In de memoires van zijn kindertijd, Geleerd, beschrijft socioloog Joop Goudsblom dat hij bij zijn moeder achter op de fiets zit, nog voor de oorlog. Het is zomer, zijn moeder heeft de vaart erin, de jonge Joop zingt vrolijk en luid in de wind. Dan passeert een groepje meisjes en hoort hij er eentje zeggen: ‘Moet je dat jongetje eens horen zingen.’

Het is een vingerwijzing die hij nooit van zich heeft kunnen afschudden. Het maakte hem zelfbewust, beschaamd – verlegen. ‘Dat kind van toen staat heel ver van me af’, schrijft Goudsblom, ‘maar toch ben ik het, onloochenbaar.’

Op 8 oktober werd ik geopereerd aan mijn heup – ergens in de jaren tachtig. Ik weet de datum omdat een ambulance me van het ene ziekenhuis naar het andere bracht en we per ongeluk in de 8 oktober-optocht belandden, die van Alkmaars Ontzet, de lokale feestdag waarop de victorie op de Spanjaarden in 1573 wordt gevierd. Ik werd gewassen en klaargemaakt en een zuster bracht me naar de lift om naar de OK te gaan – waarbij twee andere zusters onze lift binnenstapten. Eentje keek nadrukkelijk naar me en zei tegen de ander: ‘Kijk eens, die jongen is heel verlegen.’

Tijdens de operatie kreeg ik een ijzeren pen in mijn heup waarmee je een goed gevulde boekenkast aan de muur zou kunnen zekeren, er volgden nog twee operaties, ik miste school, kon een goed jaar niet zelfstandig lopen. Ik weet nog dat mijn arts Custers heette en hij foto’s van zijn dochters aan de muur van zijn kantoor had hangen. Verder weet ik heel weinig, ik heb bijna geen actieve herinneringen, dat wil zeggen herinneringen die niet komen uit fotoalbums. Maar die opmerking in de lift ben ik nooit vergeten.

‘Ik ben niet verlegen!’ piepte ik, maar ik had een infuus in mijn arm, ik was doodsbang en ik was natuurlijk wel verlegen. Blijkbaar wist ik dat ik niet verlegen hoorde te zijn en, infuus of niet, dat ik dat stigma in ieder geval moest overwinnen.

Is dat niet wat opgroeien is, een lange reeks triviale hindernissen slechten?

Geüpdatet beeld: een jongetje zit bij zijn moeder achter op de fiets te zingen. ‘Moet je dat jongetje eens horen zingen!’ roept een passerend meisje. Het jongetje merkt het meisje niet op, want hij zit op zijn telefoon te kijken met oordopjes in.

Zijn we door een toename van dagelijkse technologie verlegener geworden? Over die vraag buigen psychologen zich steeds meer. Al in 1997 was er een internationaal congres over verlegenheid, in Wales, georganiseerd door de British Psychological Society. Daar presenteerde de Amerikaanse psycholoog Philip Zimbardo zijn onderzoek; in de jaren zeventig noemde veertig procent van de mensen zichzelf verlegen, inmiddels was dat zestig procent. Zimbardo weet dat aan nieuwe opkomende technologieën, zoals e-mail, mobiele telefoons en zelfs pinautomaten die de ‘sociale lijm’ van casual contact ondermijnen.

Het losse contact tussen mensen is niet toegenomen. In haar boek iGen (2017, met de volmondige ondertitel ‘Why Today’s Super-Connected Kids Are Growing Up Less Rebellious, More Tolerant, Less Happy – and Completely Unprepared for Adulthood – and What That Means for the Rest of Us’) haalt de Amerikaanse psychologe Jean Twenge onderzoek aan waaruit blijkt dat het aantal jongeren dat dagelijks met vrienden afspreekt in vijftien jaar tijd met veertig procent is gedaald. Sowieso doen jongeren alles minder. De ‘iGen’s’ – de generatie postmillennials die tussen 1995 en 2012 is geboren en opgroeit zonder te weten wat het is om ooit offline te leven – datet minder, drinkt minder, feest minder, woont langer thuis, heeft pas later seks, geeft niet om bijbaantjes of rijbewijzen. Het enige wat de jongeren van nu méér doen is op een beeldscherm kijken. De achttienjarigen van nu gedragen zich als de veertienjarigen van twintig jaar geleden, schrijft Twenge.

Het gevolg: jongeren hebben minder menselijk contact, waardoor dat contact stroever wordt, moeilijker. Via sociale media kunnen tieners contact omzeilen, want ze vinden alles immers – het sleutelwoord van de generatie – ‘awkward’. Een woord waarachter verlegenheid schuilgaat. In 1997 zag Zimbardo de toenemende verlegenheid als een probleem, want hoe kon je introvert functioneren in de maatschappij?

Zimbardo kon niet voorzien dat het omgekeerde het geval zou worden. Zoals techtijdschrift WIRED recentelijk op de voorpagina kopte: ‘De Nerds hebben gewonnen.’ Vriendschappen, daten, winkelen, en vakanties reserveren verloopt nu op de manier die mensenschuwe nerds hebben bedacht. De noodzaak om je eigen verlegenheid te overwinnen – die ik blijkbaar voelde in de ziekenhuislift – neemt steeds verder af. In haar dagboeken schreef een veertienjarige Susan Sontag nog dat haar jeugd ‘een celstraf was’; ze moest het uitzitten. Voor jongeren nu is hun jeugd een All Inclusive vakantie – niets hoeft overwonnen te worden. Het probleem is dan natuurlijk: is dat niet precies wat opgroeien is, een lange reeks aaneengesloten triviale, dagelijkse, maar daardoor niet minder wezenlijke hindernissen die geslecht moeten worden?

Die ijzeren pen heb ik nog steeds. Ik kwam hem laatst tegen in een oude doos. Hij ligt nu op mijn schoorsteenmantel, geen idee wat ik ermee moet, maar te significant om zomaar weg te doen.