Bij Kaap Tarhankut, op de Krim, is een ‘onderwater­museum’. Tientallen Lenins, ­Marxen en Gorki’s liggen op de bodem vlak voor de kust © Maxim Zmeyev / Reuters / ANP

Mijn Poolse reisgenoot vloekt iedere keer hartgrondig als we langs de weg een monument of monumentje zien ter ere van Oekraïense onafhankelijkheidsstrijders uit de jaren veertig. Zojuist hebben we Polen verlaten, het land waarvan de economie in de afgelopen 25 jaar verzevenvoudigde. Het inkomen is per hoofd van de bevolking inmiddels vijf keer hoger dan in Oekraïne. Dat verschil in welzijn, welvaart en wegen voelen we, in de autostoel. In zuidoostelijk Polen bestaan ook geen snelwegen, maar het rijdt wel lekker door. Eenmaal in Oekraïne gaat het slechts hortend en stotend, voorzichtig laverend langs diepe kuilen. Mijn reisgenoot lacht om de bordjes die maximale snelheden van soms negentig kilometer per uur aangeven. Wij gaan niet harder dan tien kilometer per uur.

De monumenten zijn nieuw. Strak in de witte verf staan ze in een glooiend, bebost landschap met daarin krakkemikkige houten huizen die grijs zijn gebleekt door de zon. De monumenten eren Stepan Bandera en Roman Sjoechevitsj, mannen die in de jaren dertig en begin veertig vochten voor een onafhankelijk Oekraïne. Bij leven hebben ze hun ideaal niet verwezenlijkt. Maar tijdens de Tweede Wereldoorlog slaagden hun strijders er wel in zo’n zeventigduizend Poolse burgers te vermoorden, in het gebied dat tot de oorlog onder Pools bewind viel. Beide landen poetsen al een tijde het eigen verleden op. Daar horen deze monumenten bij. Net als de verhalen, in Polen, over de massaslachting. Die kregen onlangs wijde verspreiding door een film, een kaskraker, met de simpele titel Wolyn, de naam van de regio waar in 1943 de meeste slachtoffers vielen. Niet geschikt voor export.

Mijn Poolse reisgenoot, bij het zoveelste monumentje en voor het eerst echt fel: ‘Maar kennen ze dan geen schaamte?!’

Ter verdediging van de Oekraïense monumentenbouwers voer ik aan dat historisch revisionisme zelden te maken heeft met schaamte, alles met de tegenovergestelde emotie, trots, en dat de Polen ook niet gevrijwaard zijn van trots op een verleden dat die emotie lang niet altijd rechtvaardigt. Mijn reisgenoot wil er niet van weten. Hij komt wel tot het besef, zegt hij, dat beeldenstorm nooit ver weg is. ‘Het zou een goede daad zijn als ik deze k-monumentjes tot gruzelementen sla.’

Hij blijft boos, tot we plotseling een gigantische, uitgestrekte arm van steen, of gegoten beton, zien liggen in een klein bos tussen akkerland. Als we uitstappen zien we dat het ding duidelijk onderdeel is geweest van een enorm sociaal-realistisch monument. Een partizaan wellicht, of een soldaat van het Rode Leger; de granaat in zijn hand is intact. Hij zal hier ergens in de buurt hebben gestaan, ter viering van de overwinning in de Grote Vaderlandse Oorlog (1941-1945), onder meer op die Oekraïense onafhankelijkheidsstrijders waar die aanzienlijk minder indrukwekkende monumentjes recent voor zijn gemetseld. Deze soldaat ligt hier langzaam, in delen, te vergaan. Alsnog gesneuveld.

Had die iconoclastische vernielzucht met schaamte te maken? ‘Nee’, zeggen de Polen die ik ernaar heb gevraagd: ‘Eerder met woede.’ Om wat de Sovjet-Unie het land had aangedaan, en opgelegd. En feestvreugde natuurlijk: het was voorbij. Talloze Lenins, Marxen en een gigantische Feliks Dzerzjinski gingen in stukken. Anderen werden gered door ermee te slepen. Want niet alleen in Oost-Groningen wijst een Lenin over het land, ook in talloze parken en beeldentuinen in Oost-Europa staan de helden van de Sovjet-Unie in rijen opgesteld.

Bij Kaap Tarhankut op de Krim is zelfs een ‘onderwatermuseum’, met snorkel en duikbril kun je er vlak voor de kust tientallen Lenins, Marxen en Gorki’s op de bodem zien liggen, hun neuzen allengs groen van het wier. Het was een manier om beelden te redden van de sloophamer. Bij Berlijn ging een anderhalve meter hoog en zeven ton wegend hoofd van Lenin, van rood graniet en deel van een zestien meter hoog standbeeld, zelfs de grond in, bij de Müggelsee. En in Minsk staan ze nog gewoon op hun sokkel, Dzerzjinski, de oprichter van de kgb, incluis.

Niet in Polen. Daar is een jaar geleden zelfs een nieuwe, tweede zuiveringscampagne begonnen. ‘Decommunisering’ noemen Polen het en die gaat verder dan het slopen van gezichtsbepalende standbeelden. Steden moesten een lijst opstellen van beelden, parken en straatnamen ‘die de mensen, organisaties, evenementen en data vieren die verband houden met het communisme’. Die moeten weg. De gemeente komt er niet met het hernoemen van de Stalinlaan tot Vrijheidslaan, zoals Amsterdam in 1956 deed, want nationaal-katholieken zien de communistische erfenis overal. Zo ligt niet ver van de Fryderyka Chopina de Ulica Johna Lennona, de John Lennonstraat. Moet weg, meent een gemeenteraadslid, want: ‘Lennons lied Imagine is natuurlijk niets anders dan een verpopulariseerd communistisch manifest.’ Het is een tikje ironisch als Lennon sneuvelt. De Poolse communisten trokken hem immers ook niet. De Beatles waren decadent, westers, ‘subversief’.

Het gaat bij deze nieuwe beeldenstorm niet alleen om achterafstraatjes. De staatssecretaris van Defensie verklaarde onlangs dat hij, ter viering van honderd jaar Poolse onafhankelijkheid, geen mooier cadeau weet dan het slopen van het meest gezichtsbepalende gebouw van Warschau, het cultuurpaleis. Het zou bovendien een goede oefening voor zijn leger zijn om dit ‘symbool van de sovjetbezetting’ te vernietigen. Citaat: ‘Laten we een krachtige geschiedenispolitiek voeren, een die de grootse dingen in ons verleden memoreert en die opruimt wat niet werkelijk tot de geschiedenis van Polen behoort.’

Warschau. Een eer­betoon aan de kinderen die meevochten in de mislukte opstand van Warschau kreeg van Jan Mencwel een zwemband, ballonnen en een glijbaan © JAN MENCWEL / Reuters / HH

In een Pools weekblad trok een cartoonist de uiterste consequentie uit die woorden. Hij tekende een grote krater in de grond en krabbelde daaronder: ‘Warschau na volledige decommunisering.’ Hij heeft een punt: de Duitsers hebben Warschau na een mislukte opstand in de zomer van 1944 met de grond gelijk gemaakt. Tijdens het communisme herrees de stad uit zijn as. Dus… enzovoort.

De John Lennonstraat moet weg, want: ‘Lennons lied Imagine is natuurlijk een verpopulariseerd communistisch manifest’

Waar in Oost-Europa vooral politiek-rechts duizenden standbeelden en straatnamen wil opruimen, verdedigen hun broeders in Amerika standbeelden juist tegen aanvallen en sloop. In Charlottesville, Virginia, viel zelfs een dode rond de strijd om een beeld. Nadat de gemeenteraad van het universiteitsstadje had besloten tot het verwijderen van de generaal uit het Emancipatiepark (Lee Park, tot voor kort) kwam het tot een optocht van zelfverklaarde neonazi’s en andere ultrarechtse figuren, plus een tegendemonstratie van Amerikanen die van het beeld af wilden. De dode viel toen een rechts-extremist op de tegendemonstratie inreed.

In de beeldenstorm die Amerika sinds een jaar of twee overspoelt, speelt generaal Robert E. Lee vaker de hoofdrol. Sterker, waar het aankomt op standbeelden is de generaal voor de zuidelijke staten van Amerika wat Lenin was voor de communistische wereld. In zo’n elf staten staan van Lee honderden standbeelden. Met die van zijn soldaten, collega-generaals en zuidelijke politici uit de tijd van de burgeroorlog (1861-1865) erbij komt de teller op vijftienhonderd. Esthetisch zijn ze niet erg interessant. Twee vormen domineren: een staande soldaat en een legerleider of politicus op een paard met stevige billen. Natuurlijk, er zijn een paar allegorieën, zelfs met vrouwen erin, maar ook die zijn niet erg indrukwekkend.

Nu Amerikanen ook het ‘ideaal’ van de ‘helden’ niet meer delen (een samenleving die slavernij en rassenongelijkheid tolereert) mogen er best een paar of liever een hoop van die monumenten weg – die grotendeels in de twintigste eeuw zijn gebouwd. Maar de beeldenstorm die Amerika sinds de zomer overspoelt beperkt zich niet tot de destructie van verbeelde hommages aan soldaten, politici en legerleiders die streden voor het recht van de zuidelijke staten om slaven te houden. Een 225 jaar oud beeld van Columbus is met een sloophamer bewerkt door een activist die zichzelf Popular Resistance noemt. Hij noemt de Italiaan een ‘genocidale terrorist’. Jeanne d’Arc, als beeld in New Orleans, is beklad met de tekst ‘Haal haar naar beneden!’

Intussen heeft de kerk die door George Washington, Amerika’s eerste president, werd bezocht het gedenkplaatje weggehaald bij de bank waar hij in de achttiende eeuw regelmatig zat. Want: slavenhouder. Kerkgangers, zo luidt de verklaring van het kerkbestuur, zouden zich ‘onveilig’ kunnen voelen. Dat is een typisch Amerikaanse, verhullende term voor een gevoel van ongemak dat polarisatie en intolerantie broedt. Zie hoe vergenoegd een zender als het populistische Fox TV over de verwijdering bericht.

44 presidenten later scheldt de commander-in-chief op iconoclasten op een manier die gerust weerzinwekkend mag heten. Neonazi’s voelen zich erdoor gesterkt. Maar zoals een kapotte klok twee keer per etmaal de tijd correct weergeeft, levert Donald Trump ook een verstandige bijdrage aan het debat, met zijn vraag: ‘Hoe ver gaan we?’

Die vraag is relevant voor iedereen die een werkbare relatie met de eigen geschiedenis voorstaat. Weinig behulpzaam bij het vinden van een antwoord op die vraag is de toenemende neiging, onder ernstig links, om goed en kwaad los te koppelen van de geschiedenis. Het is opvallend: waar ernstig rechts eist dat we de waarde van verschillende culturen niet relativeren (want wij zijn de beste), daar eist ernstig links dat we historische tijdvakken niet relativeren. Wie zegt ‘dat moet je in zijn tijd plaatsen’ is af.

Probleem is wel: wie goed en kwaad volledig los ziet van historische omstandigheden maakt die geschiedenis een bron voor louter schaamte. Een vriend vertelde op Facebook hoe hij Pippi Langkous voorlas aan zijn kinderen. Hij stopte al op bladzijde twee, als Astrid Lindgren (1907-2002) vertelt dat Pippi gelooft dat haar vader ‘negerkoning’ is op een eiland met allemaal dankbare ‘negers’. Boek dicht.

Dat wordt wat. Wie zijn kinderen wil behoeden voor alle kunst met daarin ‘foute’ opvattingen, mist een hoop. Je kunt eigenlijk geen kerk meer in. In het verlengde daarvan: leg alle historische figuren die we eren in monumenten langs onze hedendaagse meetlat en er blijft niemand over. Want noem eens een zeventiende-eeuwse Hollander die principieel tegen slavernij was, tegen oorlogen in de Oost, tegen het stoken op kolen, die nooit het woord ‘neger’ gebruikte en die dikke mensen ‘horizontaal uitgedaagd’ noemde. Misschien heeft zo’n koopman bestaan. Dat was de dorpsgek. Die kennen we niet meer.

Dat betekent niet dat we oorlogsmisdaders op hun sokkel moeten laten staan, zoals Jan Pieterszoon Coen in Hoorn. De man was nooit onbetwist. Hij stichtte Batavia na de stad eerst te hebben uitgemoord. Hij liet nagenoeg de gehele bevolking van de weerspannige eilandengroep Banda doodschieten en meldde vervolgens trots aan het thuisfront: ‘Zeer weynich isse op de omliggende eilanden ontcomen.’

Amerikaanse activisten in Durham, North Carolina, hebben een standbeeld van een zuidelijke soldaat neergehaald © Casey Toth / Zuma Press / hh

In de negentiende eeuw, na het verlies van België, besloten we van Coen een nationale held te maken. Nederlanders mogen zich er inmiddels best voor schamen dat deze man sinds 1893 nog altijd op een sokkel staat, midden op het centrale plein van een middelgrote stad.

Het blinde fanatisme dat spreekt uit dat schoppen, met z’n allen tegen een bronzen beeld, dat is IS, even tribaal en primitief

Het is ook niet belachelijk dat New York de bewoners vraagt welke monumenten ze niet meer willen zien. Niet alles hoeft tot in het einde der tijden te worden bewaard. Sterker, het gesprek over weggooien is een belangrijk onderdeel van onze identiteit, om eens een modieus woord te gebruiken. Wat tuinschuttingen zijn voor burenruzies zijn monumenten voor het maatschappelijk debat. Ook Oekraïne en Polen zijn geen barbaarse naties door wetten aan te nemen die vragen om de materiële zuivering van het communisme. Wel is hun radicalisme – álles moet weg – spijtig voor de liefhebber, van kunst én geschiedenis.

Maar ‘middeleeuws’ is het niet, zoals de IS-strijders vaak worden genoemd in westerse beschouwingen over de recente beeldenstorm in het Midden-Oosten. De anglist James Simpson, tevens kenner van iconoclasten uit de Reformatie, maakt dit punt regelmatig. De moordmethodes van IS-strijders kunnen we middeleeuws noemen, niet hun vernielzucht. Daarvoor is er te veel moois met voorbedachten rade door ‘onszelf’ gesloopt, in Reformatie, Franse Revolutie, Tweede Wereldoorlog (synagogen), enzovoort. Simpson: ‘It’s not just them, it’s us.’

Wij. Ikzelf ook. Coen mag wat mij betreft naar de sloop, net als die witbronzen soldaten in Amerika. Het is verkeerd erfgoed; verkeerde motieven en, ook nog eens, in een esthetisch oninteressante uitvoering.

Dat laatste maakt het oordeel makkelijk. Interessanter wordt het als de kunst deugt, maar niet de bedoelingen van de maker. Wat te doen met het prachtige Haus der Kunst in München? Paul Ludwig Troost ontwierp het, nationaal-socialist en tot zijn dood in 1934 Hitlers favoriete architect. En wat te vinden van de schilderijen van de fascist Pyke Koch, die momenteel in Utrecht zijn te zien. Of neem het Casa del Fascio in het Italiaanse Como, gebouwd als hoofdkwartier van de fascistische partij, door de fascist Giuseppe Terragni. Hij ontwierp het als een ‘huis van glas’ omdat het volk de fascistische leiders op de vingers moest kunnen kijken. (Echt waar.) Naoorlogse modernisten die wegliepen met het gebouw hebben zich in bochten gewrongen om uit te leggen dat Terragni, die in de Tweede Wereldoorlog stierf aan het front, toch eigenlijk geen fascist was.

Helaas voor hen, dat was hij wel. Net als Koch. Van mij mag het allemaal blijven, ik geniet er zelfs van. De politieke opvattingen van een maker zijn wellicht niet zo belangrijk. Dat lijkt een open deur, maar is het in de huidige opwinding over kunst helemaal niet. Want zelfs mét de juiste instelling en motieven is de hedendaagse iconoclast op de kast te krijgen.

Neem het werk Open Casket van Dana Schutz. In De Groene (23 augustus) schreef Zadie Smith er al over. De Britse kunstenaar Hanna Black heeft een groep activisten achter zich gekregen in haar eis aan het New Yorkse Whitney Museum dit schilderij uit 2016 niet alleen uit een tentoonstelling te verwijderen, maar ook te vernietigen. Open Casket is geschilderd naar de beroemde foto waarop het toegetakelde lijk is te zien van Emmett Till. Zijn moeder zorgde ervoor dat de kist tijdens de begrafenis open bleef, opdat de wereld zag wat witte racisten haar veertienjarige zoon hadden aangedaan nadat een witte vrouw had beweerd dat de jongen met haar had geflirt. 1955, Mississippi. Blacks probleem met het werk? Schutz is wit. Ze is dus niet gerechtigd zich historisch zwart leed ‘toe te eigenen’. Het schilderij moet kapot, want de kunstenaar is van het verkeerde ras.

Amerikaanse toestanden? Zou je denken. Maar dan Witte de With, de kunstinstelling in Rotterdam: een groep activisten van ‘Zwarte en niet-Zwarte mensen van Kleur’ eist niet alleen een naamsverandering, maar ook het aftreden van de staf, want die zijn niet in staat ‘zich actief te onderwerpen aan een Zwarte revolutionaire agenda’, iets wat Witte de With hoognodig heeft. Subtekst: ze hebben de verkeerde huidskleur.

‘Voelen ze geen schaamte?’ Mijn reisgenoot vroeg het toen we nog maar een uur eerder de EU hadden verlaten. Oekraïne is een groot land, zelfs zonder Krim nog aanzienlijk groter dan Frankrijk. Duizend kilometer verder heb ik maar een paar monumenten kunnen verzinnen waar ik me voor schaam. Zoals dat Monument van Joodse Erkentelijkheid aan de Weesperstraat. Als Amsterdammer schaam ik me ervoor dat het eerste monument dat de stad wijdde aan de jodenvervolging niet de verraden, afgevoerde en vermoorde joden van de stad eert, of memoreert, maar ‘de beschermers der Nederlandse joden in bezettingsjaren’. Slechts een klein percentage van de Amsterdamse joden heeft de holocaust overleefd. Enkelen van hen hebben het monument bekostigd, ter herdenking van niet-joodse Nederlanders.

Arbeiders van een fabriek in Yuzhne, bij Odessa, transformeerden Lenin tot Darth Vader. Ze kregen hulp van kunstenaar Alexander Milov © Volodymyr Shuvayev /AFP/ ANP

Maar misschien voel ik nog wel meer schaamte bij het kijken naar de YouTube-filmpjes waarin te zien is hoe Amerikaanse activisten een neergehaald standbeeld van een zuidelijke soldaat schoppen en slaan. Uitzinnig van woede, lijkt het. Het beeld stond in Durham, North Carolina. Waarschijnlijk voel ik schaamte omdat ik hun doel deel: het beeld mag weg. Maar het blinde fanatisme dat spreekt uit dat schoppen, met z’n allen tegen een bronzen beeld, dat is IS, even tribaal en primitief. Het is alsof een voorkeur voor gekleurde Pieten betekent dat iedere zwart geschminkte Piet klappen moet krijgen.

Het fanatisme, de ernst… dat is misschien wel het meest ondraaglijke of meest beangstigende aan de iconoclast. Nu kan het zijn dat activisme altijd humorloos is. Maar nee, dat is niet zo. Juist bij protest tegen de vormen waarin wij onze geschiedenis en entiteit verbeelden, bestaan geestige, of in ieder geval creatieve varianten. In de stad waar ik woon, Warschau, gaf Jan Mencwel een mooi staaltje. Midden in het centrum staat een standbeeldje van een jong ventje, met legerhelm en semi-automatisch wapen. Het heet ‘de kleine opstandeling’ en is een eerbetoon aan de kinderen die meevochten in de dramatisch mislukte opstand van Warschau in de zomer van 1944 (150.000 tot 200.000 burgerslachtoffers). Het beeldje is razend populair, in miniatuurversie staat het in menige Poolse huiskamer. Op internationale kinderdag gaf Mencwel de kindsoldaat een zwemband, ballonnen en een glijbaan. Voor iedereen was duidelijk (ook de politie, die snel ingreep): dit was een protest tegen de adoratie van Polen voor de kinderen die meevochten tegen de Duitsers. En tegen het beeld.

Ook in Oekraïne blijkt het met humor te kunnen. Op een terrein bij een fabriek in Yuzhne, bij Odessa, staat een metershoge, pikzwarte Darth Vader, of Anakin Skywalker alias Darth Vader, uit de epische filmserie Star Wars. Hij is er gekomen als reactie op de Oekraïense ‘decommuniseringswetten’ van 2015, die een zuivering van álle Lenins in het land in gang zette. Maar de fabrieksarbeiders van Yuzhne wilden hun Lenin niet kwijt. Wat te doen? De kunstenaar Alexander Milov schoot ze te hulp. Met een titaniumachtig goedje maakte hij een omhulsel waarmee hij de vader van de Sovjet-Unie transformeerde tot de genocidale Vader. Als Lenin ooit weer mag – en dat is niet onmogelijk, in buurland Rusland mag hij ook – dan kan de buitenste laag er weer af, als een Matroesjka-poppetje.

De autoriteiten accepteerden het: Lenin was weg. Maar dat is schijn: dit is een Vladimir Iljitsj Oeljanov in vermomming, wachtend op betere tijden. Wie deze artistieke ‘interventie’ als protest opvat, ziet dat dat niet tegen een beeld is gericht, maar tegen een wet die in de categorische vernietiging van beelden voorziet. De kracht is intussen met Darth Vader: in zijn helm zit apparatuur die omstanders gratis wifi levert.