Op een van de bedden ligt een baby, eromheen bewegen drie vrouwen. De moeder van het kind, een tante en de grootmoeder. Samen met beide andere vrouwen kwam de moeder die ochtend met de baby aanzetten. Caparrós spreekt met haar. Zij neemt het wicht op haar arm. Het broodmagere kind huilt in zijn slaap. ‘Een paar dagen eerder kreeg het diarree’, zo vertelt de moeder. ‘Die was verschrikkelijk. Het wilde maar niet ophouden.’ Ze bracht haar kind naar de maraboet, de wijze man van het islamitische dorp, half heilige, half dokter. De maraboet gaf haar smeerseltjes en bladeren om een aftreksel van te maken. Het hielp niet. De diarree stroomde door.
’s Middags komt Caparrós terug op de zaal. De lange tocht die de vrouwen aflegden van het dorp naar het ziekenhuis blijkt tevergeefs geweest. ‘Ik brak toen ik zag (…) hoe de tante het jongetje op de rug van de moeder legde, zoals kinderen in Afrika op de rug van de moeders liggen, met gespreide armpjes en beentjes, de borst van het kind tegen de rug van de moeder, het gezicht naar één kant gekeerd, en zijn moeder bond hem vast met een doek, zoals de kinderen in Afrika worden vastgebonden aan hun moeders lichaam. Het jongetje bleef op zijn plaats, klaar om naar huis te gaan, net als altijd, dood.’
En dit zijn dan de koele cijfers, aangeleverd door de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) van de Verenigde Naties. De meeste hongerigen, aldus de FAO, leven in Azië. Dat is ongeveer tweederde van het wereldwijde aantal. In Afrika woont het hoogste percentage hongerigen, dat is ongeveer een kwart van de Afrikaanse bevolking. In 2015 veroorzaakte honger de dood van naar schatting 3,1 miljoen kinderen. Ongeveer 795 miljoen mensen ter wereld eten niet genoeg om een gezond en actief leven te leiden. Dat is ongeveer één op de negen mensen op aarde. In 1990 was dat nog één op de vijf. En volgens de FAO zakt zowel het aantal als het percentage mensen met honger. Maar, zo stelt de organisatie, in een wereld van overvloed zijn 795 miljoen hongerige mensen er 795 miljoen te veel.
Vergeleken met andere mondiale problemen, van klimaat tot terrorisme, is er voor honger maar weinig belangstelling. Want anders dan door klimaat of terrorisme worden wij maar amper door honger geraakt. Honger is per definitie een probleem van mensen die wij niet kennen en ook nooit zullen kennen. Hongerigen vluchten niet, want daar hebben ze domweg de middelen niet voor. Hongerigen komen niet in opstand en plegen geen aanslagen. Al was het maar omdat de meeste hongerigen op het platteland van Azië en Afrika wonen, waar maar weinig aanslagen te plegen zijn.
Opeens was hij er, dit najaar. Martín Caparrós (58) auteur van El Hambre, ‘Honger’. Een kluif van maar liefst 650 pagina’s, flamboyant, confronterend en nu al vertaald in zestien talen. Tot Caparrós’ eigen verbazing was hij plots overal. In alle grote kranten en in de actualiteitenrubrieken op tv, in de opinietijdschriften, op het Wereldpodium in Tilburg en bij Lux in Nijmegen, waar we elkaar uitgebreid spraken bij een glas rode wijn.
Overal bracht Martín Caparrós zijn boodschap: niet het klimaat, niet de vluchtelingen of het terrorisme, maar honger is het meest urgente probleem van deze tijd. Het opheffen van honger is belangrijker dan al het andere. Want op dit concrete moment is honger een clear and present danger voor tientallen miljoenen mensen op amper acht uur vliegen, zegt Caparrós. Geen enkele andere misère – natuurrampen, terrorisme, oorlog – veroorzaakt zoveel leed als het domme gebrek aan voldoende voedsel voor bijna achthonderd miljoen mensen.
Door honger sterven miljoenen kinderen als gevolg van ziektes als diarree, rode hond en malaria. Caparrós rekent het voor: ‘Drie miljoen kinderen per jaar zijn achtduizend dode kinderen per dag. Dat zijn er meer dan driehonderd per uur, meer dan vijf per minuut. Het interview dat je nu maakt, lees je in, pak ’m beet, twintig minuten. Tijdens het lezen gaan honderd kinderen dood. Kunnen wij ons dat eigenlijk wel voorstellen? Ik denk van niet. Honger is altijd iets wat gebeurt met andere mensen. Hoewel één op de negen mensen wereldwijd honger heeft, komen wij hen nooit tegen. Dat maakt honger zo’n makkelijk object voor filmsterren en fotomodellen. Wanneer ze worden gekroond of gelauwerd is er altijd wel iemand die hen vraagt naar hun grootste zorgen. Steevast noemen ze dan honger. Dan knikken we instemmend. En vervolgens gebeurt er niets.’
Martín Caparrós, schrijver van twee dozijn romans, thrillers en non-fictieboeken, werkte zes jaar aan wat wel eens zijn magnum opus zou kunnen blijken. Negen landen bereisde hij om het probleem in al zijn facetten te kunnen doorgronden. En het voerde hem terug naar het begin van zijn schrijverschap.
Honger was, zo zegt Caparrós, ‘misschien wel het eerste grote sociale thema dat me ooit bezighield. Eind jaren zestig zag ik op televisie beelden van de Nigeriaanse Biafra-crisis. Die beelden lieten me nooit meer los. Vandaag zien we dit soort beelden veel minder. Enerzijds denk ik dat de media zich er nog maar amper voor interesseren. Anderzijds zijn er ook minder acute hongersnoden dan in de jaren zestig of zeventig. Dat betekent niet dat er geen honger meer is. Integendeel. Honger is veel structureler geworden. Honger is nu chronisch.’
Toch neemt honger af. Ondanks een onstuimig gegroeide wereldbevolking lijden acht op de negen mensen vandaag geen honger meer. Dat zijn 6,4 miljard mensen. Je hoort vaak dat over twintig, dertig jaar ook die laatste 795 miljoen over voldoende voedsel beschikken. Hoe denkt u daarover?
‘Ik kan me daar weinig bij voorstellen. Natuurlijk is het mogelijk om snel een einde aan de honger te maken, maar ik zie niet genoeg actie op dit punt. Te weinig mensen voelen zich betrokken bij de strijd tegen de honger. In 2000 spraken we in de Millenniumdoelen af om de honger te halveren. Dat hebben we niet gedaan. In plaats daarvan begon de FAO met de cijfers te schuiven, waarmee ze in elk geval in de richting van die halvering kwam. Ik heb dan ook geen idee of dat getal van 795 miljoen daadwerkelijk klopt.’

Waarom zou de FAO met de cijfers schuiven?
‘De FAO rommelt vooral met oudere cijfers. Of het aantal hongerigen op een bepaald moment nu stijgt of daalt, de FAO plaatst er telkens weer andere getallen uit het verleden tegenover. Daaruit moet blijken dat de percentages altijd dalen. Niets blijkt zo veranderlijk als het verleden. Dat het steeds beter gaat, past mooi in de vooruitgangsgedachte dat honger een aflopende zaak is. De FAO schuift overigens ook met de taal. De FAO spreekt nog maar amper over honger, maar over food insecurity, “voedselonzekerheid”, en dat klinkt heel wat minder dramatisch.’
U schreef daarover ook in The New York Times. De FAO reageerde fel op uw stuk. De organisatie stelde dat haar aanpassingen van de cijfers wetenschappelijk goed onderbouwd is, en dat ú uw cijfers niet op orde heeft.
‘Alle rapporten van de FAO vind je op internet, sla ze er maar op na. De FAO is deel van een cultuur die er voortdurend op uit is om successen te laten zien. Dit soort vooruitgangsoptimisme heeft een tweevoudig doel. Het vertelt de donoren van ontwikkelingsorganisaties dat er met hun geld veel goeds is gebeurd. En op hetzelfde moment rechtvaardigt het bezuinigingen op het ontwikkelingsbudget, want het gaat immers de goede kant op. Kortom, het rechtvaardigt de inzet van de Verenigde Naties en het sust ons geweten dat zegt dat we steeds minder doen.’
Was honger feitelijk niet de normaliteit? Waren mensen niet altijd meer of minder hongerig? Zelfs al rommelt de FAO wat met de cijfers, het moet u toch optimistisch stemmen dat vandaag nog maar één op de negen mensen honger lijdt?
Caparrós: ‘Dat is veel te gemakkelijk. Ook die één op de negen hoeft geen honger te lijden. Laten we eerst eens constateren dat honger geen gevolg is van het gebrek aan voedsel. Want dat is wat veel mensen denken: er ís simpelweg te weinig eten waardoor een bepaald percentage van de wereldbevolking nu eenmaal pech heeft. Dat klopt dus niet. Met de huidige middelen produceren we meer dan genoeg voor twaalf miljard mensen. Dát er zoveel eten is, maakt honger alleen nog maar beschamender. We hebben geen gebrek aan technische mogelijkheden. Tegelijk is het heel lastig om te benoemen waar het wél aan ligt. Honger is een ontzettend lastig thema.’
Laten we Niger nemen, een van de landen waar volgens u honger kan worden voorkomen.
‘Op het eerste gezicht zie je in Niger vooral droge en stoffige akkers waarop je maar weinig kunt verbouwen. Je kunt er al snel van overtuigd raken dat dit land zichzelf nooit kan gaan voeden. Maar dan kom je er achter dat twee buitenlandse bedrijven hier uranium winnen en dat hen de concessie op die uraniummijnen onderhands is gegund. Beide bedrijven strijken alle winst op en de bevolking van Niger houdt er geen cent aan over. Met een fractie van de winst die deze bedrijven maken, zou je de honger in het land kunnen opheffen. Dat plaatst het hele probleem in een ander licht. In Niger is honger vermijdbaar.’
India is een ander verhaal. Hier concentreert u zich op de rol van vrouwen.
‘In India woont niet minder dan eenderde van alle hongerige mensen ter wereld. Wrang genoeg is India ook een van de snelst ontwikkelende economieën ter wereld. India is een economisch wonder. Daarmee laat India zien dat economische ontwikkeling niet hoeft te betekenen dat iedereen er te eten krijgt. Bovendien is India de grootste democratie op aarde. Maar ook democratie is blijkbaar niet de sleutel waarmee je honger oplost. In India hebben generaties van mensen niet genoeg te eten. Generaties lang zijn hun lichamen en hersens onvoldoende ontwikkeld. Door die ellenlange periodes van honger, werden veel Indiërs “halve mensen”.
De belangrijkste reden achter de Indiase honger zou wel eens de hardvochtige cultuur in dat land kunnen zijn. India is bijzonder onvriendelijk voor zijn vrouwen, de helft van de bevolking wordt niet voor vol aangezien. Het viel me al snel op dat Indiase vrouwen meestal het laatst aan tafel gaan om te eten. En dat mannen bepaald niet geneigd zijn veel voor hen over te laten. Wat me nog het meest intrigeert, is dat de vrouwen dat nog normaal lijken te vinden ook. In hun jeugd zijn ze het bezit van hun familie, als getrouwde vrouw zijn ze het bezit van hun man.’
Beeld: creative commons- Martín Caparrós