
Precies twee jaar geleden, toen ik op Aruba aankwam, stond hij op het vliegveld op me te wachten, de Arubaanse man. ‘Een collega komt je ophalen’, hadden ze me gezegd, maar feitelijk was Giovanni Delany op dat moment al geen collega meer: die zomer was hij juist van school gewisseld. En toch stond hij daar, om zijn plaatsvervanger op het eiland te verwelkomen. Hij was de eerste Arubaan die ik op Aruba zou ontmoeten, ‘en tegelijkertijd de laatste’ – de verleiding is groot dit er direct achteraan te schrijven, want, al is het niet waar, er zit waarheid in.
Het is natuurlijk níet waar omdat ik hier op een middelbare school werk waar ik tientallen collega’s heb, onder wie heel wat Arubaanse mannen. En de leerlingen, de jongens dan, mannen zijn het nog niet, maar wel hard op weg dat te worden. Neem Louis uit 5 vwo, een grote, stevige jongen die mij tijdens een achtste uur, het laatste lesuur, eens opgewonden vroeg of hij nu weg mocht. Het was tien minuten voor het einde van de les. ‘Er staan epb’ers bij de poort.’ epb’ers zijn leerlingen van het plaatselijke vmbo, wij zijn een havo-vwo-school. Ik ging ervan uit dat die jongens een rekening met Louis te vereffenen hadden, rivaliteit tussen leerlingen van beide scholen komt vaker voor, en vroeg wat bezorgd: ‘Maar kun je dan niet beter hier blijven?’ Louis schudde beslist van nee, zei dat hij nu moest gaan, waarop ik hem maar liet, ‘Oké, ga dan maar’, in de veronderstelling dat hij beter wist dan ik hoe hij zich hieruit moest redden.
Maar toen ik de volgende dag vroeg of het gelukt was er ongezien tussenuit te knijpen, keek Louis me onbegrijpend aan. Daarna begon-ie te lachen en zei dat hij ze juist was gaan opzoeken, dat hij eerder weg had gewild omdat-ie bang was geweest dat ze anders weer verdwenen waren. ‘Ze hebben mijn broer een homo genoemd.’ Een paar andere jongens uit diezelfde klas hoorden het glimlachend en hoofdschuddend aan. Ach, Louis.
En toch was Giovanni Delany in zeker opzicht ook ‘de laatste Arubaan’ die ik hier zou ontmoeten. Ik schatte hem begin veertig en hij was niet alleen naar het vliegveld gekomen, hij had zijn vrouw Boudine meegenomen en hun twee kleine dochtertjes, ze zaten in de auto te wachten. Eerst zette Giovanni me af bij mijn hotel, waar ik mijn koffer kwijt kon, daarna reed-ie me naar het huis van de sectievoorzitter, die op vakantie was en wiens pick-uptruck ik die eerste weken mocht lenen – Giovanni had de sleutels. Daarna reed ik achter ze aan naar Moomba, een royale beachbar in Noord. Het was zondagavond, het liep tegen zessen en het begon daar druk te worden.
Met mijn voeten in het zand en de zee op een paar meter afstand, moe van de reis en het tijdsverschil, maar hey, ik zat hier niet slecht, een tropische zonsondergang, een aangenaam briesje, onder die omstandigheden was het genoeglijk babbelen daar in Moomba. Giovanni en Boudine bleken aardige, gulle mensen die me waren komen ophalen terwijl ze feitelijk niks met me te maken hadden, en mijn drankjes betaalden omdat ik nog geen guldens had, die mijn euro’s lachend wegwuifden. Daar in Moomba, graag door Nederlanders gefrequenteerd, viel me op hoe goed het Nederlands was van Giovanni, neerlandicus, en Boudine, docente Engels. Perfect eigenlijk, later zou ik het maar zelden zo goed door Arubanen horen spreken. En in dat perfecte Nederlands zeiden ze me dat als ik hier Arubaanse vrienden wilde maken, op Aruba wilde inburgeren, dat ik dan zo snel mogelijk Papiamento moest leren. ‘Anders blijf je hangen in de Macamba-gemeenschap’ – de Nederlandse gemeenschap.
Twee jaar later kan ik niet anders dan erkennen hoe waar die voorspelling – of waarschuwing – is gebleken. Spreek ik inmiddels Papiaments? Niet noemenswaard, bon dia en con bai, dat is het wel. Heb ik Arubaanse vrienden? Evenmin. Het zegt, behalve over mij, óók iets over de Arubaan, die wel Nederlands spreekt maar bij voorkeur in zijn eigen taal leeft, onder Arubanen.
Bij gebrek aan eigen ervaringen met ‘de Arubaanse man’ ga ik te rade bij collega’s, Arubaanse mannen die, behoudens een studieperiode in Nederland, hun hele leven op het eiland hebben doorgebracht en het door en door moeten kennen. Frank Booi, in de zestig, neerlandicus, ooit ook een korte periode minister van Publieke Werken, en parttime zakenman, eigenaar van een aantal winkels, spreek ik in de docentenkamer van onze school. Het eerste wat hij zegt, is: ‘De Arubaanse man staat nog met één been in de machowereld. Vrouwen hebben wel degelijk hun rechten gekregen, en de doorsnee Arubaan die een Arubaanse trouwt zal zijn vrouw voor voller aanzien dan zijn vader deed, dat wel. Maar de vrouw weet tegelijkertijd: dit is mijn man en dit is wat hij van mij verwacht, en daar heeft ze geen problemen mee. Ze heeft een opleiding, geeft bijvoorbeeld les, we hebben hier veel vrouwelijke collega’s, maar ze weet dat ze ook voor de kinderen moet zorgen, moet koken et cetera.’
Hij vervolgt: ‘Betreft het een echtpaar zonder opleiding, afkomstig uit de lagere sociale klassen, dan komt men wat dichter bij de traditionele gezinsstructuur. Er zijn dingen die de vrouw zonder meer moet doen, die haar taak zijn, en de man zal er niet over dénken die van haar over te nemen. Die vrouw verwacht dat ook niet. Ze heeft nooit gestudeerd, is nooit van het eiland af geweest, in feite zit ze vast in de Latino-structuur.’ Daar staat tegenover dat de man zich aan zíjn taak houdt, dat heeft hij op zijn beurt van huis meegekregen: ‘Als je beslist om te gaan trouwen, moet je voor je vrouw en kinderen zorgen, geld verdienen. Als zijn ouders nog in leven zijn, zal hij dat ook iedere keer te horen krijgen, dat dat zijn verantwoordelijkheid is. Dus hij doet gewoon wat hij als man moet doen. Tenzij een vrouw echt een klootzak trouwt, iemand met wie ze niet had moeten trouwen.’
Doelt Booi hier op de man die er nooit is, die zijn avonden met vrienden in rumshops doorbrengt, die vreemdgaat? Het cliché van de Caribische man met een of meer buitenvrouwen en buitenechtelijke kinderen? ‘Voor Aruba behoort dat cliché toch wel tot het verleden’, zegt Booi. ‘Maar dat beeld hoorde ook altijd meer bij de armere “zwarte” eilanden, waar het eigenlijk heel normaal werd gevonden, een man die ook kinderen had bij andere vrouwen.’
Duke Croes, van dezelfde generatie als Frank Booi, docent geschiedenis en in een vorig leven parlementariër, ziet de Arubaan weliswaar ‘behoorlijk veranderen, moderniseren’, maar ‘als puntje bij paaltje komt is hij nog enorm ouderwets. Egoïstisch, een man met een dubbele moraal die zijn omgeving graag domineert, desnoods middels fysiek geweld. En ik vind het vervelend om het te moeten constateren, ook hier op school, dat het streven te domineren, tot aan het fysieke toe, onder jonge mannen eerder toe- dan afneemt.’
Hier moet ik even denken aan Louis, die me kort na het epb’er-incident teleurgesteld vertelde dat hij van zijn moeder niet op karate mocht. Onderwijl zegt Croes: ‘Een ander aspect van de Arubaan, dat wel in dit plaatje past, is het nog altijd niet willen kijken naar een verre toekomst, de pluk-de-dag-mentaliteit. Nu genieten, wat daarna komt zal mij een zorg zijn.’
Maar Croes ziet ook positieve ontwikkelingen, zoals betrokken willen zijn bij maatschappelijke discussies. ‘Vroeger dacht de man: ach, dat soort moderne tendensen als discussies, laat die maar over aan de vrouw. Mannen schamen zich ook niet meer om typische vrouwenberoepen uit te oefenen, je ziet ze in de verpleging, in het basisonderwijs. De man neemt ook meer huiselijke taken op zich, van afwassen tot boodschappen doen. Dat neemt niet weg dat hij toch zijn plaats als gezinshoofd opeist, ook de mannen met een academische vorming. Dat de vrouw die rol overneemt, daar zijn we nog lang niet. Een man blijft zichzelf toch zien als man en wil als zodanig behandeld worden.’
Als de vrouw zich daartegen verzet, kan dat leiden tot verbaal en zelfs fysiek geweld, zegt Croes, en is de kans groot dat het op een echtscheiding uitdraait. ‘Hoeveel ruzie er niet wordt gemaakt tijdens het carnaval, tussen echtparen, in het publiek… tot aan vechten toe. De vrouw wil meedansen met de parades, zich amuseren, en dat gaat een man dan gauw te ver. “Hé, we zijn hier in het openbaar, respecteer me als man.”’ Hij constateert het ook onder jongeren van zestien, zeventien jaar: ‘Ze voelen zich mán. “Je bent mijn chick, je bent van mij.” Dat opgeblazen ego zit er nog. Maar vrouwen eisen wel degelijk meer bewegingsvrijheid op. Het uitgaansleven van vrouwen is de laatste jaren enorm veranderd. Er zijn tegenwoordig ook heel wat vrouwen betrokken bij nachtelijke verkeersongelukken, onder invloed van alcohol. Dan wordt het wel weer begrijpelijk dat de man denkt: ik moet toch voor politieagent spelen en mijn vrouw beperkingen opleggen, anders gaat het de verkeerde kant op. Hij voelt zich door dit soort ontwikkelingen bedreigd en ageert ertegen. Daarom zeg ik: en plein publique mag hij zich misschien modern voordoen, maar als het erop aankomt…’
Ieder jaar vertrekken een paar honderd Arubanen naar Nederland om er te studeren. Hoe belangrijk is zo’n periode buiten Aruba, in een land waar mannen toch behoorlijk gefeminiseerd zijn, voor hun beeld van ‘de man’? Ik vraag dit aan Eric Illes, die godsdienstles geeft. Hij beschikt over een master Interreligious Spirituality Studies. Illes is van de generatie van Booi en Croes, heeft zijn hele leven op het eiland gewoond maar is geboren op Curaçao, waar hij nog veel familie heeft. Hij spreekt zacht en bedachtzaam. ‘We zeggen hier: in Nederland volgt de man de vrouw. Dat is wat overdreven, maar toch, Nederland is een heel ander land en zo’n studieperiode beïnvloedt onze studenten natuurlijk. Maar eenmaal terug op Aruba vallen de meesten toch weer terug in het traditionele patroon. Ik denk overigens dat de man tegenwoordig wel meer verantwoordelijkheid neemt. Maar hij laat de kinderen en het huishouden nog steeds aan haar over en blijft in veel opzichten doen wat hij wil. Bars bezoeken, met vrienden op stap, dan trekt-ie zich van de verwijten van zijn vrouw, dat ze er altijd alleen voor staat en niks aan hem heeft, nog steeds weinig aan.’
De enige die ik niet op school spreek, maar bij hem thuis, is Giovanni Delany – het is de eerste keer in die twee jaar dat ik bij een Arubaan thuis kom. Het huis heeft Giovanni, zoals veel Arubanen, zelf laten bouwen, midden op het eiland, dicht bij het nationale park Arikok. Het is er stil ’s avonds. We zitten in de woonkamer, de ramen staan wijd open, de wind die door het huis trekt houdt het koel. Giovanni nuanceert het beeld dat zijn drie voormalige collega’s van de Arubaanse man hebben geschetst: ‘Mijn opa, een echte Arubaan van de oude stempel, was mijn grote voorbeeld, een man die respect afdwong in zijn omgeving, niet omdat hij bozig deed of stoer was, maar om de dingen die hij deed voor zijn familie en voor de gemeenschap. Hij werkte in de raffinaderij en hij zorgde voor zijn gezin, hij had tien kinderen. Mijn ooms zeiden dat hij streng was in de dingen die gedaan moesten worden, daar viel niet over te marchanderen. Hij was een echte pater familias. Ik was graag bij hem, hij was een zachte man met een natuurlijk gezag. Hij was ook monogaam.’
Grootvader was geen uitzondering. ‘Veel van die oude Arubanen waren zo. Ze hadden een duidelijk beeld van de taken van een man en ze bemoeiden zich ook niet met de taken van de vrouw, die was thuis de baas, dat was haar domein. De Arubaan van de oude stempel bracht wekelijks zijn loonzakje mee naar huis en overhandigde dat aan zijn vrouw. Die beheerde het geld en hij kreeg wat zakgeld voor zijn eigen uitgaven, tabak bijvoorbeeld, al werd dat in die tijd nog gezien als iets frivools, de oude Arubaan had nog hongersnood gekend.’
Wat dat betreft was de vrouw dus behoorlijk machtig, zegt Giovanni. Ze leefde in een patriarchaat, maar ze was net zo belangrijk als de man. ‘De Europeaan, die naar ons eiland keek, heeft dat niet altijd onderkend. Bepaalde dingen zag hij niet. In boeken las ik wel eens zinnen als “de Caribische mens is niet in staat een gezinsleven op te bouwen”, en dan dacht ik: nou nou. Kijk, die Caribische mens bestaat, maar mijn opa ook, en hij was niet de enige.’
Dé Arubaan, zegt Giovanni Delany, bestaat eigenlijk niet. ‘Het oude Aruba bestond uit grote families, veel kinderen, wat ook te maken had met hun katholieke achtergrond. Een arme cultuur waarin je elkaar moest helpen, je leunde en steunde op elkaar. Ze waren behoorlijk streng, je moest bepaalde dingen gewoon doen om te overleven.’
Hij praat nu over mensen uit de omgeving van Savaneta, waar zijn opa woonde, mensen met een lapje grond. De cultuur in en om Playa, Oranjestad, was heel anders. Die was ook patriarchaal, het waren ook Arubanen, maar handelsmensen, vaak rijker. ‘Daar zag je de eerste auto’s. Mensen met macht, met een bepaald air ook wel. Mijn opa was een echte cunucu-man, een man van het platteland met een zekere status en een zekere welstand, maar totaal niet te vergelijken met de Playa-man. Daar woonden en wonen de Rockefellers van Aruba.’

Natuurlijk, er zijn meer redenen op grond waarvan kan worden verdedigd dat ‘de Arubaan’, en dus ook ‘de Arubaanse man’, niet bestaat. Zoals deze: Aruba is een melting pot. Ooit waren het Arowakken, indianen afkomstig van wat nu Venezuela heet, die het eiland koloniseerden. Twintig eeuwen later kwamen de Spanjaarden, en daarna de Nederlanders. Inmiddels dragen Arubanen verschillende namen als Arends, Boekhoudt, Croes, De Cuba, Chiquito, Ferguson, Geerman, Henriquez, Hernandez, Kelly, Laclé, Loefstok, Oduber, Quant, Tromp, De Veer, Werleman, Wever, Winterdaal, Yrausquin – namen die als ‘echt Arubaans’ gelden en die ik allemaal onder mijn collega’s en leerlingen tegenkom. De roman Zuidstraat van Dennis Henriquez weerspiegelt bijna ongewild – want zonder er de nadruk op te leggen – deze verscheidenheid en hoe daar tegenaan werd gekeken. Wie gold als de buitenstaander, als de Ander?
Het lichtvoetige Zuidstraat, in mijn ogen dé Arubaanse roman, ongeveer zoals Dubbelspel dat is voor Curaçao, speelt zich af in de jaren vijftig en zestig, toen de schrijver kind en tiener was. Met Frank Booi, die als jongetje in dezelfde buurt speelde als Henriquez, spreek ik over het personage Joao, een Portugees met wie het slecht dreigt af te lopen als hij de fout begaat verliefd te worden op een Arubaanse.
Frank Booi legt uit: ‘Hier is sprake van discriminatie, niet op basis van kleur maar op basis van status. In het verleden kwamen beide veel voor. Een Arubaanse vrouw ging bijvoorbeeld niet met een neger om, inmiddels kijkt niemand daar meer van op. En een Arubaanse ging evenmin om met iemand uit een lagere stand. Joao is straatveger. Portugezen zoals Joao kwamen van Madeira, waar veel armoede was. Die kwamen op het eiland aan met een koffertje waar misschien een extra hemd in zat en wat onderbroeken. Veel van die mannen kwamen terecht bij de Dienst Openbare Werken of ze gingen werken op een strontwagen. Dan zal natuurlijk een Arubaanse vader, of in het geval van Zuidstraat een broer, verhoeden dat zijn zus omgaat met een Portugees. Hij is niet welkom in Arubaanse kringen vanwege zijn lage status.’
Hij gaat verder: ‘Inmiddels hebben veel Portugezen zich opgewerkt, hebben een eigen zaak, behoren tot de middenklasse, nu worden ze ook niet meer gediscrimineerd, het zijn Arubanen geworden. Zo zijn er meer bevolkingsgroepen, afkomstig uit het buitenland, die nu, na een paar generaties, beschouwd worden als echte Arubanen. Zoals de familie Mansur, dat waren oorspronkelijk Libanezen. En kijk naar Alejandro Bulos in Zuidstraat. Bulos is een Dominicaanse naam, maar niemand in het boek ziet hem nog als buitenlander. Saladin, nog zo’n naam die inmiddels wordt beschouwd als echt Arubaans. De Bulossen en de Saladins gingen fruit importeren uit de Dominicaanse Republiek en hebben het hier gemaakt als fruitbaronnen.’
Van recenter datum is de komst van Venezolanen en vooral Colombianen naar het eiland. Tijdens het wereldkampioenschap voetbal zagen de straten geel op de dagen dat Colombia speelde – grofweg één op de zes inwoners van Aruba is Colombiaan. In mijn klassen zijn deze leerlingen herkenbaar aan dubbele namen als Garcia Torres of Duque Restrepa. Al zijn de meesten hier geboren – tweede generatie – ze worden nog altijd aangeduid als Latino’s en Latina’s.
De supermarkten op Aruba zijn in handen van Chinezen. ‘Ik ga even naar de Chinees’ betekent hier wat anders dan in Nederland. Er zijn ook veel Chinese bars, waar jonge Latina’s half bevroren flesjes bier serveren. Zo lijken hele sectoren op Aruba door de Arubaan zelf te worden gemeden. Hoe komt dat?
‘Dat is inderdaad een intrigerende vraag’, zegt Eric Illes. ‘Waarom doen Arubanen dat zelf niet, een supermarkt beginnen? Laatst had ik het daar toevallig over met een groepje vrienden. Een van hen is bankdirecteur, die zei: “De Arubaan wil geen risico nemen.” Een soort angst, hij wil niet falen. Chinezen willen ervoor vechten. Ook de Latino’s die hier komen zie je vechten om vooruit te komen. Wij zijn al blij met een klein beetje. Het komt ook door de opvoeding, je hoeft je niet uit te sloven, het is goed zo. Wij gaan ook niet werken voor vijf florin. Dus we laten de banen in de hotels aan de Latino’s over.’
De Arubanen klagen er wel over, over de Chinezen, de hindoes, de Macamba’s, de buitenlanders die naar Aruba komen en allerlei dingen op het eiland ondernemen, zegt Illes, ‘maar we doen er niks aan, nemen zelf geen initiatief. We gaan gewoon naar de Chinees voor onze boodschappen. Er wordt wél over gezongen, tijdens carnaval, we nemen onszelf op de hak, we maken er komedie van. Op Curaçao is dat geen initiatief willen of durven nemen nog erger. Als het niet lukt faal je, en dat brengt schaamte met zich mee. Vrouwen zijn daar pittiger in. Die zie je op Aruba ook steeds vaker het voortouw nemen.’
Vrouwen die zichtbaar zijn in de maatschappij, die je regelmatig in de krant tegenkomt, zijn de minister van Onderwijs, de parlementsvoorzitter en de president van de Centrale Bank. Ook bij de politie zitten vrouwen op zware posten. ‘Hier zie je dus veranderingen in het rolpatroon’, zegt Illes, ‘de man die op de achtergrond dreigt te raken. Het is misschien een trend.’
Het lijkt er zeker een te worden; feit is dat twee derde van mijn leerlingen meisje is, op de enige openbare havo-vwo-school op het eiland. Na hun studietijd moet zich dat gaan weerspiegelen in de maatschappij.
Duke Croes denkt ook dat de Arubaanse man er in de nabij toekomst een tandje bij zal moeten zetten wil hij mee blijven doen, zij het niet in de politiek: ‘Dat blijft vooralsnog een mannenzaak, vrouwen vormen er nog altijd een kleine minderheid. Het is vrouwen nooit gelukt een partij op te richten. Tachtig procent van de vrouwen stemt op een man. Ook voor hen is politiek een mannenzaak. Maar in het zakenleven ligt het anders. Op Aruba zitten nu meer vrouwen in het top- en middenmanagement dan mannen. En de mannen die leiding geven, de general managers bij de grote hotels, bij de banken, de verzekeringsbedrijven, zijn vaak expats, meestal geen Arubanen.’
Ik heb ook aan vrouwelijke collega’s gevraagd hoe zij de Arubaanse man zien, maar daar kwam niet zo veel uit. Ze hielden zich wat op de vlakte, mogelijk omdat ze mij, de Macamba die geen Papiamento spreekt, nog niet helemaal vertrouwden.
Bij mijn leerlingen, die me beter kennen, had ik meer succes, zoals bij Josy, een zestienjarig meisje dat op voetbal zit, niet ongewoon hier voor meisjes, en op kickboksen, betrekkelijk zeldzaam. Josy, de spreekwoordelijke ruwe bolster, blanke pit, grote mond, klein hartje, voelt zich denk ik een echte Arubaanse, maar kent Nederland en de Nederlanders goed, ze woonde haar halve leven in Amsterdam.
Toen ik aan Josy vroeg wat zij nou typerend vond voor ‘de Arubaanse man’, dacht ze even na en zei toen beslist: ‘Hij heeft een hart. Bij Macamba’s merk je nooit of ze iets leuk vinden. Ik bedoel, je merkt niet of ze iets nou doen omdat ze het moeten doen of omdat ze het graag wíllen. De Arubaanse man doet alleen wat-ie wil doen, maar dat doet-ie met passie.’
Ik moest daar weer aan denken toen premier Mike Eman half juli zijn hongerstaking begon uit protest tegen de Nederlandse bemoeizucht met de Arubaanse begroting. Op de eerste dag van die uiteindelijk maar korte hongerstaking zei Eman in Amigoe, Aruba’s Nederlandstalige dagblad: ‘Ik krijg nu veel telefoontjes van Nederlandse politici, maar niet van premier Rutte. Ik denk dat hij rustig met vakantie gaat. Ik denk dat dit misschien ook het grote verschil is tussen ons. Het hart bepaalt hoe wij ons opstellen in het leven en in de gemeenschap.’
Uit Josy’s mond had het minder als een cliché geklonken.
Het einde van de man
In Nederland, maar ook in de VS en andere Noord-Europese landen, is het inmiddels een lopend debat: de benarde positie van de man. Of het nu gaat om het achterblijven van jongens in het onderwijs, de feminisering van hele van oudsher mannelijke beroepsgroepen, de problemen op de arbeids- en relatiemarkt waar laagopgeleide mannen mee kampen – inmiddels wordt de man niet meer als het vanzelfsprekende sterke geslacht gezien. Der Spiegel verklaarde de man alweer jaren geleden in een groot coververhaal tot de nieuwe tweede sekse, de Amerikaanse auteur Hanna Rosin maakte furore met haar boek The End of Men.
Nu valt er op het wankelen van de machtsbasis van de man in het Westen het nodige af te dingen, maar de inhaalslag van vrouwen is ook een feit. En dat heeft een weerslag op hoe mannelijkheid wordt beleefd: niet meer als vanzelfsprekende, onproblematische identiteit. Maar hoe ligt dat in andere culturen? In onze zomerserie richten we onze blik op de positie van de man in landen als Turkije, China, Afrika, Mexico en India. Schemert ook daar onder het oppervlak van dominantie een crisis van de mannelijkheid? Deze week de Arubaanse man.
Beeld: (1) Rodgers Beach, Aruba. De Arubaanse man doet alles met passie (Martin van de Griendt / HH). (2) Oranjestad, Aruba (Marcel Antonisse / ANP).