Jacob Eikelboom is docent sociaal juridische dienstverlening aan de Hogeschool van Amsterdam. In 2012 werd hij verkozen tot docent van het jaar. In zijn lessen snijdt hij regelmatig moeilijke onderwerpen aan. Dat hoort bij zijn vak als docent, vindt hij. Bij hem in de les zitten pvv-stemmers en gelovige moslims die net naar Mekka zijn geweest. Ze tolereren elkaar, maar mengen niet. ‘Officieel moeten we nu melden als we zien of vermoeden dat iemand radicaliseert. Dat is terloops gezegd in een vergadering. Wat je daar als docent precies mee moet, is me niet geheel duidelijk en eigenlijk vind ik het naar, het voelt alsof je van de nsb bent. Er lopen hier zeker meer dan tien mannen met een baard die vrouwen geen hand willen geven. Zij zijn heel gelovig maar niet allemaal radicaal. Dus wat zijn de criteria?’

Trouwens, zegt Eikelboom, de échte radicaal hou je toch niet tegen. ‘Die denken zo radicaal en wij hebben ze helemaal niets te bieden, geen hemel, niets.’ Soms provoceert hij: ‘In de hoop dat iemand zich bewuster wordt van wat hij aan het doen is. Dan vraag ik de studenten wat ze het weekend gaan doen, een pornofilm kijken, achter de webcam zitten, of naar Syrië? Ik stel die dingen op één lijn. Zo’n radicale gast zie je dan ontploffen.’

Eikelboom legt uit tot welke misverstanden een strenggelovige levenshouding kan leiden: ‘Een van mijn studenten geeft vrouwen geen hand, maar had dat niet verteld toen hij op stagegesprek ging. Hij vloog eruit toen duidelijk werd dat hij vrouwen niet wilde aanraken. Achteraf verweet hij zichzelf deze misstap en kreeg hij uiteindelijk een stageplek waar hij meer bureauwerk moest doen. Ik vind hem niet radicaal alleen omdat hij strenggelovig is. Hij is niet boos of gefrustreerd. Sommige van zijn vrienden zijn dat wel, die dragen hoge broeken en lange baarden, ze studeren niet, die jongens leven heel geïsoleerd.’

Bij een andere student heeft Eikelboom een wat ongemakkelijker gevoel: ‘Die zegt tijdens de les op een eisende toon dat hij weg wil, waarom of waarheen laat hij in het midden. Ik weet bijna zeker dat hij gaat bidden. Terwijl dat net zo goed later kan, inhalen mag van de islam. Als hij toch vertrekt mag hij van mij daarna de klas niet meer in. Vaak kiest hij daarom eieren voor zijn geld.’

Na ‘Charlie Hebdo’ waren de moslimstudenten in zijn lessen fel en defensief, niet-moslims haakten af als ze van hun klasgenoten hoorden dat de zionisten erachter zouden zitten, want moslims deden zoiets niet. ‘Kunnen we verder met de les?’ vroegen ze bijna verveeld. ‘Die gaan aan het eind van de dag terug naar Noord-Holland en zeggen vermoedelijk thuis: bij mij in de klas zitten van die gestoorden… De houding van sommige klasgenoten is een goede voedingsbodem voor de pvv.’

Eikelboom, die vroeger op een zwarte vmbo-school werkte en veel ervaring heeft met multiculturele problemen, maakt zich zorgen over de toename van het aantal strenggelovige studenten. Bij strenge moslimstudenten is er weinig ruimte voor nuance, is zijn ervaring.

Op de Hogeschool wordt veelvuldig om een gebedsruimte gevraagd. Die is er ooit geweest, maar werd gesloten omdat de studenten een aparte vrouwen- en mannenafdeling hadden gemaakt én omdat ze erop stonden dat de lesroosters aan de gebedstijden zouden worden aangepast.

Op sommige onderwijsinstellingen bidden studenten onder de trap, op de wc of in een leeg lokaal. Niet-confessionele scholen zien er streng op toe dat er geen stilteruimte komt. Maar er zijn onderwijsinstellingen in het hele land waar wél een stilteruimte is waar moslims kunnen bidden. Dat gaat prima, de studenten waarderen dat er rekening met ze wordt gehouden. Zo simpel zit het vaak, zeggen docenten die voorstander zijn van zo’n faciliteit, studenten willen serieus genomen worden en voor moslimstudenten is het belangrijk om in ieder geval de mogelijkheid te hebben om te bidden. Waarom wordt daar zo verkrampt mee omgegaan?

‘Nederlanders snappen het niet’, is de hartenkreet van een docente die zelf islamitisch is en die haar collega’s in feite een gebrek aan inlevingsvermogen verwijt. ‘Ze voelen niet aan wat er in de harten van deze studenten leeft. Of hoe de thuissituatie is. Dat deze leerlingen bijvoorbeeld ’s avonds geen examen willen doen omdat hun vaders dat niet goed vinden. Of dat ze willen bidden omdat hun dat houvast geeft. Die andere levens begrijpen ze niet.’ Regelmatig komen studenten bij haar vragen waar ze kunnen bidden. Twee studentes nam ze een keer mee naar een nabijgelegen moskee. Daar waren ze haar dankbaar voor.

Tijdens de schoolbezoeken die ik na de eerste aanslagen in Parijs, begin 2015, aflegde, werd duidelijk hoe extreem leerlingen kunnen denken. Sommigen wisten zeker dat de aanslag op de redactie van het satirische tijdschrift Charlie Hebdo een verzinsel van Amerikanen en zionisten was om moslims in een kwaad daglicht te stellen. En zulke cartoons die de islam bespotten, moeten verboden worden. Er was sprake van wij/zij-denken. De winst ten opzichte van tien jaar geleden, na de moord op Theo van Gogh, toen leerlingen zeiden dat Van Gogh de moord over zichzelf had afgeroepen, was dat er nu wél werd gesproken, dat gebeurde toen niet of nauwelijks. Maar is het erover hebben genoeg?

De Onderwijsinspectie constateerde in 2015 dat scholen nog te weinig systematisch bezig zijn met burgerschapsonderwijs. Met name in het mbo zou het kritisch leren denken nog onvoldoende aandacht krijgen.

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Jet Bussemaker benadrukte in maart 2015 in haar brief aan de Tweede Kamer het belang van het onderwijs bij het voorkomen van radicalisering. Zij gaf aan met veel docenten, leerlingen, bestuurders en onderzoekers hierover te hebben gesproken en constateerde dat sommige onderwijsinstellingen ver zijn in het omgaan met radicalisering, maar dat docenten en instellingen er soms ook mee worstelen. ocw stelde onder meer extra ondersteuning beschikbaar voor scholen die daar behoefte aan hadden en bood laagdrempelige trainingen aan die moesten helpen bij het herkennen van radicalisering. ‘Jongeren moeten het gevoel hebben dat ze ertoe doen’, schreef de minister in haar brief. ‘En zij moeten binnen in plaats van buiten worden gesloten. Zo kunnen we er mede voor zorgen dat de voedingsbodem voor radicale denkbeelden zo klein mogelijk blijft.’

Ik reisde van Amsterdam naar Den Haag, van Hengelo naar Rotterdam en vandaar naar Almere om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van wat er leeft op scholen. Hoe beïnvloedt de maatschappelijke realiteit de praktijk van alledag? Voelen leraren zich in staat om het gesprek te voeren over gevoelige onderwerpen als Charlie Hebdo, IS, vluchtelingen of buitenlanders in het algemeen? Vinden ze dat dat bij hun takenpakket hoort? Worden ze voldoende ondersteund door hun directies? Hebben rectoren en directeuren zicht op wat er op dit gebied leeft binnen hun school? En hoe zien studenten hun eigen plaats in de samenleving? Wat zijn hun verwachtingen en dromen?

‘Nederlanders snappen het niet. Ze voelen niet aan wat er in de harten van deze studenten leeft’

Ik bezocht vier hbo’s, acht mbo’s en vijf vmbo’s. Ik sprak met directeuren, docenten, studenten en ik woonde lessen bij. Vaak gaven de docenten die ik ontmoette burgerschapskunde, bij de hbo’s sprak ik vooral docenten uit de juridische secties. Mijn rondgang speelde zich af vóór de terroristische aanslagen die afgelopen november opnieuw in Parijs plaatsvonden. Docenten stuurden me na 13 november wel hun reactie, sommigen lieten weten dat ze deze verschrikkelijke gebeurtenis in redelijke rust met hun klas hadden kunnen bespreken, er waren kennelijk lessen getrokken uit de ervaringen na ‘Charlie Hebdo’, waardoor de gedachtewisseling nu beter verliep. Een ander mailde somber dat het gesprek over de aanslagen helaas was gestrand toen een paar studenten bleven hameren op hun overtuiging dat IS een complot van zionisten is.

Het thema radicalisering speelt door het hele land, merkte ik tijdens mijn rondgang, al wordt er verschillend mee omgegaan. Als zich iets voordoet, doet de ene opleiding het af als incident terwijl de andere onderwijsinstelling er serieus werk van maakt. Ook protocollen – als die er al zijn – zien er overal anders uit. Directies en docenten maken zich trouwens over een grotere groep zorgen dan alleen de radicalen, ze zien een groeiende groep jongeren die zich hier niet thuis voelen, jongeren die bovendien allerlei problemen hebben en zich vaak op sleeptouw laten nemen door sociale media. De invloed ervan is groot en daar heeft het onderwijs nauwelijks antwoord op.

Daar komt de polarisatie nog eens bovenop. Terwijl allochtone studenten het idee hebben dat ze worden achtergesteld en gediscrimineerd, voelen autochtone studenten zich bedreigd en vragen ze zich angstig af hoe dat straks moet als ze, zoals zij zeggen, in de minderheid zijn. Over en weer is er steeds minder begrip en empathie.

Leerlingen zien de wereld vanuit het perspectief waarbinnen ze zijn opgegroeid. In de Schilderswijk is dat anders dan in Hilversum. Antiwesterse uitingen horen er tegenwoordig nu eenmaal bij, zei een directeur van een vmbo alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, ‘ze zijn een onderdeel van deze tijd’.

Hoe verschillend de standpunten liggen, merkte een docente toen ze tijdens een van haar lessen het filmpje wilde tonen van de aanslag op de Twin Towers in 2001. Twee van haar leerlingen wilden hún versie laten zien, een filmpje van internet waarin het vliegtuig onbemand was en de Amerikanen erachter zaten. Zo geschiedde. De docente besloot neutraal te blijven en haar mening over deze interpretatie voor zich te houden. Ze vond het voldoende dat deze jongens zich ook gehoord zouden voelen, dat beide waarheden – 9/11 is wél gebeurd versus 9/11 is een verzinsel – op deze manier naast elkaar konden bestaan.

Steeds vaker staan werelden lijnrecht tegenover elkaar. Studenten van een ‘witte’ mbo-opleiding waren ervan overtuigd dat het dramatische beeld van de driejarige Aylan, het Syrische jongetje dat begin september in zijn rode shirtje en blauwe broekje aanspoelde bij de Turkse stad Bodrum en wereldwijd veel emoties opriep, geconstrueerd was door de media om medelijden op te wekken. Ergens in het gebouw had een foto van deze tragische gebeurtenis gehangen, maar die was vermoedelijk door leerlingen weggehaald, vertellen docenten.

Deze complottheorie, die op verscheidene opleidingen door het hele land de ronde doet, is het spiegelbeeld van de bewering dat de aanslag op Charlie Hebdo een verzinsel was van de media, de Amerikanen, de zionisten, om moslims in een kwaad daglicht te stellen. Beide partijen houden hardnekkig vast aan hun eigen waarheid, die vaak wordt gedeeld door familie en vrienden. Hoe doorbreek je die impasse? Hoe stop je deze vooringenomenheid en verharding?

Er speelt meer. Docenten op scholen met veel ‘kansarme’ leerlingen realiseren zich dat de wereld van hun leerlingen geen makkelijke is. Grote problemen thuis, schulden, moeilijke relaties. Zoeken naar je identiteit. Docenten vinden het lastig om op de juiste manier te reageren als leerlingen zich misdragen, soms als gevolg van problemen thuis of op straat. De straatcultuur komt vaker de school binnen.

Conflicten escaleren snel, vertelt de directeur van een mbo: ‘Onze leerlingen voelen zich snel miskend door een gebrek aan eigenwaarde, bovendien zijn ze gewend zich op straat zo op te stellen. Daar is het normaal.’

Een opleidingsmanager in het hbo baart deze trend, grove omgangsvormen, gebrek aan zelfreflectie en empathie, al langer zorgen: ‘Hier in het gebouw wordt veel vaker dan vroeger hard geschreeuwd’, constateert hij. ‘Het lijkt soms alsof de studenten de norm kunnen bepalen en dat is niet de bedoeling. Ik stel de norm en als dat ze niet bevalt, dan vertrekken ze maar.’ De manager heeft wel oog voor mogelijke oorzaken van zulk asociaal gedrag. Hij wijst op de spagaat waar studenten soms in zitten: ‘Ze zitten tussen twee vuren, die van school waar je je volgens regels moet gedragen, en die van de straat waar andere normen gelden en waar sommige vriendjes de hele dag vrij zijn en toch een vette auto hebben.’

Bij een intake van nieuwe leerlingen op het mbo in Almere melden zich drie jonge vrouwen. Een van hen is een alleenstaande Surinaamse moeder van 26 met twee kinderen. Ze heeft grote problemen, ze zit in de schuldsanering en heeft een maatschappelijk werker die haar helpt de dag zo goed mogelijk te structureren. ‘Ik verdraag weinig’, zegt ze bijna als waarschuwing. De tweede die zich komt aanmelden heeft een Koerdische achtergrond, is 21 en net gescheiden. De derde is 22, van Somalische komaf en moet door omstandigheden voor haar moeder zorgen. Alledrie zijn ze gemotiveerd – ‘ik wil het zo graag’ – om de opleiding zorg te gaan volgen. Maar of het, gezien hun persoonlijke omstandigheden, makkelijk zal gaan? De docente die de intake doet vraagt zich bezorgd af of deze vrouwen voldoende greep op hun leven hebben om de opleiding met succes te doorlopen. Ze hoopt van wel.

Jongeren die flirten met een orthodox gedachtegoed zijn nog niet meteen op weg naar Syrië. Het geloof biedt velen van hen houvast, structuur, troost. Zeker als ze het gevoel hebben er niet bij te horen, dat hun leven niet op orde is. Het geloof is steeds vaker een baken.

Neem Kemal. Hij ziet er goed uit. Een fel gekleurd jasje met een donkerblauwe sportbroek, witte sokken en slippers. ‘Ik zie er door mijn kleding uit als een drugsdealer en ik word daarom denk ik vaak aangehouden.’ Hij heeft een mooi, gaaf gezicht met donkere ogen en een baardje. Dat laatste helpt ook niet, er gelovig uitzien is op dit moment geen pre. Voor de buitenwereld althans.

Voor Kemal zelf is het geloof een zegen. Hij woont samen met zijn moeder en zusjes. Zijn ouders zijn gescheiden en zijn moeder werkt hard, ze heeft verschillende schoonmaakbaantjes. Kemal volgt in Rotterdam de mbo-opleiding logistiek en heeft een Turkse achtergrond, alhoewel hij vaak voor Marokkaan wordt aangezien.

‘Het lijkt soms alsof de studenten de norm kunnen bepalen en dat is niet de bedoeling. Ik stel de norm’

In zijn jonge leven, hij is 22, kende hij veel tegenslag, vertelt hij in een leeg lokaal na de les. Hij had een nare stage-ervaring waarbij hij onterecht werd weggestuurd en van niemand steun kreeg, maar dankzij het geloof is hij weer opgekrabbeld. Juist toen hij alle vertrouwen in de mensheid dreigde te verliezen kwam Allah op zijn pad. ‘Het geloof is alles voor me, het geeft me zoveel rust.’ Hij ergert zich steeds meer aan de hedonistische manier van leven in Nederland. ‘Vrouwen dragen te strakke kleren, soms zie je bijna hun blote kont.’

Zijn vrienden zijn geen haar beter: ‘Ze drinken soms of nemen drugs om de pijn van het leven te vergeten. Soms zitten ze te chillen met wijven en dat mag niet, dat is verboden in de islam. Dat ik nu zo gelovig ben, vinden ze sterk, misschien vinden ze die weg ook nog een keer.’ Hij begrijpt de jongens die naar Syrië gaan. In Nederland voelen ze zich net als hijzelf niet thuis. Of hij die stap zelf zal zetten? Op dit moment niet. Hij wil na zijn opleiding – en heus, die maakt hij af – in ieder geval wél naar een islamitisch land verhuizen, een plek waar hij zich begrepen zal voelen, waar hij op zijn manier kan leven, met hopelijk een vrouw naast zich.

De docent omgangskunde op deze opleiding, die een goed contact heeft met Kemal, vindt hem niet radicaal. Wel kwetsbaar. De lijn daartussen is dun.

Karim Amghar en Bernhard Holtrop – de laatste werd speciaal voor dit project ingehuurd – geven op dit mbo in Rotterdam het vak omgangskunde. In hun lessen kan over alles worden gepraat. Ze willen dat studenten zich blootgeven, vertellen wat er speelt en wat ze denken, ook na ‘Charlie Hebdo’ deden ze dat. Ze gebruiken daarbij de talking stick, een eeuwenoude methode die oorspronkelijk door indianen werd gebruikt. De stamoudste hield de houten stok met veren en andere symbolen vast aan het begin van een vergadering, de anderen mochten hem niet onderbreken. Als je klaar bent met praten, geef je de stick door. Tegenwoordig wordt deze methode regelmatig bij trainingen gebruikt, en nu dus ook in deze Rotterdamse klas.

De studenten zitten in een cirkel en de stick, vandaag is het een pen, ligt in het midden op de grond. De docenten komen met een vraag of een stelling en de leerling die er iets over wil zeggen pakt de stick. Het is de bedoeling dat de anderen aandachtig luisteren zolang hij de stick vasthoudt.

‘Waar ben je over tien jaar?’ vraagt Amghar. ‘Ik hoop dat het goed met me komt’, zegt de eerste student die de stick pakt. Hij legt niet uit waar deze opmerking precies op slaat, maar vindt het zichtbaar een grote stap dat hij hardop zijn zorgen heeft geuit. De docent die tussen de leerlingen in de cirkel zit, laat het even zo. ‘Dan zit ik in Turkije’, zegt de volgende. ‘Ik weet niet of ik over tien jaar nog leef’, is het intrigerende antwoord van Kemal. Hij zegt het terwijl hij naar de punten van zijn schoenen kijkt. Dan volgt een leerling met een geruststellender voorspelling: ‘Ik hoop me dan bedrijfsleider te kunnen noemen en huisje, boompje, beestje te hebben.’

De stelling die de docenten vervolgens opwerpen, namelijk dat het begrijpelijk is wanneer jongens uit Nederland naar Syrië vertrekken, krijgt hier en daar bijval. ‘Het is logisch, als je het gevoel hebt dat je in Syrië moet helpen.’ En: ‘Wie voelt zich hier nou thuis?’ Maar niet iedereen is het ermee eens: ‘Hoe kun je zoiets nu doen en je ouders achterlaten?’ vraagt een Turkse jongen enigszins verontwaardigd. Weer een ander vindt het iemands eigen keuze en daar moet je begrip voor hebben.

Deze studenten hebben een zwaar bestaan en emoties laten ze liever niet zien, want dat is niet stoer. Door te luisteren naar elkaars verhalen en door elkaar vragen te stellen, hopen deze docenten dat de studenten zich geraakt voelen. Het gaat om inlevingsvermogen, medeleven, je in elkaar verplaatsen. De kringgesprekken kunnen volgens Holtrop en Amghar zelfs ‘een helende werking’ hebben omdat de leerlingen zich in deze veilige omgeving aangespoord voelen om over zichzelf na te denken en rustig te verwoorden wat ze denken.

Maar de meeste studenten zijn vooral bezig met zichzelf en hun eigen leven. Ze zijn op zoek naar vastigheid en willen straks zelfstandig kunnen wonen. Ze maken zich zorgen over de hoge vaste lasten, de energierekening bijvoorbeeld. Hoe moet dat als ze geen vast werk hebben? De meesten hebben een niet-Nederlandse achtergrond, ze voelen zich hier niet thuis, zeggen ze. Ze zijn niet geïnteresseerd in politiek, hebben er geen enkel vertrouwen in en zijn niet van plan ooit te gaan stemmen.

Bij opleidingen met overwegend Nederlandse leerlingen zag ik hetzelfde gebrek aan vertrouwen. De overheid staat ver van ze af en is niet te vertrouwen, jongeren vinden dat er te weinig rekening met ze wordt gehouden. Soms verwachten jongeren te veel, wentelen ze zich in de rol van slachtoffer in plaats van te vechten voor hun toekomst.

Dat laatste deed Bilal, 22, wel. Hij overwon zijn negatieve zelfbeeld en zette door. Ik spreek hem op het mbo in Rotterdam. Hij is lang en oogt vrolijk. Hij woont thuis met zijn voor werk afgekeurde vader die in de steigerbouw zat, zijn moeder die schoonmaakster is, en zijn twee jongere broertjes. Na het vmbo stopte Bilal met leren. Toen hij jong was hoopte hij voetballer te worden. Hij speelde hoofdklasse tot zijn meniscus scheurde, toen was zijn grote droom voorbij.

Hij ging in een kaasfabriek in Gouda werken, in ploegendiensten. Met de eerste stoptrein haalde hij op het nippertje het busje dat bij het station klaarstond om de werknemers naar de fabriek te brengen. ‘Het was vermoeiend, zulk zwaar werk, soms was ik na de nachtdienst kapot. Ik wilde dit niet mijn hele leven doen. De logistieke kant in de fabriek trok me aan. Ik haalde niveau twee, daarna ben ik gestopt. Ik zat de hele dag thuis en hing op de bank, net als veel van mijn vrienden. Ik werd somber en had het gevoel dat ik niets had en dat het niets met me zou worden. Waarom leef ik eigenlijk? vroeg ik me af. Niets had nut. Die sombere gevoelens zorgden voor stress, ik begon te drinken. Mijn familie wist niet hoe ze me moesten helpen, ze maakten zich grote zorgen. Uiteindelijk heeft mijn moeder zo op me ingepraat dat ik weer naar school ben gegaan. Om eerlijk te zijn, ik begon slecht, ik was zo bang dat ik het niet kon. Ik moest streng voor mezelf zijn, leren, leren, leren. Nu ben ik dankbaar en wil ik door naar niveau vier en wie weet naar het hbo. Ik heb geleerd sterk en gedisciplineerd te zijn, vol te houden, ik weet zeker dat het goed komt met me. Mijn ouders komen uit Turkije, maar ik ben hier geboren, ik wil knokken voor mijn toekomst in Nederland. Stemmen doe ik niet, politiek is niets voor me, dat zeg ik eerlijk.’

Het gevoel dat de toekomst de studenten niet tegemoet lacht was bij het mbo in Rotterdam tamelijk wijdverbreid. Docenten merken hoe een deel van hen worstelt met de verleidingen van de straat. Uitgaan, drinken, hosselen, kleine criminaliteit. Relatief nieuw zijn de ronselaars die de studenten lastigvallen en hen ervan willen overtuigen dat ze naar Syrië moeten gaan. ‘Eerst stonden ze buiten de moskee en spraken ze op straat studenten aan’, vertelt een docent. ‘Dat is niet meer zo, nu zitten ze in de moskee. Ze benaderen onze leerlingen nog steeds en die tobben daarmee, het beroep dat op ze wordt gedaan vanwege hun geloof vinden ze verwarrend.’ Docenten zijn verontwaardigd over dit soort praktijken, maar ze hebben ook het gevoel niets te kunnen uitrichten. Ze zijn machteloos.

Mustafa, een leerling van het mbo in Rotterdam, verscheen een tijdje geleden opeens niet meer op school. Hij was de afgelopen tijd steeds geloviger geworden en leefde in zijn eigen wereld, maar was hij daarmee een extremist of een jihadist? Niemand die het weet. Een docent van de opleiding is nog wel naar zijn huis gegaan, maar daar werd niet opengedaan. Mustafa bleek spoorloos.

‘Het is een illusie dat deze jonge mensen door meer kennis van de rechtsstaat anders zouden gaan denken’

Onderwijsinstellingen vinden het lastig om radicalisering te herkennen. Moet je voortdurend opletten of iemand zich anders gaat gedragen, of hij of zij zich isoleert? Je ziet zo makkelijk iets over het hoofd. In Den Haag hebben ze dat een paar jaar geleden ervaren. Op een vmbo/havo met veel moslimleerlingen bejubelde een leerling regelmatig de zegeningen van de islam. Mohamed was vroom en had een sikje, maar hij was een goede leerling, vriendelijk en beleefd en hij deed goed mee in de klas. Hij had zijn docente geschiedenis er wel op gewezen dat zij ‘op het verkeerde pad’ zat en hij had een nogal eenzijdig profielwerkstuk over de geschiedenis van de islam ingeleverd waarbij hij de koran als wetenschappelijke bron had opgevoerd.

Vlak na zijn eindexamen werd de jongen tot verbijstering van zijn docenten gearresteerd. Hij werd ervan verdacht jonge mannen te hebben geronseld voor de strijd in Syrië en zat meer dan een jaar gevangen in de Extra Beveiligde Inrichting in Vught. De eis tegen Mohamed was vijf jaar, de rechtbank veroordeelde hem tot drie jaar waarvan één voorwaardelijk.

Zodra jongeren in handen van echte jihadisten zijn gevallen, is er geen redden meer aan, weet een schooldirecteur uit Den Haag uit ervaring. Meerdere leerlingen van zijn school zijn in de afgelopen jaren naar Syrië vertrokken. ‘Niemand houdt ze tegen, de wijkagent niet, de moskee niet. Het probleem is juist dat niemand greep op ze heeft. De invloed van sociale media bij deze jongeren is gigantisch, die strijd hebben we al lang verloren’, zegt de directeur nuchter.

Het enige wat je als school kunt doen is proberen in gesprek te blijven, in de hoop ze te bereiken. Lessen burgerschap of Bildung, waarin maatschappelijke thema’s worden behandeld, hebben volgens hem geen enkele zin. ‘Wij kunnen de wereld niet redden met Bildung.’ Enigszins defaitistisch, al noemt hij het realistisch: ‘Het is een illusie dat deze jonge mannen en vrouwen door meer kennis van de rechtsstaat anders zouden gaan denken.’

Leerlingen van deze school zijn ervan overtuigd dat alle Nederlanders op de pvv stemmen, vertelt een docent. ‘Ik moet ze duidelijk maken dat dat niet zo is.’ Deze leerlingen zoeken dikwijls hun toevlucht tot religie, merkt de docent op. ‘Voor hen is geloof belangrijk, ze voelen zich erdoor gesteund en willen zich aan de regels houden.’

Toch raken vooral meisjes aangetrokken tot het radicale gedachtegoed, vertelt de directeur. Hij vergelijkt de aantrekkingskracht van IS met die van loverboys, een geluid dat je op meer scholen hoort. ‘De meiden raken in de ban van zo’n man, je moet ze echt losweken. Wat er wordt geboden lijkt aantrekkelijk en stoer. Zo’n jongen met een kalasjnikov die jou gaat beschermen! En dat alles onder de vlag van religie.’ Er wordt veel werk van de meisjes gemaakt, weet de directeur, die de gemeenschap goed kent, maar hier tot zijn grote spijt geen invloed op kan uitoefenen. ‘Tegen de tijd dat ze naar Syrië gaan, zijn ze totaal gehersenspoeld. Totaal.’

Een leerlinge die Syrië al had bereikt, is met succes terug naar Nederland gehaald. Alhoewel succes hier een relatief begrip is, want ofschoon ze vervolgens wel voor haar eindexamen slaagde, nam ze geen afstand van haar radicale overtuiging.

Er is geen kant-en-klaar antwoord, herhaalt de directeur van deze vmbo/havo/vwo-school met veel allochtone leerlingen. Hij blijft wel hameren op het gevoel van uitsluiting dat deze leerlingen al of niet terecht hebben: ‘Ze hebben een diepgeworteld idee er niet bij te horen. We kunnen ze verleiden door ze een kwalitatief goede opleiding te geven. Ze kritisch te leren nadenken. Tegenwicht te bieden. Meestal lukt het ons om ze voldoende zelfinzicht te geven. Wat ook helpt is dat we in zo’n mooi nieuw gebouw zitten, dat is er speciaal voor hen en dat waarderen ze.’

Leerlingen proberen hun docenten soms tot het enige ware geloof te bekeren, hen te helpen een beter mens te worden. ‘Juf, we zien de vormen van uw lichaam!’ zei een leerling van het vmbo eens verontwaardigd. ‘Daar zit ik vijf keer per week voor op de sportschool’, antwoordde de docente onverstoorbaar. ‘Denk je nu heus dat ik die strakke buik na jouw opmerking ga verbergen?’ Het is heel belangrijk niet mee te gaan in die gedachtegang, zegt de docente glimlachend. ‘Wij moeten onszelf blijven.’

Confronterende gesprekken kunnen goed werken, maar vragen veel van een docent. ‘Toch moeten we het doen’, zegt de docente geschiedenis vol overtuiging. ‘Wat u zegt klopt niet juf’, zei een jongen uit de eerste klas een keer, want het stond niet in de koran. ‘Dat is tenenkrommend!’ Het deed haar denken aan de geradicaliseerde Mohamed C. die toen hij havo deed bij haar in de klas zat en die het zo goed met haar voor had. Hij wilde de tijd nemen om haar ‘op het rechte pad’ te helpen. ‘Destijds vond ik dat aandoenlijk, maar dat was het natuurlijk niet.’

Dat leerlingen hun geloof boven de rechtsstaat stellen, komt voor, vertelt ze. ‘Daar moet je keihard tegenin gaan.’ Hetzelfde geldt wat haar betreft voor leerlingen die beweren dat het goed was wat Hitler deed. ‘Als ik de holocaust behandel, hoor ik dat soort geluiden. Het vervelende is dat dat soort uitlatingen niet verdwijnen met goed onderwijs. Het zit dieper.’

Toen ze net docent was, wist ze niet goed op dit soort situaties te reageren. Inmiddels is ze via trainingen en cursussen flink bijgespijkerd. Die nieuwe kennis heeft haar enorm geholpen en ze gunt al haar collega’s zulke kwalitatief goede bijscholing. ‘Ik kijk anders aan tegen wat er wordt gezegd, ik ben minder naïef en alerter.’

Een moeder stuurde haar voor de zomer een e-mail omdat haar dochter zich niet op haar gemak voelde. Klasgenoten lieten blijken fan te zijn van IS en dat vond haar dochter intimiderend, schreef de moeder verontrust. De docente is met moeder en leerlinge in gesprek gegaan en heeft dit noodsignaal met andere leraren besproken, zodat er beter op gelet kon worden. ‘Ik wil alles benoemen’, zegt de docente. ‘Ik wil die poging wagen, ook al word ik wel eens somber als ik weer eens “kankerhomo” of “kankerjood” hoor. Ik blijf hopen dat onze leerlingen joden en homo’s ooit gewoon gaan vinden. Deze jongeren zitten het grootste deel van de dag op school en horen van ons andere geluiden. Wij hebben invloed, dus maken we dit soort gevoelige zaken bespreekbaar. Daarin wil ik me wel gesteund voelen. Mijn directeur doet dat gelukkig ook. Angst mag niet gaan regeren in het onderwijs.’

Meer discussie tussen docenten onderling zou ook helpen, zegt de docente. Nu, met de dagelijkse druk, is daar nauwelijks ruimte voor. Docenten beoordelen extreem gedrag van hun leerlingen verschillend. De een noemt het radicaal, de ander denkt dat het overwaait en noemt het pubergedrag, een derde benadrukt de invloed van de straatcultuur. Hoe dan ook, zegt de docente: ‘We praten er onvoldoende over.’ Ten slotte zou ze graag zien dat de overheid, de minister, de ambtenaren, iedereen die zich betrokken voelt, zich veel meer met het vak burgerschap zou bemoeien. Door hen voelt ze zich wél in de steek gelaten. ‘We mogen burgerschap nu zelf invullen, met als gevolg dat dat heel verschillend gebeurt, terwijl het zo verschrikkelijk belangrijk is! Met praten over jezelf, je achtergrond en de wereld waarin je leeft zou al op de basisschool moeten worden begonnen.’

‘Ik blijf hopen dat onze leerlingen joden en homo’s ooit gewoon gaan vinden’

Bij een mbo-opleiding in Den Haag verdween vier jaar geleden een van de leerlingen naar Irak. Hij was jong getrouwd en ging samen met zijn vrouw op jihad. Beiden zijn omgekomen, zegt de coördinator sociale veiligheid met spijt in haar stem: ‘Hij was de eerste Nederlandse Syrië-dode.’ Wat de Syrië-gangers gemeen hebben is dat ze in hun eigen wereld leven en moeilijk te bereiken zijn.

Murat, die in 2012 door een groepje mannen werd geronseld, had problemen thuis en een politieverleden. Hij kwam weinig op school en trok zich niets aan van de absentiebrieven die naar huis werden gestuurd. De school waarschuwde hem, zei dat hij wel moest komen, anders zouden ze hem uitschrijven. Kennelijk boeide hem dat niet want hij kwam niet. De school raakte hem kwijt en opeens bleek hij naar Syrië te zijn vertrokken.

Een andere leerling verdween geheel onverwacht. Voor hij Syrië kon bereiken werd hij teruggehaald en nu is de student weer op Nederlandse bodem. De opleiding die hij deed wilde hem helpen en zo kon hij die vervolgen. Het gaat nu wel, al is het met vallen en opstaan, want zo’n trip naar het kalifaat is ingrijpend in zo’n jong leven en voor de opleiding is het soms lastig precies te begrijpen wat er in hem omgaat.

Docenten moeten ongemakkelijke situaties niet vermijden. Het gebeurt te vaak dat een docent hoopt dat de les snel voorbij is, soms uit angst voor wat leerlingen kunnen zeggen, en soms is het ‘metaalmoeheid’.

‘Ze moeten juist het moeilijke gesprek aangaan’, zegt de coördinator. ‘Holding difficult conversations’, noemde ran het. Dit Europese Radicalisation Awareness Network kwam na de aanslagen in januari 2015 op de redactie van Charlie Hebdo en de joodse supermarkt een paar keer bij elkaar om ervaringen van scholen uit te wisselen en een manifest te schrijven met de bedoeling elkaar te inspireren en de Europese ministers te adviseren. Zeer nuttig vond de coördinator die bijeenkomsten, waar iedereen het erover eens was dat docenten hoe dan ook moeten proberen het gesprek aan te gaan als leerlingen met extreme ideeën komen. Als je dat laat gaan, loop je het risico dat je de gevoelens van niet begrepen worden juist versterkt. En je laat andere leerlingen, die misschien zijn geschrokken van wat er is gezegd, in de steek.

De Haagse Hogeschool heeft een protocol opgesteld nadat een paar studenten naar Syrië waren vertrokken. Daarin wordt beschreven wie je moet waarschuwen als je een vermoeden hebt dat een student van het pad dreigt af te raken. Een goed initiatief, maar de volgende stap, de tweeduizend medewerkers van het protocol op de hoogte brengen, blijkt lastiger. Bij de vakgroep internationaal recht kwam een van de studenten melden dat hij actief werd benaderd door IS-aanhangers en dat hij niet wist wat hij daarmee aan moest. Hij werkte op Schiphol en werd zelfs daar belaagd.

De student was succesvol in zijn studie. Hij had wel wat persoonlijke problemen, maar die vielen in het niet bij de angst die hij had voor dit stel radicalen. Hij durfde ook niet meer naar huis, sliep bij vrienden en was door deze actieve bedreiging niet in staat geweest al zijn tentamens te maken. Hij vroeg zijn mentor om hulp. Geen eenvoudig verzoek, vond ze. ‘Ik had wel met uithuwelijking en eerwraak te maken gehad, maar dit was nieuw. Ik kon niet veel meer doen dan zijn verhaal aanhoren.’

Hij was tweedejaars en riskeerde een negatief bindend studieadvies als hij zijn laatste tentamen niet zou halen. Omdat hij niet alleen naar zijn decaan durfde te gaan om zijn zaak te bepleiten, ging zij mee. Hij heeft daar zijn verhaal gedaan en de decaan moet nu beslissen. De docenten wisten niet van het inmiddels bestaande protocol, wat te doen bij een vermoeden van radicalisering, maar ze schakelden wel een collega in die veel weet over de islam en de extreme variant ervan. Die is met deze student gaan praten. Het voorval laat zien hoe onthand en machteloos docenten zich kunnen voelen als ze geen deskundige hulp kunnen inroepen.

De actualiteit dringt steeds meer de school binnen. Sinds de vluchtelingenstroom goed op gang is gekomen, horen docenten steeds meer xenofobe geluiden. Antisemitische incidenten doen zich vaker voor als de spanningen in het Midden-Oosten toenemen.

Een docente burgerschap van een mbo in Amsterdam was amper met de les over discriminatie begonnen toen een leerlinge met een Marokkaanse achtergrond opstond, deed of ze een wapen vasthield, in de rondte begon te schieten en op luide toon riep: ‘Als ik een kalasjnikov had, schoot ik alle joden dood.’

De docente schrok, ze wilde meteen een eind maken aan dit gescheld. Ze probeerde het meisje erop te wijzen dat joden en allochtonen veel met elkaar gemeen hebben. Dat deze tirade niemand verder zou helpen. ‘Maar ik drong niet door. Ik vroeg haar zich in te leven in een denkbeeldig joods meisje van vijf jaar dat hier woont. Wat heeft zo’n kind met de politiek van Israël te maken? Er was helaas geen plaats voor empathie. Dat kleine meisje interesseerde haar niet, ze had maar één boodschap: de joden moesten dood.’

De studente kreeg meer klasgenoten mee in haar tirade, ook Turkse leerlingen en niet-moslima’s vielen haar bij. ‘O, wat was dat heftig. De Surinaamse leerlingen hielden hun mond, geen idee waarom. Aan het eind van de les werd ik door de boze studente apart genomen. Ze was inmiddels rustig en hoopte dat ik op het goede pad zou komen. “Dat gun ik u”, zei ze welgemeend. Ik vond haar reactie opmerkelijk, ze leek zo overtuigd van haar gelijk. Sommige meisjes bedekken zich steeds meer, misschien is dat wel de invloed van IS, ik weet het niet. Maar zulk gedrag baart me zorgen. Er zijn hier ook meisjes die mannen geen hand willen geven, ik spreek ze daarop aan, vraag ze waar hun prioriteiten liggen, hoe dat moet straks als ze willen werken. Soms lukt het me om ze te bereiken, maar niet altijd. Ze zijn kwetsbaar, beïnvloedbaar. Of het nu loverboys zijn die aan ze trekken of IS-aanhangers, deze meiden hebben het gevoel niets te verliezen te hebben.’

Net als op andere opleidingen speelt ook hier het gebrek aan vertrouwen in de toekomst, het gevoel van ‘ik word toch nergens aangenomen’. ‘Ze zijn niet weerbaar.’ De docente weet dat sommige van haar collega’s bang zijn om studenten met zo’n grote mond les te geven. Die piekeren er ook niet over om ingewikkelde thema’s aan te snijden, dat gaan ze uit de weg. ‘Je moet hun vertrouwen hebben, anders lukt het niet.’

Ze vindt het jammer dat er nog zo weinig allochtonen in de leiding van scholen en opleidingen te vinden zijn. Het lost niet alles op, maar het zou wel beter zijn omdat ze de leerlingen beter begrijpen. Een collega van het hbo met een Marokkaanse achtergrond valt haar bij. ‘We moeten deze leerlingen meer aandacht geven’, zegt ze. Waarschuwend: ‘Een groot deel van onze studenten voelt zich hier niet thuis, dat gevoel wordt alleen maar sterker.’

Ze deed of ze in de rondte begon te schieten en riep: ‘Als ik een kalasjnikov had, schoot ik alle joden dood’

Het roc in Hengelo zit in een prachtige oude gieterij, een verbouwd rijksmonument. Voor het gebouw is een paar vierkante meter gereserveerd voor de rokers. De studenten roken onder toeziend oog van de beveiliging. Binnen is het een gezellige drukte.

In het oosten van het land is de sfeer minder gepolariseerd dan in het westen, alhoewel er bij studenten grote zorgen bestaan over de stroom asielzoekers die deze kant uit komen en die angst wordt soms fel geuit. Islamitisch radicalisme is hier nauwelijks aan de orde. Het ROC Twente kent één uitreizigster, een 24-jarige vrouw die half februari 2015 plotseling naar Syrië was vertrokken, met haar vierjarige autistische zoontje. Vooral dat laatste – en het feit dat ze door verschillende hulpverleners werd begeleid die haar evenwel niet hadden kunnen tegenhouden – zorgde voor beroering. Ze was in de aanloop naar haar vertrek wel steeds religieuzer geworden en kleedde zich strikt volgens islamitische regels. Toch zag ook haar vader, bij wie ze woonde, deze stap niet aankomen.

Deze gebeurtenis maakte indruk op de school en het college van bestuur en collega’s van het studieloopbaancentrum hebben na haar vertrek uitgebreid contact gehad met vader, hulpverleners en de gemeente. Docenten van de studente hebben vervolgens met haar klasgenoten over deze radicale stap gesproken.

De vijf docenten burgerschap die vanochtend aan tafel zitten hebben de indruk dat er bij hun studenten op de achtergrond wel het een en ander speelt. Ook in Hengelo werden na de aanslag op Charlie Hebdo opmerkingen gemaakt die bevreemding wekten: ‘Van die goed geïntegreerde meisjes die opeens heel fel werden en zeiden dat “die mensen van Charlie Hebdo er zelf om hadden gevraagd”. De studenten hadden het over onze profeet en spraken in termen van wij en jullie, ze benadrukten op die manier de kloof die ze kennelijk voelden.’

Ook hier bestaan meerdere, soms botsende werkelijkheden naast elkaar. Docenten maken zich de laatste tijd zorgen over een toenemend pvv-geluid. ‘Als we rond Prinsjesdag verkiezingen houden stemt zestig procent van de studenten op de pvv’, vertelt een docent.

De docenten van dit mbo in het oosten van het land zijn het met elkaar eens. ‘Ook onze studenten leven in parallelle werelden.’ Een docent met een Syrisch-orthodoxe achtergrond illustreert zijn bezorgdheid over die afstand met een recente kwestie. Hij gaf een les burgerschap en behandelde daarin de actualiteit in het Midden-Oosten. Een van de leerlingen kon niet goed onder woorden brengen wat IS precies was. ‘Zoek het op’, suggereerde de docent. De student ging aan de slag en vertelde even later wat hij allemaal te weten was gekomen, onder meer over een van de leiders: Abu Bakr al-Baghdadi. De student lachte omdat hij vond dat Baghdadi een beetje raar sprak, waarop een klasgenote, ze was moslima, overstuur raakte en begon te huilen. Ze voelde zich diep vernederd vanwege zijn commentaar op Baghdadi. De islam werd volgens haar belachelijk gemaakt. De studente verliet het lokaal en heeft daarna nooit meer een les burgerschapskunde bijgewoond. Als gevolg van haar verzuim heeft de studente onvoldoende punten gehaald en zal er een oplossing moeten worden gevonden, want het zou zonde zijn als ze hierdoor met de opleiding moet stoppen.

Naast toenemende angst en onzekerheid zien docenten bij hun studenten ook een verharding. Weer dat gebrek aan medeleven. Als voorbeeld vertelt een docente hoe ze tijdens haar les televisie-uitzendingen toonde van Ali B. Hij had een programma, Ali B en de 40 wensen, waarin hij allerlei mensen probeerde te helpen. Het viel de docente op hoeveel waardering de leerlingen hadden voor de ouderen die Ali B bijstond: ‘De sympathie klotste over de schoolbankjes.’ Terwijl de asielzoekers over wie hij zich in een andere uitzending ontfermde door leerlingen ‘met hardheid en cynisme’ werden bespot. Een gênante bijkomstigheid, vertelt de docente, was de aanwezigheid van klasgenoten die daadwerkelijk in een azc wonen, zij hielden wijselijk hun mond.

Een van de docenten begint zijn les voor een klas vol meiden, niveau vier, die straks de zorg in gaan. Ze zijn ongerust over hun toekomst: is er straks nog wel werk? Door de bezuinigingen wordt dat in dit deel van het land erg moeilijk, weten ze. Er is geen houvast, hun toekomst lijkt allerminst verzekerd, zeggen ze, want krijgen ze straks wel een huis? Nu, met al die vluchtelingen, wordt dat alleen maar moeilijker. ‘We worden bang gemaakt’, zegt een leerlinge. ‘Als ik vertel dat ik in de kinderopvang wil werken, word ik raar aangekeken, er zijn nauwelijks plekken.’

Anderen kunnen geen stage vinden en geen werk. ‘Wat komt er van onze toekomst terecht?’ Politiek staat ver van ze af, de meesten stemmen niet: ‘Politieke partijen komen hun beloftes niet na.’ Het geloof biedt ook geen houvast, hun grootouders gingen nog naar de kerk, maar hun ouders niet meer. Alleen de twee moslima’s uit de klas hebben steun aan hun geloof, zij bezoeken de moskee.

De afdeling zorg en welzijn van een mbo in de Randstand is een witte opleiding waar soms een verdwaalde allochtoon tussen zit. Soms is dat een rolmodel, zoals Aïscha, een meisje dat nog geen hoofddoek draagt maar dat straks wel zal gaan doen. Haar klasgenoten mogen alles vragen over haar geloof en dat doen ze ook. Dat werkt goed, hun bezorgdheid verdwijnt, ze vertrouwen haar en ze hoort erbij.

Rond de tafel zitten vanmiddag zes docenten die niet alleen burgerschap geven, maar ook sociale vaardigheid en daarnaast gewone vakken zoals rekenen. Ze merken dat leerlingen steeds feller reageren op ontwikkelingen waarvan ze het gevoel hebben er geen invloed op te hebben, zoals de vluchtelingenstroom.

De feiten kennen ze vaak niet, de emoties winnen. ‘We willen daar aandacht aan besteden. Het is belangrijk, maar ook lastig’, zegt een docente. ‘Je moet alles bijhouden en dat lukt gewoon niet’, zegt een ander. ‘Soms weet ik gewoonweg niet wat ik er zelf van vind.’

Debatteren, zeggen docenten, heeft pas zin op niveau vier. Leerlingen op een lager niveau hebben hun mening klaar en zijn daar moeilijk vanaf te brengen. Een docent: ‘Ze zeggen: “Ik ben tegen. Punt.” Als ik dan vraag waarom, antwoorden ze dat ik niet zulke moeilijke vragen moet stellen.’

De studenten worden de afgelopen tijd radicaler in hun standpunten, ze hebben het vaker dan vroeger over ‘al die buitenlanders’, vertelt een docent. En Geert Wilders beschouwen ze als ‘eerlijk politicus’, een soort beschermheer. Door de komst van de vluchtelingen geven studenten extra gas om hun onvrede over deze ontwikkeling te ventileren.

‘Als ze zo’n vluchteling nemen, betalen ze geen belasting. Natuurlijk nemen ze die dan liever dan ons’

De jongste docente, ze geeft pas een jaar les, is geschokt over de groeiende aversie tegen buitenlanders: ‘Studenten zijn ervan overtuigd dat vluchtelingen sneller een huis wordt toegewezen. Maar dat niet alleen, ze krijgen volgens hen ook gratis een elektrische fiets. Zomaar! Zo’n gerucht nemen ze voor waar aan en iedereen praat elkaar na. Goed filteren van informatie is lastig.’ De islam zien ze als een nare godsdienst, vertellen de docenten, en het dragen van een hoofddoek beschouwen ze als een straf van God.

De studenten reageren steeds feller en ze zijn standvastig. ‘Bijna angstaanjagend.’ Sommigen weten zeker dat de foto van het verdronken Syrische jongetje fake is, onderdeel van een complot om het Westen medelijden te laten krijgen. ‘Wij gaan ons niet aanpassen’, roepen studenten ongevraagd.

Waar komt dat onveilige gevoel vandaan? Is het IS? De angst voor de islam? De angst voor het onbekende? Soms gaan docenten één op één het gesprek aan, in de hoop de negatieve gevoelens te kunnen bespreken: ‘Zo kan ik je niet de praktijk in laten gaan’, waarschuwde een docente laatst nadat een leerling een racistische opmerking had gemaakt. ‘Je moet straks met alle soorten mensen kunnen werken.’

Sociale media zijn de docenten een doorn in het oog. De impact en het oncontroleerbare ervan zijn vreselijk. ‘Ons houvast is de beroepsethiek, dat is een belangrijk deel van de opleiding. Hoe je ook over de wereld denkt, als je in de zorg werkt moet je met iedereen kunnen omgaan en je kunnen verplaatsen in de ander.’

Dat het daaraan nog wel eens ontbreekt, illustreert de jonge docente: ‘Als studenten vluchtelingen met van die grote boodschappentassen zien sjouwen op tv of op een foto, roepen ze meteen dat dat eten van de voedselbank is dat ze net hebben gehaald. Alsof het om een stelletje uitvreters gaat. Het komt niet bij ze op te bedenken dat dit alle bezittingen zijn van zo’n familie.’

Na ‘Charlie Hebdo’ waren er studenten die reageerden alsof er echt een grens was overschreden. ‘Het zijn wéér de moslims’, verzuchtten ze, om vervolgens een krijgsplan te lanceren. ‘Laten we met z’n allen naar Frankrijk vertrekken om te gaan vechten.’

Daar is het alleen nog niet van gekomen.

‘Ik vind deze tijd zelf ook nogal moeilijk’, bekent een docente. ‘Vol dreiging en zo onvoorspelbaar.’ Na een korte stilte: ‘Soms vliegt het me aan.’ Een collega valt haar bij: ‘Onze studenten moeten leren reflecteren, dat vereist het werk in de zorg dat ze straks gaan doen. Wij moeten daarvoor zorgen. Door die polarisatie hebben we er in feite een klus bij gekregen.’

De meeste studenten van deze opleiding leven in een kleine beschermde wereld, ze wonen vaak nog thuis. Ze gedragen zich soms als verwende prinsen en prinsessen, maar zijn tegelijkertijd bang. Degenen met een hbo-opleiding en dus betere kansen redden het meestal wel. Mbo-studenten zijn kwetsbaarder.

Drie studenten komen uitleggen waar ze precies zo bezorgd over zijn. Ze zijn verlegen, vriendelijk en beleefd, maar onverbiddelijk als het op vluchtelingen aankomt. Die kapen straks niet alleen hun toekomst, maar ook hun levensvreugde. Ze worden in alles voorgetrokken, dat is een ding wat zeker is.

Twee van hen willen in de ouderenzorg. ‘Mijn moeder en zus doen dat werk met plezier’, zegt er een. ‘Ik wil graag mensen helpen die hun hele leven hard hebben gewerkt.’ Ze benadrukt het woord ‘hard’.

De student, die eerst vertelt hoe hij door allochtone jongens op brute wijze in elkaar werd geslagen in zijn buurt, hoopt bij defensie te gaan werken: ‘Ik wil iets voor mijn land doen en ik wil uitgezonden worden.’ Vol goede moed: ‘Als het daar in die landen weer goed gaat, keren die vluchtelingen misschien terug. Aan die oplossing hoop ik bij te kunnen dragen.’

De twee meisjes hebben de gekste ideeën in hun hoofd gehaald. Ze weten zeker dat die vluchtelingen van de overheid een gratis zorgopleiding krijgen aangeboden, dat hebben ze gehoord, en de werkgever wordt min of meer omgekocht om juist hen in dienst te nemen. ‘Als ze zo’n vluchteling nemen, hoeven ze geen belasting te betalen, echt waar. Natuurlijk nemen ze die dan liever dan ons.’

Een van de twee heeft al een paar jaar een vriend en wil zodra ze meerderjarig is gaan samenwonen. Ze windt zich zichtbaar op bij de gedachte dat een vluchteling haar de pas af zou snijden. Op kamers gaan wonen is geen optie. Dat doe je niet als je gaat samenwonen, de toewijzing van een huisje is in haar beleving een verworven recht.

Al dat geld dat nu aan vluchtelingen wordt uitgegeven, vinden ze alledrie zonde. En weer weten ze het zeker: ‘Dat gaat ten koste van de zorg.’

Eentje kan er met haar verstand niet bij: ‘En dan klagen ze in zo’n azc dat ze het hier niet goed hebben.’

De ander, bezorgd: ‘Straks zijn we buitenlander in eigen land.’


Dit is een ingekorte versie van Twee werelden, twee werkelijkheden. Namen van leerlingen/studenten zijn in verband met hun privacy gefingeerd

Twee werelden, twee werkelijkheden

Margalith Kleijwegt bezocht de afgelopen maanden op verzoek van het ministerie van OCW verschillende scholen en opleidingen, op vmbo-, mbo- en hbo-niveau. Ze wilde weten of en hoe maatschappelijk gevoelige kwesties terugkwamen in de klas en hoe docenten daarmee omgingen. Het ministerie was geïnteresseerd in de onafhankelijke blik van een buitenstaander die veel affiniteit heeft met dit onderwerp en liet Kleijwegt volkomen vrij.

Haar bevindingen zijn vastgelegd in de rapportage Twee werelden, twee werkelijkheden en zal op 1 februari aangeboden worden aan minister Jet Bussemaker. Het boekje is vanaf dat moment verkrijgbaar bij het ministerie en is dan via hun site online te downloaden.