Een vlot gemaakt van drie kano’s vaart langzaam door de jungle van Congo. Aan boord staat een bamboehouten constructie die blauwe neonletters in de lucht houdt, als een billboard. De boodschap voor het oerwoud luidt: Enjoy Poverty, met in rode, knipperende letters: please.

Episode 3: Enjoy Poverty is een film van de Nederlandse kunstenaar Renzo Martens waarin hij de Congolese bevolking attent maakt op de exploitatie van hun armoede door westerse media en hulporganisaties. Ze zouden hun eigen armoede moeten uitbuiten, zoals de rest van de wereld dat doet. Lokale huwelijksfotografen kunnen bijvoorbeeld leren hoe ze uitgehongerde kinderen goed in beeld kunnen brengen. De film raakt aan sociaal-economische, koloniale en politieke vraagstukken rond de ongrijpbare moraal. Ondertussen benadrukt Martens dat hij een kunstwerk aan het maken is. Maar wat wil dat kunstwerk en voor wie is het bedoeld? In de film probeert een Congolees de sculptuur op het vlot te lezen. ‘Er staat “armoede”. Het is Engels’, legt de kunstenaar hem uit. ‘Voor het publiek moet het in het Engels zijn, hè?’

In zijn boek Het streven neemt NRC-kunstcriticus en curator Hans den Hartog Jager de dynamiek van Enjoy Poverty als casus om de macht van kunst in kaart te brengen. Hij introduceert de metafoor van de ‘muur’ als scheidslijn tussen kunst en maatschappij, waar politieke kunstenaars als Francisco Goya, Gustave Courbet, Hans Haacke en Joseph Beuys op en af klommen. Toen kunst nog bestond bij de gratie van een opdrachtgever was er geen sprake van een muur: kunst was volledig geïntegreerd in de samenleving. In de negentiende eeuw bevrijdden kunstenaars zich uit dat systeem en zetten hun nieuw verworven autonomie in om sociale misstanden in beeld te brengen, voordat weer een avant-garde zich volledig van de maatschappij afkeerde.

Hedendaagse kunst is vergeven van maatschappijkritiek en loopt voordurend tegen de muur aan die destijds werd opgebouwd. Het tonen van sociale misstanden lijkt een gepasseerd station: het nieuws bezorgt ellende tot in de huiskamer, daar is geen museum voor nodig. ‘Kan hedendaagse kunst de wereld verbeteren?’ prijkt op het omslag van Het streven. Het is tevens de vraag op de tentoonstelling die de auteur samenstelde in Museum De Fundatie in Zwolle. Na zijn tentoonstelling Meer licht uit 2011 klinkt nu de roep om Meer macht.

Het wekt dan ook verbazing dat de grootste verdienste van de tentoonstelling het onderstrepen van de onmacht van kunst is. Rafaël Zarka maakte indringende opnamen van het Siciliaanse dorp Gibellina Nuova. Na een aardbeving in Gibellina in 1968 besloot de idealistische burgemeester voor de getroffenen een nieuw dorp te bouwen, vergeven van de modernistische kunst en architectuur. Betonnen, abstracte sculpturen staan nu verweerd op verlaten dorpspleinen: de inwoners konden niet aarden tussen het kille steen en vertrokken.

Uit machteloosheid combineert een aantal kunstenaars obligate aanklachten met ironie, waarbij het onderscheid schimmig is. Toen Andres Serrano in de herfst van 2013 door New York wandelde, werd hij getroffen door de vele bedelaars op straat. Het idee ontstond om hun bordjes met bedelboodschappen op te kopen, voor bedragen variërend van tien tot twintig dollar, voor een kunstwerk met de titel Sign of the Times: een compilatie van hartverscheurende en bijdehante oproepen als ‘Pregnant, hungry cold’ en ‘Homeless blah blah blah’ tot een simpel ‘I need help’.

In The Guardian beschrijft Serrano zijn queeste uitvoerig: ‘Ik gaf mezelf volledig over aan het project, bijna iedere dag ging ik op pad en wandelde dan vijf, zes, zeven uur op een dag. Een keer liep ik zelfs twaalf uur lang door de stad, uptown naar Harlem, East en West, downtown naar Battery Park en toen terug naar huis in East Village. Ik heb niet eenmaal gebruik gemaakt van openbaar vervoer; ik vond dat als de daklozen op straat wonen ik door de straten moest lopen, net als zij.’

Als Serrano met zijn kunstwerk ergens de aandacht op vestigt, dan is dat op hemzelf. Volgens Den Hartog Jager is Sign of the Times ‘niet alleen een werk dat de armoede toont, het laat ook zien hoe moeilijk het voor een kunstenaar is om onafhankelijk te blijven – misschien, laat Serrano zien, is dat wel onmogelijk’. Interessant, maar Serrano’s verzameling blijft een vondst, een gimmick, met een boodschap zo plat als de kartonnen bordjes die hij portretteert.

En Serrano is niet de enige ‘ster’ van Meer macht. Met de schijn van devotie lijken de kunstenaars vooral geëngageerd met hun eigen positie. Van Ai Weiwei zijn foto’s uit Study of Perspective opgenomen, de serie waarin hij zijn middelvinger opsteekt naar gevestigde instituten als het Witte Huis en de Sint-Pieter. Anselm Kiefer is geportretteerd terwijl hij in het openbaar de Hitlergroet brengt. In The Video Message richt de Afrikaanse Omomá in een bootje het woord tot kunstenaar Roy Villevoye. Die had zijn vriend Omomá geportretteerd in een wassen beeld – elders in De Fundatie te zien – maar Omomá komt op de samenwerking terug. Een geest bezocht hem in zijn droom en verkondigde dat hij er meer geld voor had moeten krijgen. ‘I apologise to Roy. I have not made this up myself.’

In Het streven trekt Den Hartog Jager zelf ook de conclusie dat de macht van een kunstwerk betrekkelijk is. Zelfs de bevlogen Joseph Beuys, oprichter van verschillende politieke partijen, kon geen verandering, laat staan verbetering bewerkstelligen. Het probleem van geëngageerde kunst omschrijft hij als volgt: ‘Kunst staat voor maximale vrijheid van vorm, van ideeën, van experiment, maar een kunstenaar die deze vrijheid wil praktiseren buiten het systeem om van galeries, musea, verzamelaars en veilinghuizen plaatst zichzelf zo ver buiten de macht dat hij nooit iets zal betekenen in de kunstwereld. En daarmee ook niet in de wereld als geheel. En daarmee is de kans op daadwerkelijke invloed zo goed als nul.’

Het nieuws bezorgt ellende tot in de huiskamer, daar is geen museum voor nodig

Waarom kunstenaars in hun rol als kunstenaar macht zouden móeten hebben, wordt niet duidelijk, maar de gedachte laat Den Hartog Jager niet los. Kunstenaars zouden op zoek kunnen gaan naar een alternatief systeem, waarin de artistieke vrijheid wordt behouden maar die een maatschappelijke invloed toch niet in de weg staat. Dat is niet alleen een lastige opgave in een ondoorzichtige, stugge wereld als die van de hedendaagse kunst, de mogelijkheid lijkt na het zien van Meer macht onwaarschijnlijker dan ooit.

Over macht gesproken: dat zich onder de zestien kunstenaars in Zwolle welgeteld één vrouw bevindt, zegt iets over het systeem waarin de tentoonstellingsmaker zelf verkeert.

In 2002 springt LA Times-journaliste Sonia Nazario op een rijdende goederentrein in Honduras. Op het dak van de trein ontmoet ze Enrique, een zeventienjarige jongen die Mexico wil doorkruisen op weg naar de Amerikaanse grens, op zoek naar zijn moeder die hem verliet om elders geld te verdienen als nanny. De reis is gevaarlijk: bendes en corrupte politieagenten zwaaien de scepter op de treinen, overhellende takken vegen de wagons schoon. En dan zijn er nog de treinen zelf, tonnen staal denderend door het hete landschap.

In een zesdelige reportage volgden lezers van de LA Times hoe de kinderen steeds dichter bij de grens, en dus dichter bij henzelf kwamen. Immigratie was op dat moment in de Verenigde Staten een weinig besproken onderwerp, terwijl jaarlijks 48.000 kinderen vanuit Midden- en Zuid-Amerika illegaal het land bereikten, de meesten op zoek naar hun moeder.

Enrique’s Journey is een journalistiek project dat in zijn vorm overeenkomsten vertoont met Enjoy Poverty. Zowel Nazario als Martens ging op reis om verslag te doen van een sociaal probleem en beiden doen ook niets anders dan dat probleem tonen. Nazario had een treinkaartje voor Enrique kunnen kopen, maar besloot hem het avontuur te laten ondergaan om hem te kunnen observeren. Martens wees de Afrikanen op hun hopeloze positie en nam de wrange beelden mee naar huis, als een heuse, westerse journalist.

Wat Enjoy Poverty tot een kunstwerk maakt, en Enrique’s Journey niet, schuilt in de dubbele bodem van de film, die een eventuele macht tevens ondermijnt. Nazario’s reis lokte duizenden reacties uit, resulterend in nationale acties en wetten voor een daadwerkelijke verbetering van de leefcondities van immigranten. Het boek dat over de reis verscheen, is verplichte kost op scholen. Martens daarentegen toonde de misstanden in Afrika aan de gedupeerden, en maakte het kunstpubliek tot zijn getuige. Problematisch voor de invloed van zijn film is niet alleen het beperkte bereik van kunst. Er is ook het gevoel van vrijblijvendheid waar kunst altijd aan onderhevig is, de spanning tussen feit en fictie en de vraag van financiering.

Maar vooral de cultus rond het ego van de kunstenaar leidt de aandacht van de inhoud van het werk regelmatig af. In zijn boek raakt Den Hartog Jager gefascineerd door de persoon Renzo Martens. Hij reist zelfs naar New Haven om aan Yale, waar Martens aan het prestigieuze World Fellow-programma deelneemt, met de kunstenaar te spreken.

Het is een gemis dat Enjoy Poverty, de film waarin zo veel zaken samenkomen, niet in De Fundatie is opgenomen. Wel draait er een film over het Institute for Human Activities (iha), het ‘kunstcentrum’ dat Martens stichtte op een voormalige Unilever-plantage, deze keer met de intentie de Congolezen écht iets te brengen. Belandt de opbrengst van kunst altijd in de hippe wijken van westerse steden, het iha haalt de westerlingen en het geld naar Congo.

Op de website van het instituut is de opening van het iha te bekijken. Tientallen Congolezen zijn op plastic stoeltjes bijeengebracht om Martens via een Skype-verbinding met socioloog Richard Florida te zien spreken. De mensen moeten volgens hem een vervolg geven aan de fordistische economie. Hij adviseert de pijlers uit The Rise of the Creative Class (2002): technologie, talent en tolerantie. Zijn woorden worden met enthousiasme ontvangen in Congo, en vallen elders in de wereld zwaar op de maag. Maar kunst? In De Fundatie bij de gratie van een curator die blijft geloven.

Het streven eindigt met de stelling dat goede kunst haar eigen systeem moet veranderen ‘– en liefst meteen de wereld. Hoe moeilijk dat ook is, dat is de kunst verplicht. Zowel aan de maatschappij als aan zichzelf.’ Het is jammer dat boek noch tentoonstelling die overtuiging met voorbeelden heeft kunnen staven. Of misschien bevonden die kunstwerken zich vast aan de andere kant van de muur, buiten het zicht van de kunstwereld, in de maatschappij.


Meer macht t/m 17 augustus in Museum De Fundatie, Zwolle. Hans den Hartog Jager - Het streven, Athenaeum-Polak Van Gennip, 192 blz., € 19,99

Beeld: (1) Andres Serrano, Sign of the Times, videostill, 2013 (Andres Serrano). (2) Raphaël Zarka, 14 visions of Gibellina Nuova, videostill, 2007 (bruikleen Raphaël Zarka - Michel Rein, Paris/Brussels).