8 oktober 1918.Vrouwelijke arbeiders bij Churchills bezoek aan de scheepswerven in het noorden van Groot-Brittannië, vlak voor het einde van de Eerste Wereldoorlog © A.R. Coster / Topical Press Agency / Getty Images

In december tweette de voormalige Brexit-minister Domic Raab: ‘Remainers geloven dat de voorspoed van het Verenigd Koninkrijk afhangt van zijn locatie. Brexiteers geloven dat de voorspoed van het Verenigd Koninkrijk afhangt van zijn karakter.’ Hoe je naar dat werkwoord ‘geloven’ kijkt, zegt waarschijnlijk veel over hoe je de Brexit ziet. Als je tegen de Brexit bent, zul je zeggen dat het niet veel met geloof te maken heeft; het Verenigd Koninkrijk maakt deel uit van Europa of het dat nu wil of niet, en het politieke modderbad dat de voorpagina’s besmeurt bewijst dat elke dag opnieuw.

Als je voor de Brexit bent daarentegen zul je eerder geloven in het bestaan van zoiets als een volksaard. Terwijl de volgende Brexit-deadline nadert en de groeven in het gezicht van Theresa May inmiddels net zo diep uitgesleten zijn als de kloven in het parlement kun je je vasthouden aan het idee dat er een serie vage atavistische nationale kwaliteiten is – rechte ruggen, stijve bovenlippen – die doorslaggevender is dan concrete afspraken over douanes, paspoorten en vrijhandel.

Waar komt dat karakter vandaan? Dat karakter is niet het negentiende-eeuwse Empire en ‘Britons never, never, never will be slaves’. Het is geen verlangen weer, zoals eens, over een kwart van de wereldbevolking te heersen. Het is eerder te herleiden tot zes weken in het voorjaar van 1940, mei en juni, toen Frankrijk het hoofd boog voor de Blitzkrieg van de nazi’s en Groot-Brittannië in z’n eentje moest doorvechten. Dit was de tijd waarin de inmiddels emblematische cartoon in de Evening Standard verscheen van een Britse soldaat die zijn vuist opsteekt naar de stormachtige hemel, met als onderschrift ‘Very well, alone’. Prima, dan maar in m’n eentje. Dit waren de weken waarin de Hitler apaiserende politici rond Neville Chamberlain moesten plaatsmaken en Winston Churchill, een van de weinige politici die sinds 1933 voor Hitler had gewaarschuwd, premier werd en een serie patriottische speeches gaf waar de oude Grieken een puntje aan konden zuigen. Hij was degene die zei dat dit het moment was waarop Engeland moest laten zien wat het waard was, zodat wanneer het Britse Rijk en de Commonwealth nog duizend jaar zouden bestaan, iedereen nog steeds zou zeggen: ‘This was their finest hour.’

Dat is het gevoel als je de pro-Brexit-kranten leest en de speeches van Boris Johnson en Jacob Rees-Mogg hoort: ze horen dat finest hour nog steeds in hun oren galmen.

De Brexit speelt door in de nieuwe biografie Churchill: De biografie (in het Engels net iets dramatischer: Churchill: Walking with Destiny) van de Britse historicus Andrew Roberts. Het is maar een klein moment, maar het is niet te missen. De laatste jaren verschenen er verschillende boeken over hoezeer Churchill een toegewijd Europeaan was – zoals Felix Klos’ Churchill’s Last Stand: The Struggle for Europe (2017), waarin wordt beschreven hoe Churchill na de oorlog over het continent rondreisde om het idee van een ‘United Europe Movement’ te promoten.

Roberts laat die hele United Europe Movement buiten beschouwing. Nu is Roberts een conservatief figuur. Een van de eerste personen die hij in dit boek bedankt – die hij ook al in zijn vorige biografie bedankte, Napoleon the Great (2015) – is zijn goede vriend en voormalig premier David Cameron. Al in de jaren negentig publiceerde hij een thriller getiteld The Aachen Memorandum, waarin het Verenigd Koninkrijk na een referendum opgaat in ‘de Verenigde Staten van Europa’, een politiek correcte, anti-Amerikaanse, protectionistische monsterstaat.

Verschillende keren noteert Roberts Churchills pro-Europese opvattingen, om er direct aan toe te voegen dat hij alleen voor Europa was zolang hij er niet aan mee hoefde te doen. Hij was voor een Europees parlement, maar zag niet hoe dat zou werken met het VK als lid. Hij was voor Europese versmelting, maar zag daarin geen rol voor het VK, dat zich juist op de VS moest richten. Het is frappant om te lezen, omdat in zoveel andere Churchill-biografieën Europese integratie niet eens een onderwerp is. Churchill werpt nog steeds een te grote slagschaduw over de Britse politiek om hem neutraal te behandelen, pro- of contra-Brexit, iedereen wil hem in zijn kamp.

Op andere momenten historiseert Roberts hem wel: inderdaad, Churchill was pertinent tegen Indiase onafhankelijkheid en sprak op het racistische af over Gandhi, en inderdaad, hij stuurde paramilitaire troepen naar Ierland om de ira te onderdrukken en zette het leger in tegen stakende arbeiders, maar voor iemand die geboren werd (1874) in de vanzelfsprekendheid van het Victoriaanse Empire was dat niet zo gek. Zoals Roberts het samenvat: Churchill zat er op vele kleine dingen naast, maar voor het grote ding zat hij als een van de weinigen goed.

Churchill miste de eigenschap die Engelsen zo onbereikbaar maakt: de stijve bovenlip

Dat grote ding is natuurlijk dat Churchill in de jaren dertig vrijwel alleen stond in zijn overtuiging dat Groot-Brittannië vroeg of laat op voet van oorlog met nazi-Duitsland zou komen. ‘U kon kiezen tussen schaamte of oorlog’, zei hij tegen premier Chamberlain, die met het verdrag van München wapperde (waarbij het Tsjechoslowaakse Sudetenland in 1938 aan de Duitse Lebensraum werd geofferd). ‘U koos schaamte. U zult alsnog oorlog krijgen.’

Er bestaan veel slechte biografieën van Churchill, maar bijna geen saaie. Het onderwerp laat het niet toe. Churchill gaf zelden een saaie speech, schreef geen brief zonder kwinkslagen, vocht aan verschillende fronten, leefde op een onmogelijk grote voet op een moment dat de wereld hard hollend veranderde. Roberts schrijft: ‘In zijn geboortejaar tekende generaal Sir Garnet Wolseley een verdrag dat de verslagen koning Koffee van de Ashanti dwong tot het staken van mensenoffers. In zijn sterfjaar draaide het ruimteschip Gemini V om de aarde en brachten The Beatles Ticket to Ride uit.’ En zelfs in de jaren dat Churchill zich niet in het centrum van de macht bevond, deden zijn lunchpartners, clubgenoten en dinergasten dat wel. Hij bezat het bijzondere talent dat veel mensen het met hem oneens waren, maar zelden iemand dat persoonlijk nam. Hij was in gesprek minstens zo grappig als Oscar Wilde en miste tegelijk de eigenschap die Engelsen vaak zo onbereikbaar maakt: de stijve bovenlip. Churchill huilde dagelijks, en plein public.

(Toen hij op 11 november 1944 naar het pas bevrijde Parijs vloog om de wapenstilstand te herdenken, huilde hij vanaf het moment dat hij het vliegtuig uit kwam. Het was voor het eerst sinds 1940 dat hij weer in Parijs kwam. Hij liep met De Gaulle over de Champs-Elysées en geen enkel moment huilde Churchill niet. Hij huilde de hele dag en toen hij de volgende dag het massaal uitgelopen publiek van Parijs toesprak – ‘Ik ga u waarschuwen, want ik ga Frans spreken of dat althans proberen, een enorm risico, dat een fors beroep gaat doen op uw vriendschapsgevoelens voor Groot-Brittannië’ – moest hij zichzelf meerdere keren onderbreken omdat hij te hard huilde.)

De slechte biografieën lijden onder hun onderwerp, omdat ze verslaafd zijn aan zijn leukigheid. Het worden al snel hagiografieën. De grappige anekdotes houden niet op. Het middendeel van de biografieën-trilogie door William Manchester begint met een beschrijving van vijftig pagina’s van hoe Churchill opstond, de krant las, ontbeet (eieren, worstjes, aangelengde whisky) en zich aankleedde. Hoewel Roberts’ biografie twaalfhonderd pagina’s telt, is het een weergaloze, gestroomlijnde vertelling. Hij balanceert perfect tussen politieke analyse en karakterschets; ik las meer Churchill-biografieën dan goed voor me mis, en geen enkele las ik met een groter plezier dan deze van Andrew Roberts.

Voor de jaren voordat Churchill premier werd heeft hij zeshonderd bladzijdes nodig, wat best meevalt als je bedenkt dat dit de periode behelst waarin Churchill opgroeide in een disfunctioneel upperclass gezin, in Soedan vocht tegen de Mahdi-rebellen (1898), tijdens de Boerenoorlog in Zuid-Afrika uit krijgsgevangenschap ontsnapte (1899), verschillende bestsellers over zijn oorlogservaringen schreef, parlementslid werd (1901), als minister van Economische Zaken de achturige werkdag voor mijnwerkers introduceerde (1908), als minister van Binnenlandse Zaken soldaten inzette om stakende havenarbeiders en spoorwegbeambtes te breken (1911), en als minister van Marine de Britse vloot klaarmaakte voor de wereldoorlog die hij al lang in de lucht voelde hangen.

Een breekpunt in de opmars van Churchills carrière was de Gallipoli-campagne in 1915, tijdens de Eerste Wereldoorlog. Als minister van Marine drong hij erop aan een tweede front te openen tegen de Ottomanen door een amfibische landing op het schiereiland in de Dardanelles uit te voeren: het plan mislukte faliekant, de Turkse troepen werden onderschat, de Britse soldaten gingen te traag aan land. Churchill kreeg de zwarte piet toegeschoven en de daarop volgende twintig jaar gold hij als roekeloos en oorlogszuchtig. Juist die reputatie zorgde ervoor dat Churchill zo weinig bijval kreeg toen hij in de jaren dertig bleef waarschuwen voor het gevaar van een zich herbewapenend Duitsland.

In zijn conclusie komt Roberts met de Griekse dichter Archilochus aanzetten die de mensheid opdeelde in vossen en egels, waarbij de vos vele dingen weet en de egel één groot ding heel erg zeker. Churchill, zegt Roberts, was geen egel. Hij was juist een vos, die van zijn fouten leerde. Het is een van de weinige momenten waarin ik Roberts niet volg: je kunt er in ieder geval niet omheen dat alle notoire fouten die Churchill in de jaren dertig maakte uit dezelfde bron kwamen. Als rechtgeaarde Victoriaan geloofde Churchill heilig in de koning en zijn rijk en elke beslissing die hij nam kwam voort uit de wens die heiligdommen te beschermen. Daarom was hij tegen elke vorm van onafhankelijkheid voor India (terwijl het parlement al inzag dat de Britse Raj onhoudbaar was), daarom liet hij bikkelhard optreden tegen protesterende koloniale onderdanen, daarom steunde hij koning Edward VIII terwijl vrijwel het hele parlement vond dat hij moest aftreden toen hij bekendmaakte met een twee keer eerder gescheiden vrouw te willen trouwen (een geluk bij een ongeluk: Edward en zijn bruid waren flagrante pro-nazi’s). De fouten van een egel.

Maar misschien kun je zeggen dat dat ene grote ding waarin Churchill geloofde op de eerste plaats zichzelf was. Hij was overtuigd van zijn eigen lotsbestemming. Als zestienjarige schreef hij al in een schoolopstel: ‘Ik kijk naar de toekomst. Dit land zal, op enige manier, worden blootgesteld aan een enorme invasie, hoe weet ik niet, maar ik zeg u dat ik de leiding zal hebben over de verdediging van Londen en dat ik Londen en Engeland zal redden van een ramp (…) Ik herhaal – Londen zal in gevaar zijn en in de hoge positie die ik zal innemen, zal het mij toekomen om de hoofdstad en het Rijk te redden.’

Het eerste deel van Roberts’ biografie bestaat uit twee delen, waarvan het eerste ‘De voorbereiding’ heet en het tweede ‘Het proces’. Dit past precies. Nadat Groot-Brittannië nazi-Duitsland in september 1939 de oorlog had verklaard, trad Churchill opnieuw toe tot de regering, opnieuw als minister van Marine. Vanaf dat moment was het al duidelijk dat hij de bepalende factor zou worden: zijn persoonlijkheid en gedrevenheid waren te groot om in te dammen. Hij was, als geen ander, de juiste man op het juiste moment. Als premier in oorlogstijd nam Churchill goede en foute beslissingen, maar bovenal was hij een baken: in elke speech en in elk optreden straalde hij een niet te missen onverzettelijkheid uit. Dat is de geest waarnaar zoveel Brexiteers terugverlangen.

Direct na de oorlog werd hij weggestemd, waarop de koning hem de Orde van de Kousenband aanbood. Een doekje voor het bloeden. Churchill weigerde en antwoordde dat hij niet de ‘Order of the Garter’ aan kon nemen als het volk hem net ‘the order of the boot’ had gegeven.