Eli Asser, november 2000 © Bob Bronshoff / HH

Eli Asser: ‘Ik heb zestig jaar gedaan over Aan de vooravond. Als een slepende ziekte heb ik dat verhaal over Het Apeldoornsche Bos met me meegedragen. Nu ga ik er nog een boek van maken. Als dat af is ben ik tachtig. Dan stop ik met de oorlog.’

De oorlog zat altijd in het hoofd van Eli Asser (1922). Maar tot een paar jaar geleden heeft het publiek daar weinig van gemerkt. Asser werd in de jaren vijftig bekend als schrij ver van Mimoza, wat stond voor Mis daad en moeilijke zaken, een vrolijke noot in het bonte zaterdagavondprogramma van de Vara-radio. Die omroep verruilde hij na onmin voor de KRO, waar hij in de jaren zeventig nog beroemder werd met de komische televisieseries ’t Schaep met de vijf pooten en Citroentje met suiker. Met hulp van de acteurs Adèle Bloemendaal, Piet Römer en Leen Jongewaard en componist Harry Bannink lanceerde hij in het fictieve Amsterdamse café ’t Schaep met de Vijf Pooten de ene dijenkletser na de andere. Het zal je kind maar wezen staat op nummer 63 van Vic van de Reijts top honderd aller tijden van Nederlandstalige liedjes. Asser: ‘We hebben de oorlog om te leven. Ik wilde tekstschrijven, maar ik wilde niet met historisch materiaal werken. Laat staan zelf historisch materiaal zijn.’

Ook met de KRO zou Asser regelmatig mot krijgen. Voor het laatst begin jaren negentig, toen hij een comedyserie rond Jasperina de Jong had geschreven. Die werd stopgezet wegens gebrek aan goede kijkcijfers. ‘Talent volle individuen krijgen geen kans meer bij de televisie. Op een gegeven moment maakten allemaal doctorandussen er de dienst uit. Die hadden wel verstand van humor, maar geen gevoel voor humor. Ik ben in de clinch geraakt met enkele van die etterbuilen.’

Asser schetst de verschillende episoden van zijn tekstschrijvend bestaan met slotzinnen over geschonden beloften, vermeend antisemitisme en financieel wangedrag. En anders weet zijn vrouw Eefje vanuit de andere kamer nog wel een paar rotstreken jegens de Assers op te noemen. Al die onrechtvaardigheden doorkruisen het gesprek terloops en ongevraagd, als rituele bezweringen die nu eenmaal even uitgesproken moeten worden.

Asser is ook moe. Nog van de verhuizing eerder dit jaar, terug naar Amster dam. Het jarenlange financiële ge touwtrek met buurman Arnold Heertje over het gezamenlijke huis in Bussum is hem niet in de koude kleren gaan zitten. Maar hij beurt zichzelf op met het bijwonen van zo veel mogelijk repetities en voorstellingen van zijn nieuwe stuk Aan de vooravond, dat vorige week in première is gegaan. Het is een kleine, vrije productie onder regie van Lodewijk de Boer, over een dramatische gebeurtenis waarbij Eli Asser en zijn vriendin Eefje Croiset betrokken waren. In de vooravond van 22 januari 1943 staat het personeel van psychiatrische inrichting Het Apeldoorn sche Bos voor de keuze om te vluchten of te blijven. Over enkele uren zullen de Duitsers de inrichting ontruimen. Omdat alle patiënten en medewerkers joods zijn, belooft de toekomst hoe dan ook weinig goeds.

Asser: ‘Ik zeg niet dat Aan de vooravond een universele betekenis heeft — dat mogen anderen bepalen — maar wel dat de keuzen in het stuk die betekenis hebben. De medewerkers, onder wie Eefje en ik, stonden die avond op een fatale twee- of driesprong. Je wist dat als je meeging met de patiënten, er iets vreselijks kon gebeuren. Nee, van de gaskamers wisten we niet. Of we geloofden het gewoon niet, dat kan ik nu niet goed meer terughalen. We wisten ook niet hoe fataal de andere keuze was. Het leek minstens zo gevaarlijk om niet mee te gaan. Ik meen dat er in die tijd al wel van ‹duiken› werd gesproken. In het stuk spreek ik enkel van ‹verdwijnen› omdat je een stap in het volstrekte duister zette.’ De derde keuze op de driesprong is de toekomst niet af te wachten, een weg die in Aan de vooravond ook wordt aangeduid.

‘De vrouw die kiest om te vluchten, is op Eefje geïnspireerd. Zij komt uit kringen van communistisch geïnspireerde vrijdenkers. Al vele jaren voor de oorlog brachten politieke vluchtelingen uit Duitsland, allemaal joden en communisten, verschrikkelijke verhalen mee uit de gevangenkampen. Die mensen kwamen bij de Croisets over de vloer. Daar om was Eefje in 1943 vastbesloten uit Het Apeldoornsche Bos te vluchten. Ze heeft mij meegesleept.’

In de loop der jaren is er ruis gekomen in zijn herinneringen aan die episode in het gesticht, zegt Asser. Hij is een aantal details kwijtgeraakt: hoe zijn kamer eruitzag, hoe hij precies is weggegaan. En heeft die later weer ingevuld, geholpen door zijn fantasie en door de feiten die boven water zijn gekomen. Ook heeft hij zijn vakmanschap benut om Aan de vooravond acceptabel te maken voor een publiek dat beter weet hoe het verder ging dan de betrokkenen toen. «Ik heb de patiënten verdicht in één figuur, Aaron. Die is doodziek en schizofreen. Hij heeft hallucinaties en ziet de dingen die wij nu weten. Die streek kan ik als fictieschrijver uithalen.

Dat waanzin tot briljante momenten kan leiden, heb ik in dat gesticht ervaren. Ik werkte op de afdeling met psychopaten en schizofrenen en vond het interessant daar een beetje te grasduinen in de psychiatrie. Ik heb zelf een neiging tot schizofrenie. Die ziekte brengt veel talentrijke mensen voort.’

Eli Asser kwam net van het gymnasium toen de oorlog uitbrak. Hij deed administratief werk voor de Joodsche Raad tot het veiliger leek om zich als verpleger te verschuilen in de inrichting. ‘Op die januaridag in 1943 voelden de patiënten onze onrust. Ze gedroegen zich als vee in een smeulende stal. Ze gingen allerlei rare dingen doen, nog erger dan normaal. ‘We moesten een wezenlijke beslissing nemen terwijl we in een kakofonie van gekte verkeerden.’

Asser beperkt de handeling van Aan de vooravond tot de toneelzaal van het gesticht. Patiënt Aaron is daar met bed en al geparkeerd en vier jonge personeelsleden komen en gaan.

Opvallend is dat Eli Asser geen van die medewerkers willoos naar de slachtbank laat slepen. Wie uiteindelijk met de patiënten meegaat, heeft daar een bijzondere reden voor. ‘In werkelijkheid zijn er genoeg verplegers geweest die zonder eigen belang zijn gebleven. Ik heb er lang over nagedacht of ik het wel mocht doen, een motief toevoegen aan die zelfopoffering. Eigenlijk haal ik het heroïsche eraf. Een vriendin van ons, Hella, naar wie ik mijn dochter heb genoemd, is met een groep schoolkinderen meegegaan en niet teruggekomen. Zij had geen persoonlijke redenen. Je kunt zeggen, zo heroïsch is dat meegaan nu ook weer niet. Ze had beter kunnen proberen die kinderen ergens weg te stoppen. Ze sleepte haar kudde naar de slacht bank. Maar ze offerde zichzelf wel op. Als je dat in het theater brengt, komt het onecht over, omdat je het bijna niet gelooft. Dan wordt het sentimenteel.

In nog een ander opzicht gaan werkelijkheid en fictie uit elkaar. Er is vaak over Eli Asser gezegd, ook door hemzelf, dat hij na dertig jaar luchtige teksten niet meer om de oorlog heen kon. Dat het hartinfarct dat hij in 1986 kreeg het keerpunt vormde, mogelijk in combinatie met een neergang in waardering voor zijn gezellige familieseries. In elk geval donderde hij in elkaar, zoals hij het uitdrukt. Daar zou de basis liggen voor de terugkeer naar Het Apeldoornsche Bos, waarvan de eerste versie in 1995 als het televisiespel Het laatste glas melk door Erik Oosthoek bij de Ikon gerealiseerd zou worden. Maar bij Assers recente verhuizing kwamen enkele A4'tjes boven water die hij halverwege de jaren vijftig bleek te hebben geschreven voor een cabaret. Die sketch heet De laatste druppel melk, en bestaat uit een dialoog voor verpleegster en doodzieke patiënt, begeleid door dreigende piano akkoorden. Een fragment:

Patiënt: ‘U hebt honger, zuster, u sterft van honger, net als iedereen in deze stinkende stad. De lijken liggen in de straten, wij sterven allemaal nog eer het ochtend is. Kijk, daar staat het. Een glas melk. U wilt het drinken, zuster, ik zie het, u kunt uw honger niet verbergen. Drink het, drink het, ik wil het zien, eer hij, eer hij het van de tafel werpt. Kijk, daar komt hij, hij heeft de poten van een bok, zijn vuisten zijn gebald. Drink het, zuster, gauw, voor het te laat is.’

De tekst eindigt met de moord op de verpleegster in naam van de waanzin. Asser: ‘Het cabaret Arabesk zocht korte, pittige teksten. Hetty Blok zou de verpleegster vertolken. Maar deze sketch, in de sfeer van het grandguignol-theater met zijn huiveringwekkende scènes, vonden ze een beetje té. Er moest wel iets te lachen overblijven. Toen heb ik die papiertjes weggeborgen.’

De duivelse, morbide toon die Asser voor deze sketch uit de pen toverde, verdween mee naar zolder. Die paste niet in de bonte Vara-avond, niet bij de KRO-knusheid en niet bij de Ikon-ernst. Ook het nieuwe stuk Aan de vooravond is ingetogener en realistischer van toon dan dit vroege verbale gruwelspel.

Wat is gebleven, die halve eeuw lang, is de lichtheid van toon. Charlie Chaplin is niet voor niets Assers favoriete komiek, gevolgd door Toon Hermans. Ook een drama als Aan de vooravond krijgt, dankzij luchtig uitgestrooide flinters humor, geen kans om een tranentrekker te worden. Wat is volgens hem de rol van humor? Asser weifelt. Hij vindt het eigenlijk ‘een gevoelskwestie’. Wel heeft hij een filosofische benadering paraat. ‘Humor is de botsing tussen cultuur en natuur. Dat zei een schoolvriendje van me, die is weggebleven in de oorlog.’ Is ons gevoel voor humor misschien veranderd, waardoor zijn laatste comedyserie voor de KRO niet meer aansloeg? ‘Ik zal wel een ouwe zak zijn, maar ik geloof dat de basis van de humor door de eeuwen heen hetzelfde is gebleven.’ Wat hij anno 2000 geslaagde voorbeelden van humor vindt? ‘Bijna niks. Het lijkt wel of de mensen weinig behoefte meer hebben aan humor. Ze houden nu meer van popmuziek en Lee Towers.’

Waarin onderscheidt uw eigen humor zich van andere?

‘Het is natuurlijk een gemeenplaats om te zeggen dat joodse humor beter is dan andere. Overlevingshumor, hè. Aan hun sores hebben de joden hun humor te danken, dankzij die humor hebben ze het overleefd, en omdat ze het overleefden, hebben ze weer nieuwe sores gekregen, dat arme volk.’

Mag ik, als niet-jood, dezelfde jodenmoppen vertellen als een jood?

‘Dat ligt heel gevoelig voor me. Alleen al het woord ‹jood› is beladen met allerlei negatieve associaties.’

Tegenwoordig wordt er in onverdachte kringen weer van ‘joden’ gesproken, in plaats van het politiek correcte ‘joodse mensen’.

‘Ik kan er niet goed tegen. In Israel heten de mensen toch Israeli’s, en niet joden?’

Onder Israeli’s vallen ook de Arabische inwoners van het land.

‘Nou goed, maar de joden heten tenminste Israeli’s. Maar laten we teruggaan naar de vraag of niet-joden zich kunnen permitteren grappen over joden te maken. Als het een goeie grap is, mag het van mij. Dan zal ik me hooguit storen aan de manier waarop die verteld wordt. Dat kun je toch het beste aan een jood overlaten. Maar bij een slechte witz kan ik er helemaal niet tegen.’

Is dat geen kwestie van smaak, wat een slechte mop is?

‘Het gaat erom hoe je het bedoelt. En al bedoel je het goed, dan nog kan die witz op een goedmoedige manier slecht bedoeld zijn.’

En wie beoordeelt dat? We zijn allemaal met Sam en Moos opgegroeid.

‘Neem Max Tailleur. Ik vond het niet goed, wat hij deed. Het platte Jiddisch dat hij zo aandikte, die vernederende toon, dat was koren op de molen van de antisemieten.’

Dan nu een witz die u koestert.

‘Ik kan ze nooit onthouden. De leukste die ik zelf heb bedacht, is door Willy Walden tot een groot succes gemaakt. Sam en Moos komen elkaar tegen in de Kalverstraat. Sam biedt Moos een sigaret aan. ‹Rook jij nog?› zegt Moos. ‹Weet jij wat je uitspaart als je niet rookt?› Zegt Sam: ‹Dan zal ik jou eens iets vertellen. Als je niet rookt, leef je twintig jaar langer. Weet je wel wat dát kost?’

*Blijft de vraag hoe je als niet-jood nog je mening over een film of boek met expliciet joodse thematiek kunt geven, als je volgens Asser al bij een witz je eigen smaak niet mag vertrouwen. Bestaat er volgens hem bijvoorbeeld joodse kunst die je mag afkeuren omdat de holocaust erin wordt geëxploiteerd? *

‘Het komt voor, denk ik. Maar dan is het vast niet bewust bedoeld. En ik snap de joden die jou, als je zulke kunst walgelijk sentimentele rotzooi noemt, van antisemitisme betichten. Maar ik zou het vreselijk vinden als ik ervan werd beschuldigd te exploiteren wat ik heb meegemaakt. Misschien heb ik om die reden zo lang gewacht met de oorlog. Stel je voor: ik word wereldberoemd en heel rijk met Aan de vooravond. Mag ik dat geld dan hebben? Ik vind in elk geval dat je zo'n stuk pas mag schrijven als je er rijp voor bent.’

U was een van degenen die vonden dat uw collega Dick van den Heuvel, en na hem het duo Ger Beukenkamp/Gerrard Verhage, geen toneelstuk of film mochten maken op het Potasch & Perlemoer-thema.

‘Ik heb me zelf ooit bezondigd aan een Potasch & Perlemoer-stuk, voor het Amsterdams Volkstoneel. Dat stuk heb ik in de Amsterdamse jodenbuurt van de jaren twintig gesitueerd. Het was een groot succes. Maar het blijven die twee Amerikaanse kluchtfiguren, met datzelfde Jiddisch dat Max Tailleur gebruikt. Ze werden veelal door niet-joden gespeeld. In joodse kringen werd Potasch & Perlemoer ordinair gevonden.’

Maar waarom mag u wel wat mensen als Van den Heuvel niet mogen? Hun verhaal ging over de kille ontvangst in Nederland van de joodse mensen die uit de kampen terugkeerden.

‘Het gaat me nu net te ver om die twee schertsfiguren daarvoor te gebruiken. Dat is smakeloos. En trouwens, dat thema kun je in een paar woorden afdoen: je leefde, maar verder was je alles kwijt.’

De gebeurtenissen in Het Apeldoornsche Bos heeft Asser al in vier verschillende stukken verwerkt. Waarom gebruikt hij telkens hetzelfde verhaal? ‘Omdat ik het nog niet af heb. Nu ga ik het boek van Aan de vooravond nog schrijven, dat wordt de laatste fase. En vergeet niet dat ik geen pensioen heb. Ik heb flink verdiend, maar we hebben er ook lekker van geleefd. Want je wist nooit wat er morgen zou gebeuren.’