overleed enkele uren later.
De foto hangt hier omdat Robinson, zo vertelt de toelichting, vooraf gekweld werd door een droom waarin hij Doyle doodsloeg, en zich daarom aanvankelijk uit het gevecht terugtrok. Nadat hij enkele maanden later door de maffia (die in die tijd controle uitoefende over het boksen) werd overgehaald om de wedstrijd toch door te laten gaan, kwam zijn droom alsnog uit.
Opnieuw een fascinerende geschiedenis dus. Al moet gezegd worden dat de bokscommissie van de staat Californië Doyle hiervóór al had verboden om nog wedstrijden te boksen, omdat hij iets te vaak zware knock-outs te verduren had gehad. Vandaar dat voor deze wedstrijd naar Cleveland was uitgeweken. De droom die Robinson vertelde te hebben gehad was dus niet zomaar een droom, maar een reële angst.
De vraag is of het iets afdoet aan wat Moti ons wil laten zien, áls hij ons al iets wil laten zien. Want hoe visueel aantrekkelijk zijn werk ook is, de kunstenaar lijkt ze niet te bedoelen als afgeronde kunstwerken, om achteroverleunend van te genieten. Eerder zijn het een soort gedachte-experimenten: gelaagde vertellingen waarmee hij vat probeert te krijgen op immateriële zaken als tijd en ruimte, om onze waarneming in een breder perspectief te plaatsen.
In Benedenwereld: Reizen in de diepe tijd schrijft Robert Macfarlane, nadat hij een zoutgrot heeft bezocht waar wetenschappers donkere materie proberen te detecteren, dat hij bovenkomt in verblindend licht, ‘alsof je de onwetendheid instapt’. Een beetje pathetisch, maar het is wel een fascinerende gedachte, die ook het werk van Moti zo boeiend maakt: dat de manier waarop we gewend zijn waar te nemen maar zeer beperkt is, en dat we eigenlijk nog nauwelijks weten waartoe onze hersenen onder extreme omstandigheden in staat blijken te zijn.
Als je je langere tijd in volledige duisternis bevindt, zal je bijvoorbeeld automatisch lichtvormen voor je ogen zien verschijnen, een fenomeen dat ‘prisoner’s cinema’ wordt genoemd. Hierover maakte Moti in 2008 de film The Prisoner’s Cinema, die behalve een traag bewegend lichtpatroon bijna alleen duisternis laat zien. Het geluid is des te aanweziger, 24 minuten lang hoor je de stem van een wetenschapper, die in een isolatietank drijft en probeert te beschrijven welke visuele hallucinaties ze krijgt.
In Dreamlife, een vervolg op The Prisoner’s Cinema, krijgt Emile ook al gauw last van hallucinaties: in zijn dromen verschijnt aan hem een digitaal geanimeerde muis, Jerry, die hem in een soort visuele colleges van alles vertelt over het begin van kunst, de ontwikkeling van ons bewustzijn en de implicaties van dromen, voor ons als mens.
De sprekende muis lijkt een nogal maffe vondst, maar in werkelijkheid had Siffre tijdens zijn grotexperiment in Texas ook gezelschap van een muis, zo laat de YouTube-documentaire zien. Verschillende artikelen spreken over een muis die zich af en toe tegoed deed aan zijn voedselvoorraad, wat hem troost bood tijdens zijn meest suïcidale momenten. Toen hij, zoals in de film The Green Mile, van het beestje zijn huisdier probeerde te maken, en hem met een schotel in de val probeerde te lokken, doodde hij het per ongeluk. ‘Verlatenheid overweldigt me’, noteerde hij in zijn dagboek.
De sprekende muis zorgt ervoor, samen met de constante wisseling tussen dromen en waken, de sprongetjes in de tijd, de desoriënterende duisternis en de techno-achtige soundtrack, dat Dreamlife een behoorlijk trippy kijkervaring is. En, veel meer dan Moti’s eerdere werk, een film met een duidelijke spanningsboog.
Zo komt de film halverwege in een stroomversnelling als de metertjes in het bovengrondse kamp maar blijven uitslaan: Emile lijkt veel te lang te dromen: ‘Zeventien uur achter elkaar slapen kan, maar zeventien uur lang dromen is onmogelijk!’ In paniek besluit zijn team om de missie af te breken en Emile naar boven te halen.
Jerry was op dat moment net aan Emile aan het uitleggen hoe zijn complete bestaan gemaakt is van dromen: ‘Je bent geboren in een droom. Ons bewustzijn is gevormd in een droom. Het brein in de baarmoeder activeert zichzelf, door een virtual reality-programma dat we dromen noemen. Met de trappen die een baby in de buik maakt, navigeert hij in feite door dream space. De wereld waarvan jij denkt dat die daarbuiten is, bevindt zich volledig binnen in jezelf.’
Onderweg in de auto, terwijl ze wegrijden van het kamp, vraagt Emile zich hardop af: ‘Als dit zo is, hoe kan ik dan zeker weten of mijn ervaringen echt van mij zijn? Wie is er dan nu aan het praten? Hoe kan ik weten of ik daarnet wakker ben geworden, of juist aan een droom ben begonnen waarin ik wakker werd?’ Jerry had het antwoord hierop al gegeven: ‘Je bent geboren in een droom, Emile. There’s no way out.’
Melvin Moti, Dreamlife, t/m 10 januari 2021, Museum De Pont, Tilburg, depont.nl