
Er zit een verschil tussen hoe we het verhaal van ons leven vertellen en hoe we ons leven daadwerkelijk onthouden. Het verhaal heeft chronologie, causaliteit, eerst dit, en daarna dus dit. Een verhaal is een vorm, suggereert afstand. De herinnering is daarentegen direct, een enkel beeld dat in je naar voren schiet als je aan je jeugd denkt, een plek, een moment, een geur, een blik – hooguit een scène.
Zoiets was de poëtica van James Salter, wiens romans veelal bestaan uit flitsen, alsof de lezer een wereld ziet vanuit een voorbij razende trein. Zijn romans omspanden vaak decennia, hele mensenlevens. Maar dan een mensenleven opgebouwd uit die vluchtige momenten, incidenten. Herinnering ís het leven. Of zoals Salter in zijn eigen memoires Dwars door de dagen schreef: er was geen afstand tussen hem en zijn leven: de ‘dingen herinnerde ik me niet, ze waren een deel van mijzelf. Ik dreef er niet naar terug, ze waren het schip zelf’.
Shirley Hazzards nu net voor het eerst vertaalde De overgang van Venus is een buitengewoon salteriaanse roman, al zijn Salter (1925-2015) en Hazzard (1931-2016) zozeer tijdgenoten dat je je bijna kunt afvragen wie van de twee voorliep op de ander.
De overgang van Venus, verschenen in 1980, omspant decennia – en continenten. Nadat ze hun ouders in Australië hebben verloren bij een veerbootongeluk groeien de weeskinderen Caroline (‘Caro’) en Grace Bell op met een onmogelijke, passief-agressieve gouvernante, die zichzelf in elk scenario als slachtoffer ziet en door de meisjes getroost moet worden. Ze doen wat er van hen wordt gevraagd: ‘De kleine meisjes likten aan blikken pennetjes en speelden met vlechtjes, terwijl ze zich voorbereidden op soevereiniteit.’ De weg naar soevereiniteit, leren ze, gaat in een driestap: ‘zelfrespect, zelfkennis, zelfbeheersing’.
In de roman worden die drie steeds getest. Caro is impulsief, onverbiddelijk, in staat te lijden voor liefde, voor wat ze wil. Grace is onaantastbaar, kalm, lijkt niets nodig te hebben. Als jongvolwassenen gaan ze naar Europa, naar het Engeland van ná de oorlog dat het niet lukt de grandeur van de vóór de oorlog weer te herstellen. De zussen voltooien hun opleidingen, krijgen baantjes, liefdes, meer geluk, grotere problemen, sterfgevallen. De zussen voelen het gewicht van hun ervaringen. Achterom kijken doen ze weinig. Een enkele keer, wanneer Caro ontroerd raakt door zoiets simpels als wanneer ze een man zijn vrouw bij haar naam hoort noemen. Opeens is ze weer een meisje in haar ouderlijk huis en herinnert ze zich de stem van haar vader, die ‘Marian?’ roept. De naam van haar moeder. Een naam – het bewijs dat iemand bestaat, heeft bestaan. De tranen springen in haar ogen:
‘Meer zat er niet achter, dat was de associatie: een licht hikje van het geheugen dat zichzelf nooit zou toelichten.’
Net als Salter schrijft Hazzard om de zaken heen, in elegante zinnen vol origineel gekozen woorden (de vertaling van Barbara de Lange is haarscherp) en net als bij Salter weet de geschiedenis amper het verhaal binnen te dringen. Hazzard beschrijft de jaren zestig simpelweg met: ‘In Amerika was er een witte man in een auto doodgeschoten, en een zwarte man op een veranda. (…) Op de maan maakte de crêpezool van de moderne mens een afdruk in de Mare Tranquillitatis.’ Maar Hazzards doek is breder, rijker gevuld, kent een veelvoud van perspectieven. Anders dan bij Salter is De overgang van Venus geen lofzang op vrijheid – al was het maar omdat Hazzards zusjes vrouwen zijn, en zich continu in de naoorlogse wereld moeten losmaken van beperkingen en verwachtingen.
Want hoe autonoom ze ook zijn, veel van het boek wordt gedreven door wat de mannen van de zussen willen. Vooral van Caro. Er is de onvergeeflijke, vriendelijke Ted Tice, een astronoom, die zijn leven eraan wil wijden om Caro gelukkig te maken. Maar Caro wil niet zomaar gelukkig zijn, ze wil overweldigd worden. Daarvoor is er dan Paul Ivory, een toneelschrijver met een scherf ijs in zijn hart, die haar aan een lijntje houdt terwijl hij met de steun van zijn rijke vrouw carrière maakt. De vraag ‘waarom laat je je zo behandelen?’ is voor Caro geen vraag. Grote liefde is voor haar verdriet waard.
Nog meer afstand kan die soevereiniteit niet aan – haar baas, haar zwager. Ze willen haar krenken om te laten zien dat ze wel degelijk gekrenkt kan worden. Maakt haar niks uit, ze is nergens bang voor. Caro is, zoals je dat zelden tegenkomt, een heldin.
En Hazzard weet die houding over te brengen. Nergens in het boek is ongeluk uitgesponnen zielig – daarvoor is de stijl te vrij, zijn de snedige karakteriseringen te grappig. Haar personages haasten zich hun verdriet in. ‘Ik moet je weer zien’, stamelt een man uit het niets tegen een vrouw die niet zijn echtgenote is. ‘Dat weet ik’, antwoordt ze alleen. Meer woorden heeft Hazzard niet nodig om de affaire te laten ontspringen.
Prachtige namen trouwens: Grace (elegant), Caro (‘liefste’), Ivory (een jager), Tice (rijmt op nice).
Waarom De Bezige Bij ervoor koos nu ineens deze roman uit 1980 te vertalen is me onduidelijk, hij komt zonder voorwoord. Hazzard werd geboren in Australië, groeide op in Hongkong waar haar vader diplomaat was. Ze werkte daar kortstondig voor de Britse geheime dienst. Ze was bevriend met Graham Greene, over wie ze een boek schreef, woonde in New York en op Capri, won de National Book Award met haar roman The Great Fire (2003). Ik had geen idee, ik kende haar naam vaaglijk. Maar wat een vondst is De overgang van Venus, wat een leven zit erin, wat een poëzie, wat een ervaren wijsheid, wat een personages om tegenop te kijken. Wat een boek.