De voorstelling Grond is niet geschikt voor mensen die snel bang worden in het donker. Een voor een worden we in het pikkeduister binnengelaten, we horen (helder) en zien (vaag) een contrabasspeler, een zaalwacht geeft het advies te lopen in de richting van een in de verte brandend peertje, daarna bereiken we strompelend een stoel op de vaag verlichte tribune. Ver weg, waar zich een speelvloer zou kunnen bevinden, ontstaat iets van licht dat een paar keer om zijn as draait. Is dit een gigantische lampion, een eenpersoonstentje dat van binnenuit wordt belicht door een koor van glimwormpjes? Net als mijn ogen gewend zijn aan dit fascinerende beeld zakt er een onzichtbaar scherm. Of toch niet? Verbeeld ik me dit?
Het licht verandert. Onze ogen zijn ‘nachtkijkers’ geworden. We ontwaren een aarden vloer. Van ons uit gezien links in het midden: een kaal hoofd omkringeld door grijs haar. Dan, rechts voor: vingers die zich uit de aarde proberen te worstelen. Als kijker ben ik in een staat van ademloze fascinatie gebracht. Want na die schaars belichte, worstelende vingers die uit de aarde naar omhoog reiken, gebeuren er dingen die menselijkerwijs gesproken niet mogelijk zijn en die toch echt voor je neus gebéuren. Twee mensenlijven – een mooie jonge vrouw en een breekbaar mannenlichaam – komen los van de aarden grond, alsof ze… ja wat? Levend begraven waren? Zichzelf onder de grond hadden gestopt? De mooie jonge vrouw is Boukje Schweigman, bewegingskunstenaar en bedenker van Grond. En dat broze mannenlichaam behoort toe aan Jaap Flier, danser van het eerste uur, hij moet nu in de zeventig zijn, pionier in de Nederlandse dans en als docent een sleutelfiguur in veel nieuwe dansontwikkelingen. Twee generaties bewegingskunstenaars verenigd in een grote bak aarde, in grond. De jonge vrouw met een gelaat dat een masker van ongenaakbaarheid zou kunnen voorstellen. De oude man die kind is geworden (gebleven?), het oud-zijn ontstegen, in een breekbaar pantser dat iemand ooit als ‘de schoonheid van de tweede ouderdom’ benoemde.
Ik kreeg maar even de tijd om me dit alles te realiseren. Op en in de aarden speelvloer ontwikkelt zich een bewegingsspel, een choreografie van de verbazing. Wat doen wij hier los van onze grond, lijken de twee zich af te vragen. Kunnen we de aarde nog verder ontstijgen – misschien door te vliegen? Is het denkbaar elkaar te helpen te bewegen op de aarde in plaats van eronder? De gevechten die ontstaan uit hun verbazing zijn voor de jonge vrouw en de oude man nog het meest verbijsterend: ze weten niet precies wat ze doen, ze lijken hun verhouding tot de grond, hun aarden graf, ter plekke voor het eerst te ervaren. Daaruit ontstaat een danse macabre. Zeker vanaf het moment waarop de oude man poogt de jonge vrouw opnieuw aan de grond te kluisteren. En zij steeds – slim en watervlug – ontsnapt.
De musicus/componist Jelte van Andel dirigeert het bewegingsspel met zijn contrabas. Tegen het slot is hij Dritte im Bunde geworden, in het volle toneellicht. Hij plaatst zijn instrument op het lichaam van de jonge vrouw, probeert een vrolijk wijsje, en nog een, en nog een. Het helpt allemaal niet. De jonge vrouw ontsnapt aan zijn instrument. De contrabassist blijft tegen het eind, droevig strijkend, voor op de zandvlakte achter. De jonge vrouw en de oude man verdwijnen naar het achtertoneel, in ‘het blauwe licht’, dat tussen nachtduister en ochtendgloren. Ze lijken daar verenigd, vereeuwigd in hun verbazing, hun nieuwsgierigheid.
Langzaam dooft het licht en even langzaam sterft de muziek. Dan is het gedaan. Tijd om naar adem te happen. De avond dat ik er was had het publiek zo’n dertig seconden stilte nodig om op adem te komen. Vaak zijn dat de mooiste dertig seconden ná een voorstelling.
Samuel Beckett, de schrijver over de afgronden van de menselijke ziel, wilde tegen het eind van zijn actieve leven eigenlijk alleen nog maar bewegingsstukken maken, zonder tekst. Hij heeft er ‘beschrijvingen’ van nagelaten. Maar van de tekstloze kracht van het menselijk lichaam begreep hij niet veel. Vol huivering kijkend naar Grond van Boukje Schweigman (en haar geniale vormgever en lichtontwerper Theun Mosk) zie ik wat Beckett misschien voor ogen moet hebben gestaan. Grond is beeldende poëzie van een zeldzame, aan literaire bespiegelingen ontstegen schoonheid.
Grond, Boukje Schweigman en Theun Mosk, tournee tot eind oktober. www.viarudolphi.nl