Een paar dagen voordat de Noord-Koreaanse leider Kim en de Amerikaanse president Trump elkaar tijdens een ‘historische’ top in Singapore ontmoetten, stierf in het Zuid-Franse Grasse de man die 68 jaar eerder de oorsprong van hun ruzie – de Koreaanse oorlog – in grimmige zwart-witbeelden vastlegde. David Douglas Duncan, een van de grootste fotojournalisten van de twintigste eeuw, de laatste uit een illuster rijtje met namen als Alfred Eisenstaedt, Robert Capa, Margaret Bourke-White en Eugene Smith, werd 102 jaar.

Hij was een oorlogsfotograaf van de oude stempel, die op de stranden van Okinawa begon en daarna, werkend voor Life, via Korea ook in Vietnam belandde. Het waren de dagen dat een fotograaf die werkte voor het legendarische weekblad van uitgever Henry Luce als een vorst werd behandeld. ‘Je zei dat je van Life was en alle deuren gingen open’, vertelde hij tien jaar terug, in zijn villa in het Zuid-Franse Castellaras.

Schrijf u in voor onze dagelijkse nieuwsbrief en ontvang iedere ochtend het beste uit De Groene in uw mailbox.

Maar, zei Duncan (Kansas City, 1916), we moeten dat beeld ook niet romantiseren. Eenmaal op het slagveld, waar hij optrok met de gewone soldaten, was het simpelweg een kwestie van overleven. Hij maakte imposante foto’s in de nadagen van de Tweede Wereldoorlog, hij schoot briljante beelden in 1968 in Vietnam, maar zijn indringendste foto’s stammen toch uit die ietwat vergeten Korea-oorlog, waarin hij in 1950 verzeild raakte.

Hij trok op met de gewone soldaat, schuilde met hen in de schuttersputjes, had honger, leed kou, was bang, zag tientallen doden. ‘Al deed ik wel aan zelfcensuur. Ik heb nooit foto’s gemaakt van het gezicht van gesneuvelde soldaten, of het nou Amerikanen, Koreanen, Chinezen of Vietnamezen waren. Een dode kan zich niet beschermen tegen een camera.’

Over de oorlog in Korea zou hij meerdere indrukwekkende fotoboeken maken, maar een steekt erboven uit: This is War!, dat verscheen in 1951. Het is een boek vol korrelige zwart-witfoto’s, iconische beelden van shell-shocked soldaten met lege ogen, van dik aangeklede mariniers, in rijen in de sneeuw, van door natte akkers sjokkende militairen. ‘Ik wilde laten zien wat een oorlog met mensen doet, ik wilde in de huid van de gewone soldaat kruipen, de angst, de kou laten voelen.’

‘Ik wilde in de huid van de soldaat kruipen, de angst laten voelen’

Duncan schreef geen onderschriften en dat deed hij bewust. Hij wil de kijker dwingen naar het beeld te kijken, zonder afgeleid te worden door een ‘door de fotograaf bedachte tekst onder de foto’. This is War! bevat wel drie hoofdstukken persoonlijke tekst van de fotograaf, met de titels The Hill, The City en Retreat, Hell! Zonder franje, recht uit het hart opgeschreven. Over de ijskoude omstandigheden tijdens de terugtocht uit Noord-Korea: ‘So they just walked… carried their rifles… and froze.’

In This is War! zie je bijna zeventig jaar later oorlogsfoto’s die nu nauwelijks nog gemaakt worden. Tegenwoordig zijn er geen gewapende conflicten meer tussen twee landen. De asymmetrische oorlogen – een land vecht nu bijvoorbeeld tegen een terreurgroep – hebben een andere generatie fotojournalisten voortgebracht. Bovendien werken fotografen die een strijdmacht volgen tegenwoordig embedded. Dat was in de jaren veertig, vijftig en zestig van de vorige eeuw wel anders, zei hij in 2008. ‘Je kon nog overal komen, er waren geen beperkingen. Nu, tijdens de oorlog in Irak, moet je als fotograaf overal handtekeningen zetten. Moet je je werk vooraf laten zien voor je mag publiceren.’

Van de nieuwe generatie oorlogsfotografen was hij vol lof over James Nachtwey, maar hij benijdde de Amerikaan niet. ‘Hij fotografeert met een artistiek oog, maar heeft het moeilijker dan wij het destijds hadden. Er zijn geen massabladen meer als Life die serieuze fotografie tonen. Wij hadden elke week twaalf, veertien pagina’s voor één onderwerp.’

Aardig detail in This is War! zijn de teksten achterin over de camera’s die Duncan in Korea gebruikte. Hij werkte in 1950 met Leica’s, maar kwam er op het slagveld achter dat de nieuwe Japanse Nikkor-lenzen ‘far superior’ waren dan de Britse, Amerikaanse of Duitse lenzen waar fotojournalisten toentertijd mee werkten. Zijn films werden in dat nog analoge tijdperk per ‘air express’ naar New York gevlogen, en daar in het lab van Life door de ‘darkroom gang’ ontwikkeld.

Net als zijn vriend Robert Capa, die in 1954 in Vietnam op een mijn trapte, was Duncan veel meer dan oorlogsfotograaf. Hij maakte ook tal van reportages waar geen wapens bij kwamen kijken. Capa introduceerde hem in Zuid-Frankrijk bij Pablo Picasso. Het klikte tussen Duncan en de kunstenaar. De eerste keer dat hij – in 1956 – bij Villa La Californie aanbelde werd er opengedaan door Picasso’s vrouw Jacqueline. De kunstenaar zat nog in bad. Dat werd de eerste van vele foto’s en het begin van een samenwerking die resulteerde in een tiental boeken met titels als Viva Picasso, The Private World of Pablo Picasso en Goodbye Picasso.

Toen ik hem in 2008 bezocht had hij zijn archief – negatieven, kwaliteitsprints, tijdschriften, boeken, brieven plus zijn Leica’s – een paar jaar eerder geschonken aan de Universiteit van Austin in Texas. Geschatte waarde: vijftien miljoen dollar. ‘Ik gaf het gratis weg. This house is empty now.’ In zijn villa hoog boven Cannes vertelde Duncan dat hij door Picasso verliefd raakte op Zuid-Frankrijk, ‘dat land vol prachtig licht’. Hij bouwde in 1962 zijn eigen villa, een curieus huis van grijs steen, vol rondingen en schuine, onmogelijk ogende trappen, met een majestueus uitzicht, maar kreeg tot leedvermaak van zijn vrouw Sheila de Franse taal nooit onder de knie. Toen Duncan er kwam wonen was Castellaras nog woest en ledig, later vonden ook andere kunstenaars er een stek. De Nederlandse beeldend kunstenaar Kees Verkade was jarenlang buurman.